In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk was toegewezen tot een bedrag van € 5.923,39, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter integraal wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling materiële schade heeft geleden en heeft de vordering tot schadevergoeding beoordeeld. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor een deel toegewezen, maar ook een gedeelte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij zich in hoger beroep niet kon voegen voor nieuwe schadeposten die niet in de eerste aanleg waren opgenomen.
Het hof heeft uiteindelijk de schadevergoeding vastgesteld op € 3.101,39, bestaande uit € 1.601,39 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft ook een gijzeling opgelegd voor het geval de verdachte niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Het vonnis van de politierechter is voor het overige bevestigd.