ECLI:NL:GHSHE:2024:3064

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.856_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van appellant wegens niet tijdig indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.C.G. van Loon, had de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. W.M. Bijloo, opgeroepen om te verschijnen ter zitting. De procedure volgde op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 januari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2024 is er geen minnelijke regeling bereikt, waarna het hof de zaak naar de rol van 16 juli 2024 verwees voor het nemen van een memorie van grieven. De appellant verzocht om uitstel, wat werd verleend, maar op de rol van 13 augustus 2024 bleek dat de memorie van grieven niet was ingediend binnen de gestelde termijn. De rolraadsheer verklaarde dat het recht van de appellant om de memorie van grieven te nemen was vervallen, omdat er geen verzoek om uitstel was gedaan. De appellant stelde dat de akte van niet-dienen op een misverstand berustte, maar het hof oordeelde dat er geen grond was voor een ambtshalve uitstel na het eerder verleende uitstel. Hierdoor werd de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en werd hij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.338.856/01
arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. E.C.G. van Loon te Etten-Leur,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],

2.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als (mannelijk enkelvoud) [geïntimeerden],
advocaat: mr. W.M. Bijloo te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 april 2024 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer C/02/403803 / HA ZA 22-627 gewezen vonnis van 24 januari 2024.

5.Het verdere verloop van de procedure

5.1.
[appellant] heeft bij dagvaardingsexploot van 11 maart 2024 [geïntimeerden] opgeroepen
om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 maart 2024, waarbij in een
nog in te dienen memorie van grieven nadere gronden zullen worden aangevoerd ter
onderbouwing van de eis en conclusie zoals in de appeldagvaarding vermeld.
5.2.
Het hof heeft in het tussenarrest van 30 april 2024 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling is gehouden op 31 mei 2024 en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling geen minnelijke regeling bereikt. De raadsheer-commissaris heeft de zaak vervolgens naar de rol van 16 juli 2024 verwezen voor het nemen van een memorie van grieven. De memorie van grieven is niet op die roldatum genomen.
5.3.
[appellant] heeft voor de rol van 16 juli 2024 bij H5-formulier om een (eenstemmig) uitstel van vier weken verzocht. Aan [appellant] is op grond van artikel 2.19 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) een (ambtshalve) uitstel van vier weken verleend voor het nemen van de memorie van grieven op de rol van 13 augustus 2024, ambtshalve peremptoir.
5.4.
Op de rol van 13 augustus 2024 heeft de rolraadsheer vastgesteld dat het recht van
[appellant] om de memorie van grieven te nemen is vervallen, omdat die proceshandeling niet
binnen de daarvoor gestelde termijn is verricht en daarvoor geen nader uitstel is verkregen.
De rolraadsheer heeft van dat feit aan de wederpartij akte van niet-dienen verleend.
5.5.
Bij H16-formulier van 15 augustus 2024 stelt [appellant] dat het verlenen van de akte van niet-dienen op een misverstand berust. [appellant] stelt daartoe dat het (eerste) uitstel van vier weken is verleend op grond van een eenstemmig uitstelverzoek. Vervolgens is op 13 augustus 2024 de memorie van grieven niet genomen, waardoor volgens [appellant] gelet op artikel 2.19 van het LPR nog een ambtshalve uitstel van vier weken moet worden verleend.
[geïntimeerden] heeft daarop bij H16-formulier van 16 augustus 2024 gereageerd. [geïntimeerden]
voert aan dat partijen op de rol van 13 augustus 2024 niet om een eenstemmig uitstel hebben verzocht. Er is volgens [geïntimeerden] in het geheel niet om een uitstel verzocht, zodat de akte van niet-dienen terecht is verleend. Het LPR voorziet niet in een ambtshalve uitstel van vier weken na een al gegeven uitstel van vier weken.
5.6.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

Aan [appellant] is een termijn van zes weken verleend voor het nemen van een memorie van grieven (artikel 2.18 LPR). Alhoewel [appellant] voor deze rolhandeling op de rol van 16 juli 2024 om een uitstel op eenstemmig verzoek had verzocht, is conform artikel 2.19 LPR een ambtshalve uitstel van vier weken voor het nemen van de memorie van grieven verleend, ambtshalve peremptoir. Daarna kan slechts op eenstemmig verzoek van partijen of op grond van klemmende redenen om een nader uitstel worden verzocht, artikel 2.20 LPR. Er is voor de rol van 13 augustus 2024 geen enkel verzoek van [appellant] of van beide partijen om uitstel op grond van dat artikel gedaan. Artikel 2.19 LPR noemt een ambtshalve uitstel van vier weken van ‘de in artikel 2.8, eerste zin, genoemde termijnen’. Dit is in dit geval de eerste termijn van 6 weken die aan appellant is verleend. Dit artikel ziet dus niet op een ambtshalve uitstel van andere termijnen. Er kan dan alleen nog uitstel worden verleend op de gronden zoals vermeld in artikel 2.20 LPR, bijvoorbeeld op eenstemmig verzoek van partijen. Maar daarvan was op de rol van 13 augustus 2024 geen sprake. Dat leidt ertoe dat [appellant] tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven heeft aangevoerd. Dit brengt mee dat [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak begroot op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.214,00 (1punt x tarief II) aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2024.
griffier rolraadsheer