ECLI:NL:GHSHE:2024:3061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.333.973_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over toegang en gebruik van omliggende percelen voor uitweg naar de openbare weg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen Ohra Zorgverzekeringen N.V. Het hoger beroep is ingeleid na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin [appellante] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Ohra. De procedure begon met een dagvaarding van Ohra op 5 oktober 2022, waarin zij [appellante] verzocht te betalen voor een zorgverzekeringsovereenkomst. [appellante] voerde verweer en stelde dat er geen geldige overeenkomst was, en dat zij geen verplichtingen had jegens Ohra. De kantonrechter oordeelde dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar tegenvordering, omdat deze te laat was ingediend. In hoger beroep heeft [appellante] drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vordering van Ohra onder de appelgrens van € 1.750,- ligt. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep voor [appellante] vastgesteld op € 2.677,-, die zij binnen veertien dagen moet betalen. Het arrest is uitgesproken op 1 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.333.973/01
arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch,
tegen
Ohra Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Ohra,
advocaat: mr. J. Verbeeke te Gouda,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 september 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 juni 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en Ohra als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10151738 \ CV EXPL 22-4592)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen Ohra verleende verstek;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de zuivering van het verstek door Ohra;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partij Ohra spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende voor de beoordeling relevante feiten.
3.1.1.
Ohra heeft [appellante] op 5 oktober 2022 gedagvaard voor de kantonrechter. Bij die dagvaarding heeft OHRA gevorderd [appellante] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te
veroordelen tot betaling van € 637,05, vermeerderd met rente en kosten.
3.1.2.
[appellante] heeft op 27 oktober 2022 schriftelijk onder andere het volgende aan de kantonrechter meegedeeld.
“(…)
De nep-deurwaarder is volgens de bedrijfsregels van de staat / de Staatscourant niet bevoegd zulks een void op haar eigendom te deponeren.
(…)
De levende mens heeft géén contract met Ohra, noch met GGN of Flanderijn en doet aan naamhandel wat verboden is. Als er al een contract was dan is dat vorig jaar beëindigd, telefonisch en digitaal. De levende mens heeft allen aangeschreven met een boete indien zij toch dit issue willen doorzetten vandaag. Derhalve deze mail en indien deze organisaties zich niet bedenken een boete toegewezen krijgen. De levende mens heeft hier niets mee te maken. Mocht Ohra en GGN persisteren dan vraagt de levende mens namens de juridische entiteit uitstel aan zodat zij de stukken met boetes alsnog kan indienen.
Graag verneem ik van u of GGN of Ohra zich liet horen bij u.
(…)”
3.1.3.
Op 18 november 2022 heeft [appellante] per e-mail, onder meer, het volgende aan de kantonrechter bericht:
Aanvullend stuk Inzake bovengenoemde zaak (Ohra en GGN).
Hiermee verklaar ik (…) het volgende.
(…)
Ik eis dan ook de boete die ik Ohra oplegde groot € 6'666,-- en die ik GGN oplegde van € 6'666,-- plus de kosten die ik moet maken om aanwezig te zijn (verlet) in de RB.
(…)”
3.1.4.
Bij akte van 12 december 2022 heeft OHRA haar eis vermeerderd tot een bedrag van € 1.158,- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.
Aan de hiervoor vermelde vordering heeft Ohra, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen op grond van de tussen partijen bestaande zorgverzekeringsovereenkomst.
3.2.1.
[appellante] heeft verweer gevoerd.
3.2.2.
In het bestreden vonnis van 29 juni 2023 heeft de kantonrechter in r.o. 3.4. het volgende overwogen.
“ [appellante] heeft bij akte de door haar opgelegde boetes aan OHRA en GGN en
verletkosten gevorderd. Op grond van artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering had [appellante] haar eis in reconventie (tegenvordering) direct bij conclusie van antwoord van 27 oktober 2022 moeten instellen. [appellante] heeft dit pas bij akte van 18 november 2022 gedaan, waardoor de eis in reconventie te laat is ingediend. De kantonrechter verklaart [appellante] in deze vordering niet-ontvankelijk (…).”
De kantonrechter heeft vervolgens de verweren van [appellante] verworpen en haar veroordeeld om aan OHRA te betalen een bedrag van € 1.234,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.151,88 vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, en de proceskosten.
De procedure bij het hof
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep drie genummerde grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van Ohra, met veroordeling van Ohra in de proceskosten in beide instanties.
3.4.
Het hof dient eerst – ook ambtshalve – te beoordelen of het hoger beroep van [appellante] ontvankelijk is. Het hof overweegt, daarbij de standpunten van partijen betrekkend, het volgende.
3.5.
Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen in dagvaardingsprocedures van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-.
3.6.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de vatbaarheid voor hoger beroep te worden beoordeeld aan de hand van de vordering waarover, na een eventuele wijziging van eis, de rechter in eerste aanleg had te beslissen (HR 24-04-1987, ECLI:NL:PHR:1987:AG5583). Het gaat in deze zaak dus om de vordering(en) zoals die ten tijde van de bestreden uitspraak aan de kantonrechter ter beslissing voorlag(en).
