ECLI:NL:GHSHE:2024:3008

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
20-002895-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, meermalen gepleegd, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, mishandeling, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting, vrijheidsberoving en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De zaak betreft een periode van drie weken waarin het slachtoffer, [slachtoffer], door de verdachte werd vastgehouden en mishandeld. De rechtbank had eerder de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, maar het hof heeft de straf verhoogd vanwege de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten van het slachtoffer, het opzettelijk van de vrijheid beroven en het mishandelen van haar. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van tegenstrijdigheden in de verklaringen. De verdachte heeft een strafblad met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om de terbeschikkingstelling op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002895-22
Uitspraak : 23 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 december 2022, parketnummer 01-004083-22, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-860163-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1968,
thans verblijvende in P.I. [P.I] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en die feiten respectievelijk gekwalificeerd als ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ (feit 1), ‘opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden’ (feit 2) en ‘mishandeling, meermalen gepleegd’ (feit 3). Ter zake van voornoemde feiten is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Bovendien is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd bedrag. Voor het overige (de gevorderde materiële schade en de meergevorderde immateriële schade) is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering; met betrekking tot deze schade heeft de rechtbank bepaald dat deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank heeft ten slotte de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Bovendien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat die vordering conform de beslissing van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking komt. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf zal toewijzen. De advocaat-generaal heeft ten slotte gevorderd dat – indien en voor zover nog geen beslissing is genomen ten aanzien van het beslag – het in beslag genomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat de vordering zal worden gematigd tot een bedrag van € 3.750,00. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ‘ [plaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onder meer
- het meesleuren van die [slachtoffer] naar de slaapkamer en/of
- het op bed duwen en/of gooien van die [slachtoffer] en/of
- misbruik te maken van zijn fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht, waarbij verdachte zich langdurig en/of telkens zeer dominant gedroeg op (een) moment(en) dat er iets niet gebeurde en/of waarbij verdachte veelvuldig en/of stelselmatig zijn agressie en/of zijn woede-uitbarstingen afreageerde op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] veelvuldig en/of stelselmatig mishandelde, waarbij die [slachtoffer] vreesde voor nieuwe mishandelingen en/of woede-uitbarstingen als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde, in welke overwichtssituatie die [slachtoffer] zich niet kon of durfde te verzetten en/of aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ‘ [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door onder meer
- die [slachtoffer] tegen haar wil in zijn, verdachtes, woning vast te houden, althans een dreigende sfeer te creëren waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd die woning te verlaten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij haar kapot zou schieten als ze de woning zou verlaten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- de simkaart van de mobiele telefoon van die [slachtoffer] door te knippen en/of
- te zeggen dat hij die [slachtoffer] continu in de gaten zou houden/laten houden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ‘ [plaats] , in elk geval in Nederland, zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door onder meer
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de rug en/of armen en/of benen, in elk geval het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of
- een brandende sigaret op het been van die [slachtoffer] uit te drukken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de muur en/of de tafel te gooien en/of te duwen en/of
- een brandende en/of hete aansteker tegen/langs de arm en/of hand van die [slachtoffer] aan te duwen en/of drukken en/of halen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
Onder feit 2 is de formulering van de tenlastelegging aangepast zodat die als volgt komt te luiden: ‘te zeggen dat hij die [slachtoffer] continu in de gaten zou houden/laten houden’. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 3
Aan de verdachte is onder 3 – voor zover hier van belang – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] . Het hof acht – met de advocaat-generaal en de verdediging – de strafverzwarende grond dat de mishandeling is gepleegd jegens verdachtes levensgezel niet wettig en overtuigend bewezen. Mede gelet op de beperkte duur van de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] en de feitelijke invulling die daaraan is gegeven, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerd partners (
Kammerstukken II2002/2003, 28484, 5, p. 5). De verdachte zal derhalve in zoverre van dit deel van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ‘ [plaats] telkens door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onder meer
- het meesleuren van die [slachtoffer] naar de slaapkamer en/of
- het op bed duwen en/of gooien van die [slachtoffer] en/of
- misbruik te maken van zijn fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht, waarbij verdachte zich telkens zeer dominant gedroeg op momenten dat er iets niet gebeurde en/of waarbij verdachte veelvuldig zijn agressie en zijn woede-uitbarstingen afreageerde op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] veelvuldig mishandelde, waarbij die [slachtoffer] vreesde voor nieuwe mishandelingen en woede-uitbarstingen als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde, in welke overwichtssituatie die [slachtoffer] zich niet kon of durfde te verzetten en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te
‘ [plaats] opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door onder meer
- een dreigende sfeer te creëren waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd die woning te verlaten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij haar kapot zou schieten als ze de woning zou verlaten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- de simkaart van de mobiele telefoon van die [slachtoffer] door te knippen en/of
- te zeggen dat hij die [slachtoffer] continu in de gaten zou houden/laten houden;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’ [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door onder meer
- die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of de rug en/of armen en/of benen te slaan en/of
- een brandende sigaret op het been van die [slachtoffer] uit te drukken en/of
- die [slachtoffer] tegen de muur en/of de tafel te gooien en/of te duwen en/of
- een brandende en/of hete aansteker tegen/langs de hand van die [slachtoffer] aan te duwen en/of drukken en/of halen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 3 januari 2022 (p. 90-92), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
p. 90
Informatief gesprek met: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1979 te [geboorteplaats 2] .
Datum gesprek: 3 januari 2022
De 42-jarige [slachtoffer] heeft ongeveer een maand geleden [verdachte] (fon.),
bijnaam [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte), ontmoet via Facebook. Het contact was leuk en zij is ongeveer drie weken geleden naar zijn woning in [plaats] gegaan. [verdachte] is een [achtergrond] en heeft een moslim achtergrond. [slachtoffer] is een woonwagenbewoonster.
Toen [slachtoffer] bij [verdachte] kwam, ging het vrijwel meteen mis. Hij heeft haar geestelijk en
lichamelijk mishandeld. Hij bepaalde alles, schold haar uit, mishandelde haar,
bedreigde haar en had seks met haar tegen haar wil.
Hij wilde viermaal per dag seks en gebruikte daarbij geweld als zij tegenstribbelde.
Hij is een grote sterke man en hij sloeg haar tegen haar hoofd, rug, kont en benen.
Hij gooide haar tegen de muur en de tafel. Hij drukte zijn sigaretten uit op haar
been en drukte een aansteker tegen haar arm. Afgelopen vrijdag had hij veel gedronken
en toen werd hij helemaal gek en heeft hij haar keel dicht geknepen en bedreigd met
een mes. Het mes had hij op haar keel gezet. Hij dreigde haar te vermoorden. Zij
heeft toen om hulp geroepen en dit moet door de buren gehoord zijn. Het mes ligt
achter de router is 30 cm lang en zit in een bruine hoes.
Hij heeft gedreigd haar kapot te schieten als zij weg zou gaan bij hem. Hij heeft
herhaaldelijk gezegd dat hij een pistool in zijn auto onder de stoel had liggen.
Vandaag hadden ze nog seks gehad tegen haar wil. Telkens als hij seks had met haar
dan penetreerde hij haar vagina met zijn vingers of penis. Zij heeft heel veel pijn aan
haar vagina.
p. 90/91
Hij heeft de afgelopen weken driemaal de woning verlaten en bleef dan kort weg. Hij zei dat zijn arm lang was en dat hij haar in de gaten hield en haar kapot zou schieten als zij de woning zou verlaten.
p. 91
Zij was zo bang dat zij niet weg durfde te gaan. Vandaag ging hij naar zijn werk. Zij is toen naar de buurvrouw (
het hof begrijpt: [getuige 1]) gevlucht en heeft daar alarm geslagen. Hij heeft al haar gegevens uit haar telefoon verwijderd. De simkaart heeft hij uit haar telefoon gehaald.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2022 (p. 134-147), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord aangeefster
p. 134/135
Ik, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1979 in [geboorteplaats 2] , doe aangifte van verkrachting, gepleegd tussen 1 december 2021 en 3 januari 2022 op [adres 1] . Ik doe aangifte van mishandeling, geestelijk, lichamelijk en seks wat ik niet wou. En ik was opgesloten in dat huis. Ik doe aangifte tegen [verdachte] , hij noemt zichzelf " [verdachte] ". Ik zit nu bijna drie weken bij hem in de woning en het startte vanaf de derde dag.
