Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.C.G. van Loon, had de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. W.M. Bijloo, opgeroepen om te verschijnen ter zitting. De procedure volgde op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 januari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2024 is er geen minnelijke regeling bereikt, waarna het hof de zaak naar de rol van 16 juli 2024 verwees voor het nemen van een memorie van grieven. De appellant verzocht om uitstel, wat werd verleend, maar op de rol van 13 augustus 2024 bleek dat de memorie van grieven niet was ingediend binnen de gestelde termijn. De rolraadsheer verklaarde dat het recht van de appellant om de memorie van grieven te nemen was vervallen, omdat er geen verzoek om uitstel was gedaan. De appellant stelde dat de akte van niet-dienen op een misverstand berustte, maar het hof oordeelde dat er geen grond was voor een ambtshalve uitstel na het eerder verleende uitstel. Hierdoor werd de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en werd hij veroordeeld in de kosten van de procedure.