ECLI:NL:GHSHE:2024:3034

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
200.342.416_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen minderjarige en moeder na afwijzing verzoek rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar tweejarige dochter, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die haar verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling had afgewezen. De moeder en haar moeder, de oma, hebben in hoger beroep verzocht om de omgangsregeling te wijzigen van eenmaal per drie weken één uur naar eenmaal per twee weken twee uur, onder begeleiding van een professionele hulpverleningsinstantie. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verweer gevoerd en verzocht om handhaving van de bestaande regeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de GI en de moeder. De GI heeft aangegeven dat de moeder goed functioneert in de omgang met [minderjarige], maar dat er zorgen zijn over de overprikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling die door de rechtbank was vastgesteld, niet correct was doorlopen en dat de moeder en [minderjarige] momenteel eenmaal per drie weken één uur contact hebben. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld van anderhalf uur per drie weken, onder begeleiding van de GI. Het hof benadrukt het belang van een voorzichtige opbouw van de omgangsregeling, rekening houdend met de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de ontwikkeling van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 september 2024
Zaaknummer: 200.342.416/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/321340 / FA RK 23-3160
in de zaak in hoger beroep van:
[de oma](hierna te noemen: de oma),
als wettelijk vertegenwoordiger van:
- de minderjarige
[de moeder] ,
(geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008),
hierna te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de opa] , wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de opa.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en de 2-jarige [minderjarige] heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 13 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juni 2024, hebben de oma en de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] van eenmaal per drie weken één uur onder begeleiding van [instantie 1] op een door de Gl te bepalen locatie te wijzigen, in die zin dat de moeder eenmaal per twee weken voor de duur van twee uur contact zal hebben met [minderjarige] onder begeleiding van [instantie 1] , dan wel een andere professionele hulpverleningsinstantie, op een door de Gl te bepalen locatie, dan wel dat het hof een zodanige omgangsregeling vaststelt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, zoals aangepast op de mondelinge behandeling, ingekomen ter griffie op 24 juli 2024, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te handhaven en een omgangsregeling vast te stellen van eenmaal per drie weken één uur onder begeleiding van [instantie 1] . De GI zal waar mogelijk tot uitbreiding van de omgang overgaan waarbij het belang van [minderjarige] leidend zal zijn.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de oma en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI]
De raad heeft het hof bericht niet te zullen verschijnen op de mondelinge behandeling.
De opa is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 12 juli 2024 (afmelding bijwonen mondelinge behandeling);
  • het V-formulier van 19 augustus 2024 met bijlagen van mr. Bos.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
De moeder staat onder toezicht van de GI sinds 3 januari 2023. De maatregel is laatstelijk verlengd tot 3 januari 2025.
In verband met de minderjarigheid van de moeder is de GI bij beschikking van 22 september 2022 belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Bij beschikking van 25 juli 2023 is dit een definitieve voogdij geworden.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds 31 oktober 2022 in een crisispleeggezin. De ouders hadden aanvankelijk eenmaal in de twee weken één uur lang gezamenlijk contact met [minderjarige] . Dit werd begeleid door [instantie 1] . Deze regeling is in de zomer van 2023 door de GI teruggebracht naar eenmaal per vier weken één uur, waarbij de ouders niet meer gezamenlijk contact hebben met [minderjarige] , maar los van elkaar.
3.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2023, heeft de rechtbank de laatstelijk geldende omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] van eenmaal per vier weken één uur onder begeleiding van [instantie 1] op een neutrale locatie, aldus gewijzigd dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder voorlopig plaatsvinden eenmaal per drie weken één uur onder begeleiding van [instantie 1] op een door de GI te bepalen locatie.
Bij de rechtbank
3.5.
De moeder heeft de rechtbank verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige] , waarbij zij wekelijks op maandag en op donderdag twee uur per keer contact met elkaar hebben onder begeleiding van [instantie 1] , dan wel een andere professionele hulpverleningsinstantie en waarbij vanuit dat uitgangspunt binnen een periode van negen maanden zal worden toegewerkt naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] wekelijks van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder en de oma zal verblijven, dan wel dat de rechtbank een zodanige omgangsregeling vaststelt die de rechtbank juist acht.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Bij het hof
3.7.