p. 136
Ik ben weggevlucht uit die woning. Ik wilde weg maar kon niet weg. Ik mocht nog niet eens bij het raam staan. Ik heb een mes op mijn keel gekregen en dat ligt achter de router. Hij heeft deuren, in de woning, doorgeslagen. Hij heeft verwondingen op zijn hand/arm staan. Hij was vanaf afgelopen vrijdag agressief.
p. 137/138
Nogmaals [verdachte] heeft mij opgezocht, hij kwam gewoon normaal over, het was een "geschenk uit de hemel". Ik ging het weekend naar hem en maandag ging ik weer weg met de trein, naar " [stichting] ". Ik heb hen toen gezegd dat hij mij geslagen had. Woensdag nam hij contact met mij op. Hij had spijt, ik snap niet dat ik er in ben getrapt maar hij haalde mij 's-avonds, iets na 22.30 uur, op in [plaats 2] . Toen gingen we naar zijn huis in [plaats] . De tweede dag begon hij al een beetje te "brommen". Hij haalde toen nog wel een bosje bloemen met een kaartje eraan, "Welkom thuis". De derde dag belde mijn zus, hij hoorde dat en werd kats boos, ik mocht met niemand contact hebben en ik moest ophangen. Hij belde haar daarna met zijn eigen telefoon op en zei dat ze aan het stoken was in onze relatie. Hij heeft opgehangen, het kaartje van mijn abonnement van mijn telefoon doorgeknipt, mijn google account verwijderd, SNS spullen, de belasting app van DIGI-D verwijderd. Ik heb hem daar geen toestemming voor gegeven. Nadat hij het kaartje had doorgeknipt, heb ik klappen gehad. Toen begon het gedonder. Toen begon hij mij te slaan. Ik moest naar zijn wet en cultuur leven. Hij is [achtergrond] . Ik mocht mezelf niet kleden zoals ik wilde. Geen make-up, geen parfum, ik was niet de baas over mezelf. Ik moest lange rokken en jurken aan. Na het telefoongesprek begon hij mij te slaan. Ik mocht alleen maar "Ja" of "nee" zeggen. Hij zei, "je weet niet wie je voor je hebt staan." Hij zei dat hij een man met ballen was. Ik dacht, "ik moet hier weg". Maar ik mocht niet weg, ik mocht niet op het balkon of voor het raam staan. Hij vertelde dat hij een pistool in zijn auto had, onder de bestuurdersstoel. Hij zou opdracht aan anderen geven of ik zou worden neergehaald of worden neergeschoten. Hij zei dat ik nooit heel uit die woning zou komen. Hij zou me naar beneden gooien of dood schieten door het raam. Ik wilde daar echt weg maar wist niet hoe. Omdat hij de hele tijd in die woning zat, kon ik niet weg. Hij zei ook dat mensen mij in de gaten hielden, hij zei, "je komt hier nooit levend weg". Ik heb het wel eens geprobeerd om weg te gaan en dan pakte hij mij vast en gooide mij tegen de muur aan. Hij zei, "dat had je gedacht". Dan zie je dat ik gewoon een prooi voor hem was.
p. 139/140
Toen heb ik dat een paar keer geprobeerd om weg te komen maar ik kon niet weg. Ik werd tegen de muur aangegooid en tegen de tafel. Hij pakte me aan mijn schouders en aan mijn armen. Het is een boom van een vent. Hij gebruikt ook anabolen. Ik kon er niks tegen doen. Alles moest gebeuren wat hij zei. Zo ging dat dag in, dag uit. Het is een dominant figuur, ik had niets over mezelf te vertellen. Hij was agressief en maakte mij bang. Elke keer hoorde ik hem rommelen, als ik onder de douche stond. Hij was aan het rommelen, vlak daar waar het mes lag, bij de router. Je weet niet hoeveel angst ik daar gehad heb, het zweet brak me aan alle kanten uit. Ik durfde bijna niet te slapen. Ik mocht niet te veel roken, ik mocht niet zitten, ik mocht geen tv kijken. Dan ging ik maar poetsen maar was het, volgens hem, niet schoon genoeg. Dit ging zo'n drie weken lang door. Gisteren heb ik ook al verteld over het seksuele. Dat ik het niet wilde, hij sloeg mij bloedneuzen, als het bloeden gestopt was, moest ik het schoonmaken en sleurde hij mij mee naar de slaapkamer. Hij drukte mij op bed, het is een boom van een kerel en daar kun je je niet tegen verzetten. Toen hadden we vaginale seks, wat ik niet wilde. Hij zei dan, "kankerhoer, je hebt je beurt weer gehad." Dat gebeurde soms drie à vier keer per dag en daarom doet het van binnen nog steeds pijn. Hij zei, "je kunt wel zien dat je zes kinderen hebt gehad, je bent een hoer." Vanaf de derde dag begon hij raar gedrag tegen mij te vertonen. Hij zei, "je komt nooit meer van mij af". Als dat wel zo was dan zouden we samen gaan. Hij begon te drinken, hij werd agressief, hij sloeg de gangdeur helemaal kapot. Alle kanten van de kamer heeft hij mij laten zien. Daarmee bedoel ik slaan. Hij sloeg mij met de handen. Ik wilde "de kat uit de boom kijken" op seksgebied. Ik ben een woonwagenvrouw, ik doe zoiets niet gelijk. Ik heb geen vrijwillige seks gehad met [verdachte] .
p. 141
De reden dat ik niet ben weggegaan is dat ik dat niet kon, want ik werd in de gaten gehouden. Ik wist dat omdat hij dat duidelijk heeft verteld, maar ik zag ook elke weer dezelfde persoon langslopen, toen ik bij zijn moeder was. Ik vroeg een keer waarom hij vrouwen sloeg, dat had zijn moeder hem verteld. Hij zei dat hij dat niet deed maar ik zei dat doe je bij mij toch ook. Hij pakte mij bij mijn armen vast en sleurde mij door de woonkamer heen. Hij was zo agressief, hij slaat zomaar spullen kapot. Hij sloeg mij overal, op mijn armen en mijn benen. Als hij mij mishandeld had, was er seks. Continu dreigen met dat mes en dan zei hij, "als je iets doet dan snij ik je strot eraf". Hij bepaalde mijn vrijheid.
p. 142
Ik kwam onder douche vandaan en ging op de bank zitten. Hij zei dat ik naar achteren moest. Ik wilde dat niet maar hij gooide mij naar achteren. Ik stribbelde tegen omdat ik dat niet wou maar ik had niets te willen. Ik begon te schreeuwen. Hij zei dat ik moest stoppen en dreigde mij met het mes en een pistool. Ik heb het pistool niet gezien, maar het mes wel. Ik heb blauwe plekken opgelopen en heel veel pijn in mijn rug. Ik ben zo hard met mijn rug tegen de tafel aangekomen, ik voelde het gewoon knakken. Ik kreeg bijna geen lucht. Hij had mijn telefoon verstopt in de woning. Die heb ik meegenomen maar hij heeft het kaartje doorgeknipt. Hij haalde de aansteker langs mijn handen. Hij stak ook een brandende sigaret in mijn linker onderbeen. Ik heb ook verschillende brandblaren op mijn hand. In mijn vagina doet het echt veel pijn. En in mijn been, daar zit een brandwond op mijn onderbeen.
p. 143
Hij heeft geld gepind van mijn rekening, ik moest mijn pincode afgeven. Hij heeft toen 500 euro gepind en waar dat geld is dat weet ik niet.
p. 145
Ik ben gewoon gedwongen. De seksuele handelingen waren niet vrijwillig. Het was met zijn penis en met zijn vingers. Ik kon geen kant op. Ik heb bij hem helemaal niks gedaan. U vraagt mij waar hij met zijn penis en vingers allemaal in is geweest bij mij. Bij mijn vagina.