3.7.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de vordering van Ohra € 1.158,- in hoofdsom en € 82,44 aan buitengerechtelijke incassokosten bedraagt. Tegen deze beslissing over de hoogte van de vordering van Ohra is geen grief gericht, zodat voor het hof vaststaat dat de vordering van Ohra onder de in artikel 332 Rv vermelde appelgrens ligt.
3.8.
De kantonrechter heeft beslist dat [appellante] in haar eis in reconventie niet-ontvankelijk is. [appellante] heeft in de memorie van grieven onder het kopje ‘ontvankelijkheid’ betoogd dat deze beslissing er niet aan afdoet dat zij een eis in reconventie heeft ingesteld en dat het in reconventie gevorderde bedrag meetelt voor het bepalen van de hoogte van de vordering als bedoeld in artikel 332 Rv. Het hof onderschrijft dit betoog niet. Het door [appellante] gevorderde bedrag telt alleen mee voor het bepalen van de hoogte van de vordering als bedoeld in artikel 332 Rv als de kantonrechter ook over die vordering ‘had te beslissen’. Volgens de kantonrechter had zij, gegeven haar beslissing dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar eis in reconventie, niet te beslissen over enige eis van [appellante] . [appellante] heeft deze beslissing blijkens de in nummer 3 van de memorie van grieven te herkennen grief, die ook door Ohra gelet op haar inhoudelijke reactie als zodanig is herkend, bestreden. [appellante] betoogt dat zij wel tijdig een eis in reconventie heeft ingesteld. Het hof overweegt het volgende.
3.9.
Op grond van artikel 137 Rv moet een eis in reconventie ‘dadelijk bij het antwoord worden ingesteld’, hetgeen betekent dat een eis in reconventie, op straffe van niet-ontvankelijk verklaring, niet later dan bij conclusie van antwoord mag worden ingesteld. De rechter dient, zo nodig ambtshalve, te beoordelen of een eis in reconventie met inachtneming van artikel 137 Rv is ingesteld. Is dit niet het geval dan dient niet-ontvankelijk verklaring te volgen. De desbetreffende partij verliest daarmee niet de mogelijkheid de vordering aan de rechter voor te leggen. De vordering kan immers als (verrekenings)verweer tegen de vordering van de wederpartij ter beoordeling worden voorgelegd of kan zelfstandig bij dagvaarding tegen de wederpartij worden ingesteld. Het recht op een eerlijk proces of op toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 6 EVRM komt daarom bij strikte toepassing van artikel 137 Rv niet in het gedrang.
3.10.
Anders dan [appellante] heeft betoogd, is de e-mail van 27 oktober 2022 (zie 3.1.2. hierboven) wel als conclusie van antwoord aan te merken en bevat dit processtuk geen eis in reconventie. [appellante] heeft op de in de dagvaarding aangezegde datum 27 oktober 2022 schriftelijk verweer gevoerd tegen de vordering van Ohra. In het desbetreffende stuk betwist [appellante] immers de geldigheid van de dagvaarding en betwist zij dat zij een verzekeringsovereenkomst met Ohra heeft. Daarnaast betoogt zij dat als er al een verzekering is, deze reeds ‘vorig jaar’ is beëindigd. In de passage
“Derhalve deze mail en indien de organisaties zich niet bedenken een boete toegewezen krijgen. (…) Mocht Ohra en GGN persisteren dan vraagt de levende mens namens de juridische entiteit uitstel aan zodat zij de stukken met boetes alsnog kan indienen. Graag verneem ik van u of GGN of Ohra zich liet horen bij u.”behoefde de kantonrechter, ook na welwillende uitleg van de bewoordingen, geen eis in reconventie te herkennen.
3.11.
Dat de e-mail van 27 oktober 2022 niet louter een verzoek om uitstel voor het voeren van verweer was, zoals door [appellante] ook wel betoogd, blijkt daarnaast uit de onder randnummer 5 bij memorie van grieven als eerste door [appellante] opgeworpen grief. Daarin voert zij immers met zoveel woorden aan dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan “
het door [appellante] bij email van 27 oktober 2022 gepresenteerde verweer (…)”. Ook hieruit volgt dat deze e-mail door de kantonrechter terecht als conclusie van antwoord is aangemerkt.
3.12.
Naar aanleiding van het betoog van [appellante] dat zij in het stuk aankondigt later een eis in reconventie te willen instellen of dat zij uitstel vraagt dit in een later processtuk te mogen doen, overweegt het hof dat artikel 137 Rv dit alles niet toelaat; een eis in reconventie dient bij conclusie van antwoord te worden ingesteld.
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering waarover de kantonrechter had te beslissen de in artikel 332 Rv vermelde financiële grens niet overschrijdt. Dit brengt mee dat geen hoger beroep openstaat tegen het bestreden vonnis. Het hoger beroep van [appellante] is daarom niet-ontvankelijk. Aan beoordeling van de inhoudelijke grieven van [appellante] komt het hof niet toe.
3.14.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad zoals is gevorderd. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ohra zullen vastgesteld worden op:
- Griffierechten € 783,-
- Salaris advocaat € 1.716,- (2 punten x tarief I van € 858,- per punt)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- Totaal € 2.677,-

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart het hoger beroep van [appellante] niet-ontvankelijk;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep ten bedrage van € 2.677,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, J.B. Smits en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2024.
griffier rolraadsheer