Het hof stelt voorop dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de man zowel voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] als voor de vaststelling van de draagkracht van de man, onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomenspositie en dat dit voor rekening en risico van de man dient te blijven.
In hoger beroep heeft de man weliswaar meer financiële stukken overgelegd, maar nog steeds ontbreekt het aan een compleet overzicht en blijven er vragen bestaan waarop de man geen bevredigend antwoord heeft gegeven.
Voor wat betreft de Holding zijn er geen jaarrekeningen vóór 2019 overgelegd, zodat de stelling van de man dat hij nooit activiteiten in deze Holding heeft gehad, niet verifieerbaar is. Ook ontbreken jaarstukken stukken van 2023.
Van de eenmanszaak is geen jaarrekening 2023 overgelegd, noch enige andere stukken die informatie geven over de financiële situatie van deze onderneming in 2023 en 2024, zoals bijvoorbeeld BTW-aangiften. Ook zijn er geen voorlopige, tussentijdse cijfers over 2024 in het geding gebracht en evenmin een prognose.
Ook met de door de man gegeven verklaring over de gestegen kosten van de ZZP-ers, blijft het opmerkelijk dat de man met al zijn activiteiten die hij onder de verschillende handelsnamen uitvoert (het plaatsen van zonnepanelen, plaatsen en renoveren van badkamers en sanitair, stucwerk, afbouw en renovatie) en waarmee hij naar eigen zeggen zes dagen per week bezig is, maar zo’n kleine winst behaalt. Waarom de man verwacht dat hij in de toekomst weer een winst van € 46.000,- zou gaan behalen is ook niet duidelijk geworden. De vrouw heeft terecht aangekaart dat de man gelet op zijn zwaarwegende onderhouds-verplichting jegens zijn zoon, in dat geval andere keuzes zou moeten maken en zou moeten proberen in loondienst een zodanig inkomen te verwerven dat hij kan bijdragen in de kosten van [minderjarige] . De stelling van de man dat hij in loondienst niet aan de bak komt vanwege verouderde diploma’s, is door hem niet onderbouwd. Het is een keuze van de man om door te gaan met een onderneming die al jaren een dalende lijn laat zien, maar hij kan de financiële consequenties van deze keuze niet en laste van [minderjarige] laten komen. Het gaat bij het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige immers niet alleen om het inkomen dat hij verwerft, maar ook om het inkomen dat hij, gelet op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichting, redelijkerwijs geacht kan worden te verwerven.
Het hof acht hetgeen de man tijdens de mondeling behandeling heeft aangevoerd over [onderneming] onduidelijk en ongeloofwaardig. Het hof vermag niet in te zien waarom de man zich online zou profileren als een projectontwikkelaar van onroerend goed in Nederland en Duitsland, enkel om reclame te maken voor het aannemingsbedrijf van zijn schoonvader. Mede gelet op de door hem zelf op LinkedIn genoemde startdatum van oktober 2015, toen de man nog samen was met de vrouw en deze schoonvader dus nog niet in beeld was. Het hof vindt dit verhaal niet aannemelijk een acht het bovendien niet aannemelijk dat de man dit zou doen zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat.
Voor wat betreft de huurinkomsten heeft de man ter onderbouwing van zijn standpunt over de huurinkomsten en de kosten die hier tegenover staan overzichten (productie 20, 21 en 22) overgelegd en een groot pakket stukken (productie 23). Het betreft per jaar een door de man opgesteld overzicht van huurinkomsten en kosten met bijlagen ter onderbouwing van dit overzicht, zoals huurovereenkomsten, opzeggingsbrieven, offertes, reserveringen voor onderhoud, kosten voor energie, water en internet, bankafschriften etcetera. Dit geheel aan stukken in productie 23 beslaat 358 pagina’s en is verder niet getabd of overzichtelijk genummerd, zodat het geheel een zoekplaatje is. Het hof is van oordeel dat het niet aan het hof en de vrouw is om dit alles uit te zoeken. Desalniettemin vallen de volgende zaken op.
Er zijn er geen stukken overgelegd met betrekking tot de financiering van de panden en de rente- en aflossingslasten, behoudens een enkele overboeking onder de noemer “hypotheek” waarvan niet duidelijk is of deze betrekking heeft op rente of (deels) op aflossing. Een aantal reserveringen voor onderhoud worden voor een aantal jaren opgevoerd (bijvoorbeeld 2021 tot en met 2023), maar niet is gebleken dat de kosten waarvoor deze reserveringen zijn aangehouden daadwerkelijk zijn of worden gemaakt. Ook blijkt nergens uit dat de het geld voor de reserveringen daadwerkelijk ergens apart wordt gezet. De door de man overgelegde offertes zijn veelal niet ondertekend en is niet duidelijk op welke werkzaamheden voor welke panden deze betrekking hebben.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de reserveringen alleen worden opgevoerd om het rendement te drukken. De vrouw heeft verder onbetwist gezegd dat een aantal kosten die blijkens de stukken zien op een kwartaal, door de man in zijn overzicht als maandlasten zijn opgevoerd.
Hoewel het hof het aannemelijk acht dat het verhuren van appartementen en kamers kosten met zich meebrengt en dat het noodzakelijk is om reserveringen te doen voor onderhoud, heeft de man niet inzichtelijk gemaakt welke kosten er jaarlijks structureel zijn.
Verder is het hof van oordeel dat, als de verhuur van het onroerend goed maar een beperkt rendement oplevert, en soms zelfs meer kost dan het oplevert, van de man verwacht mag worden dat hij andere keuzes maakt, met het oog op zijn zwaarwegende onderhoudsverplichting. Hij kan zich van deze lasten ontdoen door panden te verkopen en met het vrijgekomen geld in de kosten van verzorging en opvoeding [minderjarige] te voorzien. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven met het onroerend goed een rendement op de langere termijn voor ogen te hebben en dit mede te beschouwen als oudedagsvoorziening. Hoewel het de man vrij staat dergelijke keuzes te maken, kan een dergelijke belegging voor de toekomst niet voorgaan op de verplichting die de man op dit moment heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .