ECLI:NL:GHSHE:2024:3087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
200.336.273_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg van tussenbeschikking inzake verzoek tot executie van aandelen en benoeming deskundige voor waardering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2024 een vervolguitspraak gedaan op een eerder gegeven tussenbeschikking van 11 april 2024. De zaak betreft een verzoek tot executie van aandelen door de appellante, gevestigd in Polen. Het hof heeft in de eerdere beschikking geoordeeld dat de appellante geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Echter, het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de waarde van de aandelen in de betrokken vennootschap en de wijze van verkoop om de hoogst haalbare opbrengst te realiseren. Daarom is een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen te onderzoeken en te rapporteren.

De appellante heeft een waarderingsdeskundige voorgesteld, maar de belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen deze benoeming. Het hof heeft uiteindelijk besloten om zelf een deskundige te zoeken en heeft mr. drs. R.W.W.H. Mol RA RV van Taupe Business Value benoemd. De deskundige is gevraagd om een aantal specifieke vragen te beantwoorden met betrekking tot de waardering van de aandelen, waaronder de reële marktwaarde, executiewaarde en de invloed van verschillende factoren op de waardering.

Het hof heeft ook het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld op € 48.400,00 inclusief btw, en heeft bepaald dat de appellante deze kosten voorlopig zal dragen. Na het uitbrengen van het rapport door de deskundige, krijgen de partijen de gelegenheid om hun opmerkingen te maken. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden totdat het rapport van de deskundige is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 3 oktober 2024
Zaaknummer : 200.336.273/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/320190 / HA RK 23-120
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Polen),
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.E. van Nuland te Maastricht,
belanghebbenden:

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] , Polen,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
2.
[belanghebbende 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: N.E. Koelemaij te Assen,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,

3. [belanghebbende 3]

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gerechtsdeurwaarder,
niet verschenen.

5.De beschikking van 11 april 2024

Bij die beschikking heeft het hof geoordeeld dat [appellante] door de verkoop van de aandelen van [belanghebbende 1] in [belanghebbende 2] geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Het hof heeft verder overwogen dat het hof behoefte heeft aan nadere inlichtingen over de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] , de wijze van verkoop van de aandelen waarmee de hoogst haalbare opbrengst kan worden behaald en eventuele voorwaarden die aan de verkoop van de aandelen (daarvoor) moeten worden gesteld, voordat het hof de door [appellante] verzochte toestemming voor de verkoop van de aandelen zal verlenen. Vervolgens heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen en iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het verdere verloop van het geding blijkt uit:
- de akte uitlating benoeming deskundige van [appellante] , ingekomen ter griffie op 13 mei 2024;
- de akte uitlating deskundige van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , ingekomen ter griffie op 13 mei 2024, met één – niet doorgenummerde – productie (organogram);
- de antwoordakte van [appellante] , ingekomen ter griffie op 4 juli 2024, met producties 17 tot en met 19;
- de antwoordakte van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , ingekomen ter griffie op 4 juli 2024.
6.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op de stukken, vermeld in de tussenbeschikking van 11 april 2024, en op bovengenoemde stukken.