De oma en de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voeren ze, kort samengevat, het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. De moeder wordt niet door de oma belast met volwassenzaken. De moeder betwist niet dat zij door de geboorte van [minderjarige] in een andere situatie terecht is gekomen dan haar leeftijdsgenoten. In die zin klopt het dat de moeder sneller volwassen is geworden en minder ruimte heeft gehad om kind te kunnen zijn. De moeder heeft de afgelopen periode echter een goede persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt. De moeder en [minderjarige] kregen gezamenlijk hulp vanuit [instantie 2] . De hulpverlening vanuit [instantie 2] is medio april 2024 afgesloten en geëindigd. De moeder ervaart meer rust sinds de afronding van het traject bij [instantie 2] . De hulpverlening loopt, de moeder is afspraaktrouw en zij gaat ook weer netjes naar school. Er is geen sprake (meer) van een situatie waarin de omgang belastend is voor [minderjarige] en/of dat zij daardoor overprikkeld zou geraken. [minderjarige] is sowieso een meisje dat snel overprikkeld raakt. Dat raakt ze overal van en daar moet naar worden gekeken. Uit de omgangsverslagen blijkt dat de moeder en [minderjarige] een liefdevolle band hebben en dat de omgang gemoedelijk verloopt. [minderjarige] is tijdens de bezoeken ontspannen en de moeder doet haar best. Er valt voor de moeder nog winst te behalen op het gebied van leeftijdsadequaat leren aansluiten bij [minderjarige] . Het is niet zo gek dat dat nog niet goed lukt, gezien de leeftijd van de moeder. De moeder is in staat om aan te sluiten bij [minderjarige] en helpt [minderjarige] indien noodzakelijk. De moeder had vroeger ook eenmaal in de twee weken contact met [minderjarige] en dat ging altijd goed; de moeder wil graag terug naar die regeling.
3.8.
Het verweer van de GI luidt, kort samengevat, als volgt.
De moeder doet het goed met [minderjarige] en de GI is trots op de stappen die de moeder maakt. [minderjarige] reageert goed op de moeder; zij herkent haar en loopt op haar af. Het lukt de moeder soms om de praktische signalen die [minderjarige] geeft op te pikken, maar het signaleren van emotionele behoeften lukt nog niet. De behandeling bij [instantie 2] is stopgezet, omdat het de moeder niet lukte om zich aan de randvoorwaarden van de behandeling te voldoen. Ze vergeet de afspraken, vergeet spulletjes en heeft weinig mogelijkheden met betrekking tot vervoer.
Voor [minderjarige] is het van belang om een goede balans te vinden in wat zij op een dag aankan. [minderjarige] heeft maandelijks fysiotherapie, wekelijks logopedie en zij staat onder controle bij de kinderarts. [minderjarige] bezoekt één keer per maand de neuroloog die heeft aangegeven dat [minderjarige] een meisje is dat snel overprikkeld wordt en geprikkeld is. Tijdens de omgang zelf is er niets te merken aan [minderjarige] , maar naderhand komt zij moeilijk in slaap, is zij onrustig en moet ze veel huilen. Vooral in de nachten wordt ze huilend of jengelend wakker; [minderjarige] heeft dan veel nodig van haar hechtingsfiguren. Het valt niet te zeggen dat dit rechtstreeks door de omgangsregeling met de moeder komt. [minderjarige] is sowieso snel overprikkeld; een uitje met haar pleegmoeder naar de winkel kan haar bijvoorbeeld ook te veel zijn. Volgens [instantie 2] heeft [minderjarige] een vroegkinderlijk trauma. Er is veel gebeurd in de thuissituatie bij de ouders. Gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] is een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] en het tempo dat [minderjarige] aankan, is voor de GI bepalend. De GI heeft besloten dat de omgang per september 2024 zal worden uitgebreid naar anderhalf uur per drie weken. De GI zal volgen hoe [minderjarige] hierop reageert. Als de ontwikkeling van [minderjarige] het toelaat, is de GI voornemens om de omgangsregeling verder uit te bouwen naar twee uur per drie weken. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de GI verzocht een minimale regeling van één uur per drie weken vast te leggen, anders komt de omgangsregeling teveel onder druk te liggen. Vanuit die basis kan de omgangsregeling dan verder worden uitgebreid.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Het hof stelt voorop dat de omgangsregeling die is vastgelegd de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2023 is komen te vervallen toen de bestreden beschikking werd gegeven. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van moeder tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen. Dit betekent dat de regeling waar de moeder in eerste aanleg wijziging van heeft verzocht (eenmaal per vier weken één uur) niet bij latere rechterlijke uitspraak is gewijzigd. Vermoedelijk is de rechtbank er abusievelijk van uitgegaan dat de regeling van de voorlopige voorzieningen zou doorlopen als het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling zou worden afgewezen. Het hof begrijpt uit de bestreden beschikking namelijk dat de rechtbank heeft bedoeld dat de regeling uit de beschikking voorlopige voorzieningen – één uur per drie weken – zou doorlopen. De aanwezigen hebben tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat ook uitvoering wordt gegeven aan een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] van eenmaal per drie weken één uur. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dan ook ten onrechte het verzoek van de moeder afgewezen. Reeds om die reden zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
3.9.2.