3.
Een geschrift, te weten een niet-gedagtekend ‘proces-verbaal van bevindingen’ d.d. 3 januari 2022 (p. 59-61), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
p. 59
Op 3 januari 2021 (
het hof begrijpt: 3 januari 2022) kregen wij de melding om te gaan naar [adres 1] . Melder vertelde dat zij iemand in haar woning had die verklaarde te zijn gegijzeld door de overbuurman. Melder vertelde dat het slachtoffer verklaarde dat de man die haar had gegijzeld [verdachte] zou heten. Wij, verbalisanten, spraken een heftig geëmotioneerde vrouw op de bank. Deze vrouw vertelde het slachtoffer te zijn van een gijzeling die ongeveer drie weken heeft geduurd. Wij hoorden dat de heftig geëmotioneerde vrouw vertelde dat zij tevens seksuele handelingen tegen haar wil in heeft moeten verrichten bij de man die zichzelf uitgaf voor De [verdachte] . De heftige geëmotioneerde vrouw gaf op te zijn: naam [slachtoffer] voornaam [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1979 in [geboorteplaats 1] . Het slachtoffer vertelde dat zij ongeveer drie weken geleden woonde op de vrouwenopvang [stichting] in [geboorteplaats 2] . Wij, verbalisanten, hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat de verdachte de telefoon van [slachtoffer] in zijn bezit had. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat de verdachte de simkaart uit haar telefoon had gehaald. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat de verdachte de simkaart had doorgeknipt.
p. 60
Wij hoorden dat slachtoffer [slachtoffer] vertelde dat zij voor de duur van drie weken tegen haar wil in is opgesloten in de woning van de verdachte. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat verdachte [verdachte] in de drie weken drie keer een half uur de woning heeft verlaten. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] zei dat hij handlangers had die [slachtoffer] en de woning in de gaten hielden. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat zij in die drie weken stelselmatig fysiek en mentaal werd mishandeld. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat zij door verdachte [verdachte] meerdere malen werd geslagen. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat de verdachte weleens een brandende sigarettenpeuk op haar lichaam heeft uitgedrukt. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde zij ook seks tegen haar wil in heeft gehad. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat verdachte [verdachte] het liefst viermaal per dag seks had. Wij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat zij meerdere malen heeft gezegd dat zij geen seks wilde. Wij hoorden dat [slachtoffer] zei dat verdachte [verdachte] haar toen ging vastpakken en zo zijn zin wilde krijgen. Wij hoorden dat verdachte [slachtoffer] vertelde dat zij meerdere blauwe plekken op haar lichaam had. Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] meerdere malen had gezegd dat hij een vuurwapen had. Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat verdachte [verdachte] zei dat hij deze onder zijn stoel had van zijn personenauto.
4.
Een geschrift, te weten een forensisch medische letselrapportage, opgemaakt door drs. M.W.G. Govaerts, d.d. 11 januari 2022 (p. 112-117), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
p. 112
Naar aanleiding van het verzoek van de zedenrecherche Oost Brabant inzake het instellen van een forensisch geneeskundig onderzoek van mevr. [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 1979 te [geboorteplaats 2] vond dit onderzoek plaats op 3 januari 2022 in het [ziekenhuis] te [plaats] .
p. 113/114
Rechter arm
1. aan de binnenzijde van de rechter bovenarm is een matig scherp begrensde, paars-rood- gele huidverkleuring
van ca. 6 bij ca. 3 cm zichtbaar, (foto’s 1 en 2)
2. aan de achterzijde van de rechterbovenarm zijn drie, vaag begrensde, geel-bruine huidverkleuringen zichtbaar:
twee van deze verkleuringen bevinden zich naast elkaar bijna in de oksel (foto’s 19 en 20), de derde ongeveer midden tussen schouder en elleboog (foto’s 17 en 18)
Linker arm
3. aan de achter/buitenzijde van de linker bovenarm, net boven de elleboog zijn naast elkaar gerangschikt, vier, vaag omgrensde, rond-ovale, groen-gele
huidverkleuringen zichtbaar (foto’s 23 en 24)
4. aan de binnenzijde van de rechter bovenarm is een paars-rood-gele, ronde, matig scherp begrensde huidverkleuring zichtbaar met een diameter van ca.2 cm.