7.De verdere beoordeling

Aandelen [appellante]
7.1.
In haar akte uitlating benoeming deskundige merkt [appellante] ten eerste op dat het hof ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] zijn aandelen in [appellante] houdt via [belanghebbende 2] . Volgens [appellante] worden de aandelen in [appellante] gehouden door de broers persoonlijk.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] erkennen in hun antwoordakte dat [belanghebbende 1] zijn aandelen in [appellante] persoonlijk houdt en niet via [belanghebbende 2] . In het uit te voeren deskundigenonderzoek zal hiervan dan ook moeten worden uitgegaan en ook bij de verdere beoordeling zal het hof hiervan uitgaan. In zoverre moet de feitenvaststelling, zoals weergegeven in r.o. 3.1.2 van de tussenbeschikking, worden gecorrigeerd.
Persoon deskundige
7.2.
[appellante] heeft in haar akte uitlating benoeming deskundige voorgesteld om een waarderingsdeskundige van [onderneming 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] , te benoemen. Zij heeft in het bijzonder de heer [medewerker 1] en de heer [medewerker 2] genoemd, beiden werkzaam bij [onderneming 1] . Zij heeft daarbij opgemerkt dat de heer [medewerker 1] de onderneming van de broers, waarin [belanghebbende 2] certificaten houdt, in 2021 heeft gewaardeerd.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben bij hun akte uitlating benoeming deskundige bezwaar gemaakt tegen benoeming van een deskundige (van een organisatie) die al betrokken is geweest bij (één) van de ondernemingen die aan [belanghebbende 2] en/of de overige betrokken ondernemingen uit het [belanghebbende 2] -concern behoren. Zij hebben de heer [betrokkene] van [onderneming 2] voorgedragen als deskundige, en als alternatief voorgesteld [onderneming 3] ( [onderneming 3] ) te vragen iemand voor te stellen. In hun antwoordakte hebben [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] voornoemd bezwaar herhaald, in het bijzonder tegen benoeming van een deskundige, werkzaam bij [onderneming 1] .
7.3.
In het voorgaande heeft het hof aanleiding gezien om geen door partijen genoemde deskundige te benoemen en zelf een deskundige te zoeken, met behulp van het [onderneming 3] . Het deskundigenbureau van het hof heeft de heer mr. drs. R.W.W.H. Mol RA RV van Taupe Business Value bereid gevonden om de benoeming te aanvaarden. Mr. drs. Mol RA RV
heeft verklaard dat het onderwerp binnen zijn expertise valt en met beide partijen geen (aan benoeming tot deskundige in de weg staande) banden te hebben. Het hof zal mr. drs. Mol dan ook tot deskundige benoemen.
De door de deskundige te beantwoorden vragen
7.4.
[appellante] heeft de volgende vragen voorgesteld:
1. Welke waarderingsmethode acht u het meest passend voor de waardering van de aandelen in [belanghebbende 2] en neemt u deze waarderingsmethode ook tot uitgangspunt? Waarom wel of waarom niet?
2. Wat is de reële marktwaarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
3. Wat is de executiewaarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
4. Houdt [belanghebbende 1] nog steeds alle aandelen in [belanghebbende 2] (ter gelegenheid van de conservatoire beslaglegging is immers geen aandeelhoudersregister aangetroffen)?
5. Hoe is het vermogen van [belanghebbende 2] opgebouwd?
6. Welke activa heeft [belanghebbende 2] en komt de boekwaarde overeen met de reële marktwaarde?
7. In hoeverre heeft onverdeeldheid (i.r.t. gemeenschappelijke eigendommen) van activa invloed op de waardering?
8. Genereert [belanghebbende 2] omzet en zo ja, met welke activiteiten?
9. Realiseert [belanghebbende 2] winst en zo ja, welke marge(s) behaalt zij?
10. Heeft [belanghebbende 2] schulden of is zij anderszins (toekomstige) verplichtingen aangegaan die van invloed zijn op de waardering van de aandelen?
11. Heeft [belanghebbende 2] vermogensbestanddelen bezwaard met beperkte rechten of anderszins zekerheden verstrekt voor eigen (toekomstige) verplichtingen of (toekomstige) verplichtingen van anderen en welke invloed heeft dat op de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
