ECLI:NL:GHSHE:2024:3093

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
200.342.591_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang met de minderjarige in het belang van de ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 25 maart 2024 was uitgesproken, aangevochten. De rechtbank had besloten dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om de vader het recht op omgang te ontzeggen, vanwege een ontwikkelingsbedreiging. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2009, die sinds 28 maart 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en bij zijn oma (moederszijde) verblijft. De vader had eerder een omgangsregeling, maar door zijn ziekenhuisopname en de gevolgen daarvan kon hij deze niet nakomen. De GI en de oma van de minderjarige hebben aangegeven dat de minderjarige geen contact meer wil met zijn vader, wat leidt tot spanningen en stress voor hem. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten, en hij heeft duidelijk gemaakt dat hij geen contact met zijn vader wenst.

Het hof heeft overwogen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de eerdere beschikking en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de omgangsregeling te wijzigen. De vader heeft niet voldaan aan de afspraken en de minderjarige ervaart veel stress door de teleurstellingen in het contact met zijn vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de vader het recht op omgang met de minderjarige is ontzegd, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 oktober 2024
Zaaknummer : 200.342.591/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/419755/ JE RK 24-388
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant, regio Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] , mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
-
[de moeder], zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder;
-
[oma (moederszijde) en pleegmoeder], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: oma (moederszijde) en pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft beslist dat het in het belang is van [minderjarige] dat de vader het recht op omgang met hem wordt ontzegd. De vader is het hier niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 25 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juni 2024, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en voormelde beschikking te vernietigen, zodat de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals vastgelegd in de beschikking van 19 oktober 2023, weer wordt gecontinueerd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking van 25 maart 2024 in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. P.F.M. Gulickx als waarnemer van mr. Klootwijk;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • oma/pleegmoeder.
2.4.
De raad heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling. De vader en de moeder zijn eveneens niet verschenen op de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op maandag 5 augustus 2024, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 maart 2024.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader – zoals was besproken tijdens de mondelinge behandeling – op 27 september 2024 aan het hof een afschrift gezonden van:
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 5 september 2024 (zaaknummer C/02/424552 / JE RK 24-1282) over de verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ;
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 5 september 2024 (zaaknummer C/02/423284 / FA RK 24-2640) over de gezagsbeëindiging van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat er een verzoek van de raad bij de rechtbank voorligt om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen. Bij voornoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2024 (zaaknummer C/02/423284/FA RK 24-2640) is het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 maart 2019 onder toezicht van de GI. Hij verblijft bij zijn oma (moederszijde). Bij voornoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2024 (zaaknummer C/02/424552 / JE RK 24-1282) zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 28 augustus 2025.
3.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] :
  • op de eerste zondag van de maand van 15.00 uur tot 19.00 uur (inclusief avondeten), waarbij het contact tussen de vader en [minderjarige] door de GI kan worden uitgebreid in onderling overleg tussen de GI en de vader;
  • belcontact met elkaar, waarbij de vader [minderjarige] belt, op woensdag en zaterdag tussen 19.00 uur en 20.00 uur, waarbij [minderjarige] de vader buiten deze belmomenten moet blokkeren op zijn telefoon en waarbij dit belcontact door de GI kan worden uitgebreid in onderling overleg tussen de GI en de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voormelde beschikking van 19 oktober 2023 gewijzigd en de vader met ingang van 25 maart 2024 het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Hij raakte medio augustus 2023 in een coma en lag enige tijd in het ziekenhuis als gevolg van nierfalen. Hij was door dit nierfalen wekenlang lichamelijk niet in staat om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals vastgesteld in de beschikking van 19 oktober 2023, na te komen. Hij was altijd open richting de GI over zijn slechte lichamelijke gesteldheid. Hij betreurt dat hij door (de nasleep van) het ziekenhuistraject en de behandelingen de afspraken met [minderjarige] een aantal keren moest afzeggen. Inmiddels is hij weer voldoende hersteld en in staat om de regeling na te komen. De vader vindt dat het contact tussen hem en [minderjarige] onvoldoende is gestimuleerd door de GI. Hij voelt zich niet serieus genomen en niet gehoord. Ook de betrokkenheid van de oma doet de situatie geen goed. Zij schetst een negatief beeld van de vader. De vader benadrukt dat de doop van [minderjarige] een wens van [minderjarige] zelf was en dat het wat de vader betreft geen geheim was. Hij wil graag met [minderjarige] om tafel en een goed gesprek met hem voeren. [minderjarige] kan vervolgens zelf een beslissing nemen over het contact met de vader. De vader heeft zijn leven weer op de rit en er zijn (inmiddels) geen gronden meer om hem de omgang met [minderjarige] te ontzeggen.