(foto 27 en 28)
5. aan de binnenzijde van de linker pols zijn in een gebied van ca. 6 bij ca. 4 cm grotere en kleinere rood-bruine
huidverkleuringen zichtbaar (foto’s 3 en 4).
Linker hand
6. op de strekzijde van het eerste kootje van de wijsvinger van de linkerhand en aan de buitenzijde van de pink van de linkerhand zijn matig scherp begrensde bruin-rood
verkleuringen zichtbaar (foto’s 5,6,7 en 8).
Rug
7. op de rug, bijna in de rechteroksel, zijn in een gebied van geel-groen verkleuring talrijke, rode huidletsels zichtbaar, deels puntvormig, deels met een lengte van
enkele mm en deels met korstvorming. De letsels zijn gerangschikt in een streepvormig patroon, (foto’s 15 en
16).
8. rechts op het onderste deel van de rug, midden tussen wervelkolom en taille zijn in een gebied van geelverkleuring, naast elkaar 2 puntvormige rode huidverkleuringen zichtbaar (foto's 21 en 22)
Rechter been
9. op de voorzijde van het rechterbovenbeen, ca. 10 cm boven de knie is een matig scherp begrensde, ovaal­
ronde huidverkleuring zichtbaar met een doorsnede van ca. 2 cm. (foto’s 11 en 12)
10. aan de buitenzijde van de rechter knie is een streepvormig, rood huidletsel zichtbaar met een lengte van ca. 4 cm, deels met korstvorming. (foto’s 13 en 14)
11. aan de buitenzijde van het rechter bovenbeen, midden tussen heup en knie, is een gebied van geel verkleuring
van ca. 7 bij 3 cm, met enkele rood-paarse, grillig gevormde huidverkleuringen zichtbaar, (foto’s 29 en 30)
12. aan de binnen-achterzijde van het rechterbovenbeen, op ca. eenderde afstand tussen knie en lies, is een matig scherp begrensde, ovaal-ronde, paars-rode verkleuring zichtbaar met een diameter van ca.3 cm. (foto’s 31 en 32)
13. aan de buiten/achterzijde van het
rechterbovenbeen/de rechterbil is in een gebied van geelverkleuring een ovaal vormige, scherp begrensde, paars-rode verkleuring zichtbaar van ca. 10 bij 3 cm. (foto’s 25 en 26).
Linker been
14. aan de binnenzijde van het linker onderbeen, ca. 5 cm boven de binnen enkel, is een rond, scherp begrensd huidletsel met een diameter van ca. 8 mm. Het letsel heeft
een wittige , iets verheven rand en een paars-rode “krater”, (foto’s 9 en 10).
p. 115/116
De letsels beschreven onder 1, 2, 3, 4, 8, 9, 11, 12 en 13 hebben het aspect van onderhuidse bloeduitstortingen in verschillende stadia van genezing. Onderhuidse bloeduitstortingen ontstaan door de uitwendige inwerking van stomp mechanische, botsende of samendrukkende, krachten met of tegen een voorwerp op een lichaamsdeel, zoals bijvoorbeeld slaan (al dan niet met een voorwerp), stompen, stoten, knijpen of vallen. Een blauwe plek vervaagt geleidelijk aan en is doorgaans binnen twee à drie weken niet meer zichtbaar.
De letsels beschreven onder 5 hebben het aspect van littekens: littekens zijn restverschijnselen van een genezen penetrerend (schep of stomp) huidletsel.
De letsels onder 7 en 10 hebben het aspect van krasverwondingen.