12. Welke omstandigheden zijn volgens u bepalend en/of relevant voor het vaststellen van de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] en zijn deze omstandigheden in uw waardering verdisconteerd? Waarom wel of waarom niet?
13. Welke mogelijkheden ziet u om het vermogen van [belanghebbende 2] vast te stellen anders dan op basis van verklaringen van haar bestuurder (de geëxecuteerde) en maakt u daarvan gebruik?
14. Is de omstandigheid dat de enig bestuurder van [belanghebbende 2] tevens de geëxecuteerde is van invloed op de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] en zo ja, in welk(e) opzicht(en)?
15. Heeft het feit dat de huidige bestuurder zal moeten aftreden bij verkoop van de aandelen nog invloed op de waardering van de aandelen en zo ja, in welk(e) opzicht(en)?
16. In hoeverre is de (on)mogelijkheid om garanties af te spreken bij de verkoop van invloed op de waardering van de aandelen en speelt daarbij mee dat geëxecuteerde geen verhaal biedt ingeval van garantieschendingen?
17. In hoeverre acht u de verwerving van de aandelen in [belanghebbende 2] interessant voor derden? Waarom wel of waarom niet?
18. Leidt de verwerving van de aandelen in [belanghebbende 2] door familieleden, in het bijzonder mede-certificaathouders, tot een andere waardering, wetende dat [belanghebbende 2] certificaten houdt in een familiebedrijf?
19. Welke wijze van verkoop (onderhands/openbaar) leidt volgens u tot de hoogste opbrengst voor de aandelen in [belanghebbende 2] ?
20. Welk(e) effect(en) heeft een gedeeltelijk executie van de aandelen op de waardering van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
21. Welk(e) effect(en) heeft een gedeeltelijke executie van de aandelen op een toekomstige waardering van de aandelen in Holding, uitgaande van een alsdan over meerdere aandeelhouders verdeeld aandelenkapitaal na executie?
22. Moeten er volgens u voorwaarden worden verbonden aan de wijze van verkoop teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren en zo ja, welke?
7.5.
Nu [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] geen bezwaar hebben gemaakt tegen bovengenoemde vragen, zal het hof deze vragen ter beantwoording aan de deskundige voorleggen, met allereerst dien verstande dat daaraan de volgende vraag wordt toegevoegd:
23. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
Voorts zal het hof in vraag 15 invoegen dat ‘
mogelijk’ de huidige bestuurder zal moeten aftreden, nu nog niet vaststaat welk deel van de aandelen uiteindelijk zal worden verkocht.
Tenslotte zal het hof ook in vraag 16
‘mogelijk’invoegen ten aanzien van het ontbreken van verhaal, nu dit punt door het hof niet volledig is uitgezocht.
De deskundige dient gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord te geven op de vragen.
7.6.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben bij hun akte uitlating benoeming deskundige een organigram van het [belanghebbende 2] -concern overgelegd dat volgens hen (mede) als basis moet dienen voor de waardering van de aandelen van [belanghebbende 2] .
[appellante] heeft bij antwoordakte hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat dit organigram niet meer juist is, omdat dit dateert van vóór 2021 en in 2021 een herstructurering van het [belanghebbende 2] -concern heeft plaatsgevonden.
Het hof gaat ervan uit dat de deskundige, voor zover van belang voor de beantwoording van de aan hem voor te leggen vragen, op basis van de door partijen aan te leveren stukken zal vaststellen welke ondernemingen op dit moment tot het [belanghebbende 2] -concern behoren en wat de onderlinge verhoudingen zijn.
Voorschot deskundige
7.7.
Het hof zal het voorschot op de kosten van de deskundige bepalen op € 48.400,00 inclusief btw. Zoals is aangekondigd in r.o. 5.10 van de tussenbeschikking van 11 april 2024 zal het hof de kosten van de deskundige voorlopig ten laste van [appellante] brengen.
Verder verloop
7.8.
Na het uitbrengen van het rapport zullen partijen de gelegenheid krijgen zich daarover uit te laten, te beginnen met [appellante] en wel binnen vier weken na ontvangst van het rapport door griffie en partijen. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zullen hier vervolgens op mogen reageren.