Het hof neemt het beoordelingscriterium over dat de rechtbank terecht heeft toegepast. Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter in dit verband op verzoek van onder meer de ouders een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan
3.9.3.
De 2-jarige [minderjarige] is uithuisgeplaatst sinds zij het slachtoffer is geworden van ernstige mishandeling (o.a. gebroken armen en gebroken benen) toen zij slechts enkele weken oud was. Het staat vast dat de moeder hier niet verantwoordelijk voor is geweest. Hoewel [minderjarige] haar letsel fysiek te boven gekomen, heeft dit er wel toe geleid dat zij zich in het pleeggezin ontwikkelt als een kwetsbaar en heel gevoelig meisje dat snel overprikkeld en geprikkeld is.
Tijdens het relatief korte contactmoment tussen de moeder en [minderjarige] is er ogenschijnlijk niets met [minderjarige] aan de hand. De omgangsmomenten verlopen goed. [minderjarige] laat echter later op de dag, als zij weer in het pleeggezin is, een overprikkeld gedrag zien (huilen, onrustig, moeilijk kunnen slapen). Niet kan worden gezegd dat deze overprikkeling het gevolg is van de omgang van [minderjarige] met moeder. Zoals de GI op de mondelinge behandeling heeft uitgelegd, kan zelfs een uitje naar de supermarkt een overprikkeling bij [minderjarige] veroorzaken. De overprikkeling van [minderjarige] maakt wel dat uiterst voorzichtig moet worden omgegaan met [minderjarige] . Dit geldt voor nu, maar zeker ook voor de toekomst. Het is nog onzeker hoe [minderjarige] zich zal ontwikkelen en wat zij aankan. [minderjarige] heeft bovendien nog op regelmatige basis medische afspraken bij de fysiotherapeut, logopedie, kinderarts en de neuroloog, welke afspraken op een verantwoorde manier moet worden ingepland en uitgevoerd zodat [minderjarige] er achteraf zo min mogelijk last van heeft. Verder moet niet uit het oog worden verloren dat de moeder zelf nog maar nét 16 jaar oud is en dat zij feitelijk nog een kind is. Hoewel de contactmomenten met [minderjarige] op zich goed verlopen, is ook gebleken dat de moeder hierin nog veel te leren heeft. De moeder zal de komende tijd steeds meer tot ontwikkeling komen en verder kunnen groeien in haar moederrol. Dit is een proces wat tijd kost en wat niet kan worden geforceerd. Zowel de moeder als [minderjarige] kampen met individuele problematiek en beiden zijn erbij gebaat als er wordt gewerkt met een voorzichtige opbouw, zodat het behapbaar blijft. Het hof is het met de GI eens dat moet worden voorkomen dat een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling naderhand moet worden teruggebracht als zou blijken dat [minderjarige] het niet heeft aangekund. Dit zou leiden tot een teleurstelling bij alle betrokkenen en daar wil het hof de moeder en [minderjarige] tegen beschermen. Het hof zal daarom niet de regeling vastleggen die de moeder het liefste ziet.
3.9.4.
Wel zal het hof, anders dan de GI voor ogen heeft, een minimale regeling van anderhalf uur per drie weken vastleggen. Gelet op de wijze hoe de GI het verweerschrift in hoger beroep heeft ingestoken en hetgeen besproken is op de mondelinge behandeling, had de GI het besluit al genomen om de omgangsregeling met ingang van september 2024 op deze manier uit te breiden. Iedereen is het erover eens dat de moeder op een voor [minderjarige] prettige manier invulling geeft aan het contactmoment. Het hof acht deze kleine uitbreiding passend bij de huidige situatie en in het belang van [minderjarige] . Uit de stukken blijkt dat de moeder betrouwbaar is in de nakoming van de huidige regeling en dat dit aansluit bij wat [minderjarige] op dit moment aankan. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de moeder erg haar best doet, meewerkt met de hulpverlening en de adviezen aanneemt die haar worden gegeven. Het hof heeft het vertrouwen dat de GI de regeling nauwgezet zal monitoren en verder zal uitbreiden als dit verantwoord – zowel voor moeder als voor dochter – kan gebeuren. Voor nu geldt: de moeder en [minderjarige] hebben een leuk contact en genieten van elkaar; dat moet worden gekoesterd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] en bepaalt dat:
de moeder en [minderjarige] eenmaal per drie weken anderhalf uur omgang hebben met elkaar, onder begeleiding van [instantie 1] op een door de GI te bepalen locatie, waarbij de regie voor verdere opbouw van de regeling bij de GI ligt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 26 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.