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De GI is door de vader op de hoogte gesteld van zijn ziekenhuisopname, maar dat hij wekenlang lichamelijk niet in staat zou zijn om de afspraken met [minderjarige] na te komen is niet bekend. [minderjarige] wordt keer op keer teleurgesteld door de vader en hij gaf te kennen dat hij de afspraken met de vader niet langer wilde voortzetten. De vader is onbetrouwbaar en accepteert, anders dan de moeder, geen hulpverlening. De GI accepteert en respecteert de wens van [minderjarige] om geen contact te willen met zijn vader. Dat hij beïnvloed wordt door zijn oma of zijn moeder is niet juist. De oma van [minderjarige] is al jarenlang de stabiele factor in zijn leven. Zij biedt hem continuïteit en voorspeelbaarheid en sluit aan bij zijn ontwikkeling en behoeften. [minderjarige] is ouder, kan voor zichzelf opkomen en zijn mening uiten. Zijn verhaal is consistent: hij wil rust en zelf kunnen kiezen voor contact met de vader wanneer hij hier aan toe is. Hij loopt momenteel helemaal vast en gaat al enige tijd niet naar school. Hij wil door met zijn leven.
3.8.
De oma/pleegmoeder voert – samengevat – het volgende aan. Zij maakt zich veel zorgen over [minderjarige] . Een jongen van deze leeftijd zou anders in het leven moeten staan. De (situatie rondom de) vader houdt hem veel bezig. Hij is steeds weer teleurgesteld in de vader en door alles wat er is gebeurd, trekt hij zich terug. De vader blijft zijn vader, maar voegt op dit moment niets toe aan zijn leven. Begin dit jaar was er een dieptepunt en ging [minderjarige] niet meer naar school. Er is voorzichtig een stijgende lijn en er ligt een plan. [minderjarige] is gebaat bij rust. Rust zou ruimte kunnen scheppen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.2.
Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of er sinds de beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2023 sprake is van gewijzigde omstandigheden of dat er bij die beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Het hof is – anders dan de vader – van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vader komt zijn afspraken met betrekking tot de contacten met [minderjarige] niet na. Hierdoor en door een incident rondom het dopen van [minderjarige] ervaart [minderjarige] veel spanning en stress waardoor hij niet lekker in zijn vel zit en het niet goed gaat op school.
3.9.3.
Het hof moet vervolgens beoordelen of door deze gewijzigde omstandigheden de bij de beschikking van 19 oktober 2023 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd moet worden. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat er op dit moment geen contact is met de vader. [minderjarige] heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof duidelijk doen blijken dat hij ernstige bezwaren heeft tegen het contact met zijn vader. Niet gebleken is dat hem dingen zijn ingefluisterd door zijn oma of moeder, zoals de vader als zorg naar voren heeft gebracht. [minderjarige] is consistent in zijn wens om geen contact te willen met zijn vader. De GI en oma bevestigen dat hij uitgesprokener is geworden en zijn bezwaren en weerstand over het contact met de vader sterker zijn geworden. Daarnaast is er sprake van een ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] ’s sociaal-emotionele ontwikkeling lijkt de afgelopen periode gestagneerd, hij gaat sinds januari van dit jaar niet meer naar school en hij heeft nauwelijks sociale contacten, alleen online. De teleurstellingen die hij keer op keer ervoer in het contact met de vader kan hij niet meer aan. De situatie waarin hij zich bevindt, bedreigt zijn ontwikkeling. Het is daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hem een periode van rust en duidelijkheid wordt geboden, zodat hij ruimte krijgt voor zijn eigen ontwikkeling en hij kan werken aan het weer naar school gaan. De behoefte van [minderjarige] aan contact met zijn vader moet – mede gelet op zijn leeftijd – centraal staan.
3.9.4.
Op grond van het voorgaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat een wijziging van de beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2023 in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de beschikking van de rechtbank van 25 maart 2024 dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van
25 maart 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.A.M. Scheij en H. van Winkel en is op 3 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.