7.9.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
benoemt tot deskundige ter beantwoording van de hierna opgenomen vragen:
de heer mr. drs. R.W.W.H. Mol RA RV
Taupe Business Value
[adres]
[postcode] [plaats]
telefoon: [telefoonnummer]
e-mail: [e-mail]
1. Welke waarderingsmethode acht u het meest passend voor de waardering van de aandelen in [belanghebbende 2] en neemt u deze waarderingsmethode ook tot uitgangspunt? Waarom wel of waarom niet?
2. Wat is de reële marktwaarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
3. Wat is de executiewaarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
4. Houdt [belanghebbende 1] nog steeds alle aandelen in [belanghebbende 2] (ter gelegenheid van de conservatoire beslaglegging is immers geen aandeelhoudersregister aangetroffen)?
5. Hoe is het vermogen van [belanghebbende 2] opgebouwd?
6. Welke activa heeft [belanghebbende 2] en komt de boekwaarde overeen met de reële marktwaarde?
7. In hoeverre heeft onverdeeldheid (i.r.t. gemeenschappelijke eigendommen) van activa invloed op de waardering?
8. Genereert [belanghebbende 2] omzet en zo ja, met welke activiteiten?
9. Realiseert [belanghebbende 2] winst en zo ja, welke marge(s) behaalt zij?
10. Heeft [belanghebbende 2] schulden of is zij anderszins (toekomstige) verplichtingen aangegaan die van invloed zijn op de waardering van de aandelen?
11. Heeft [belanghebbende 2] vermogensbestanddelen bezwaard met beperkte rechten of anderszins zekerheden verstrekt voor eigen (toekomstige) verplichtingen of (toekomstige) verplichtingen van anderen en welke invloed heeft dat op de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
12. Welke omstandigheden zijn volgens u bepalend en/of relevant voor het vaststellen van de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] en zijn deze omstandigheden in uw waardering verdisconteerd? Waarom wel of waarom niet?
13. Welke mogelijkheden ziet u om het vermogen van [belanghebbende 2] vast te stellen anders dan op basis van verklaringen van haar bestuurder (de geëxecuteerde) en maakt u daarvan gebruik?
14. Is de omstandigheid dat de enig bestuurder van [belanghebbende 2] tevens de geëxecuteerde is van invloed op de waarde van de aandelen in [belanghebbende 2] en zo ja, in welk(e) opzicht(en)?
15. Heeft het feit dat mogelijk de huidige bestuurder zal moeten aftreden bij verkoop van de aandelen nog invloed op de waardering van de aandelen en zo ja, in welk(e) opzicht(en)?
16. In hoeverre is de (on)mogelijkheid om garanties af te spreken bij de verkoop van invloed op de waardering van de aandelen en speelt daarbij mee dat geëxecuteerde mogelijk geen verhaal biedt ingeval van garantieschendingen?
17. In hoeverre acht u de verwerving van de aandelen in [belanghebbende 2] interessant voor derden? Waarom wel of waarom niet?
18. Leidt de verwerving van de aandelen in [belanghebbende 2] door familieleden, in het bijzonder mede-certificaathouders, tot een andere waardering, wetende dat [belanghebbende 2] certificaten houdt in een familiebedrijf?
19. Welke wijze van verkoop (onderhands/openbaar) leidt volgens u tot de hoogste opbrengst voor de aandelen in [belanghebbende 2] ?
20. Welk(e) effect(en) heeft een gedeeltelijk executie van de aandelen op de waardering van de aandelen in [belanghebbende 2] ?
21. Welk(e) effect(en) heeft een gedeeltelijke executie van de aandelen op een toekomstige waardering van de aandelen in Holding, uitgaande van een alsdan over meerdere aandeelhouders verdeeld aandelenkapitaal na executie?
22. Moeten er volgens u voorwaarden worden verbonden aan de wijze van verkoop teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren en zo ja, welke?
23. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en de tussenbeschikking van 11 april 2024 aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat [appellante] binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 48.400,00 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [appellante] laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. R.R.M. de Moor tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof), kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.