De letsels beschreven onder 6 hebben het aspect van eerstegraads brandverwondingen. Het letsel beschreven onder 14 heeft het aspect van een typische brandwond, namelijk een zogenaamde sigarettenpeukbrandwond, die ontstaat wanneer de punt van een brandende sigaret met enige kracht tegen de huid wordt gedrukt.
p. 116
Op het moment van het onderzoek klaagt ze van pijn over haar hele lichaam, pijn in haar buik, pijn en branderig gevoel bij het plassen, pijn in de genitale streek en hoofdpijn en duizeligheid.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2022 (p. 229-231), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
p. 231
In haar aangifte verklaarde aangeefster [slachtoffer] dat verdachte [verdachte] alles van haar telefoon had gewist. Uit het onderzoek aan de telefoon van aangeefster [slachtoffer] blijkt dat er alleen oproepen in de telefoon staan van 20 en 21 december 2021, op WhatsApp de oudste gesprekken van 15 december 2021 waren en bij de SMS stonden op 15 december 2011 (
het hof begrijpt: 2021) een verificatie account van google en een bericht dat het Whatsappaccount op een nieuw apparaat geregistreerd werd.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2022 (p. 235-236), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
p. 235
Tijdens de aangifte verklaarde [slachtoffer] dat zij haar pinpas met pincode af heeft moeten staan aan de verdachte. Zij verklaarde dat de verdachte een bedrag van 500,00 euro had gepind.
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb de historische financiële gegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer] (
het hof begrijpt: het bankrekeningnummer van [slachtoffer]) nader onderzocht. Ik heb hierbij het navolgende bevonden:
p. 236
Ik zag dat er op 27 december 2021 te 13:36 uur een bedrag van 500,00 euro was
afgeschreven. Ik zag dat dit geldbedrag was opgenomen vanaf een geldautomaat omschreven als:
“ [adres 2] '.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 januari 2022 (p. 153-158), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
p. 154
Ze (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) stond aan mijn deur, ze was heel erg bang en ze huilde ook. Ze vroeg mag ik alsjeblieft binnenkomen want ik ben zo bang. Ze was echt aan het huilen. Ze zei mag ik alsjeblieft naar binnen, ik ben zo bang want ik ben gevangen gehouden. Zo noemde ze het ongeveer. Ze zei tegen mij dat ze was geslagen en dat ze hele grote blauwe plekken had. Die heeft ze mij allemaal laten zien. Dat vond ik eigenlijk best wel heel erg om te zien, want dat is gewoon niet normaal dat iemand dat bij iemand anders doet. Want dat kan ze echt niet zelf hebben gedaan, daar waren ze veel te groot voor. Ze was bang dat ik haar niet geloofde omdat hij dus was weggegaan en hij zei tegen haar: als je bij mij wegloopt dan kom ik je achterna en dan steek ik je dood. Daar was ze echt heel erg bang voor. Want hij had in de woning al een mes tegen haar keel aan gezet om te laten zien dat hij het echt meende. Dat heeft ze mij verteld. Omdat ze daar drie weken lang daar dwangmatig heeft moeten zitten. Ze mocht met hem mee boodschappen doen maar ze mocht geen mensen aankijken. Ze mocht alleen recht voor zich uit kijken. Ze mocht eigenlijk niet bewegen. En ze mocht ook niemand ontvangen thuis. En wanneer ze ging douchen was ze zo bang dat hij haar dan neer ging steken.
p. 155
Ze zei ook dat hij haar telefoonkaart had afgepakt en dat ze helemaal niemand meer kon bereiken. De telefoon had ze zelf nog. Maar daar kon ze helemaal niets meer mee. Ze was echt in paniek en het leek alsof ze echt wilde bewijzen dat het echt zo was. Ik heb zelf ook al veel meegemaakt en ik zie het heus wel dat het wel echt is. Dat de emotie echt was. En ik weet hoe hij tegen vrouwen kan zijn. Ik heb hem al vaker ruzie horen maken. Hij is altijd nog al opdringerig naar vrouwen toe. Als hij een vrouw ontmoet waar hij iets van wil dan is het ja of nee en er is geen tussenweg. Of je gaat ervoor of je gaat er niet voor. En dan legt hij ook precies uit waarom. Hij zegt dan: "Want wij zijn zigeuners, wij gaan ervoor en als we er niet voor gaan dan is er niets.” Het klinkt nooit aardig zeg maar. Het klinkt dwangmatig.
p. 156
Ik vertel u over de ruzies tussen [verdachte] en [slachtoffer] (
het hof begrijpt: de verdachte en [slachtoffer]). Ik had van 30 op 31 december nachtdienst gehad. Toen ik thuis kwam rond 05:15 uur ben ik buiten op het balkon een sigaretje gaan roken. Het leek toen alsof er een feestje was in het appartement van [verdachte] . Het was zo’n gerommel en ik hoorde veel geschreeuw en gestommel.
p. 157
Ze vertelde dat ze veel heeft schoon moeten maken en moest koken. Dat eigenlijk heel veel dingen moeten waren. Ze moest goed voor hem zorgen. Ze zei dat hij dreigde dat als ze dat niet deed hij haar dan dood zou steken. Ze zei tegen mij dat [verdachte] ook tegen haar had gezegd dat hij haar dood zou steken als ze weg zou lopen. Ze zei dat [verdachte] tegen haar had gezegd dat hij haar dan wel zou vinden en haar dan iets aan zou doen.
8.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 27 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
p. 2
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of ik de waarheid heb gesproken tegen de politie. Ja. Ik heb alles verteld hoe het was gegaan, het zat nog vers in mijn geheugen.
U, raadsvrouw, vraagt mij wat ik kan vertellen over 3 januari (
het hof begrijpt: 3 januari 2022). Op 3 januari is zij bij mij aan de deur gekomen. Ze belde aan en ze vroeg of ze alsjeblieft mocht binnenkomen. Ze zei dat hij naar zijn werk was en dat zij moest vluchten. Ze stond aan de deur, ze had een vuilniszak met al haar spulletjes erin. Ze kwam binnen en zei dat ze was geslagen. Ik had al eerder gemerkt dat er wat aan de hand was. Ze zei dat ze was mishandeld door hem. Ze liet meteen haar grote blauwe plekken aan mij zien.
Zij deed alles in huis. Hij kookte eigenlijk nooit zelf.
Zij was haar tasje vergeten toen ze bij mij kwam. Zij was helemaal in paniek.
Zij vertelde dat ze soms mee naar buiten mocht om boodschappen mee te doen bij de Jumbo. Dan mocht ze achter de kar lopen, maar ze mocht eigenlijk niemand aankijken, dat zei ze tegen mij. Toen vertelde ze mij dat ze daar door hem werd vastgehouden tegen haar wil in.
Ze liet al haar blauwe plekken aan mij zien, waaronder op haar onderrug en op haar bovenbeen. Het waren hele grote blauwe plekken, geen kleintjes. Ze zat ook constant te huilen en ze vertelde dat ze moest poetsen.
p. 3
U vraagt mij hoeveel eerder ik haar had gezien. Volgens mij was dat drie à vier weken
voordat zij bij mij aan de deur kwam. U vraagt mij of ik buiten die keer dat ik haar heb gezien nog op een andere manier contact met haar heb gehad voordat ze bij mij aan de deur kwam. Ik heb haar een keer met hem naar buiten zien lopen, toen ze boodschappen gingen doen waarschijnlijk. Toen stapten ze samen meteen in de auto en reden weg. U vraagt mij waarom ik dat zeg dat ze waarschijnlijk boodschappen gingen doen. Volgens mij hadden zij tassen bij zich en je ziet wel waar iemand naar toe gaat. Vaak als iemand bij ons naar buiten komt dan is het om boodschappen te gaan doen of om naar werk te gaan.
p. 4
U vraagt mij of ik weet waar zij (
het hof begrijpt: mevrouw [slachtoffer]) woonde op 3 januari. Zij woonde in bij mijn buurman [verdachte] . U vraagt mij hoe ik dat weet. Zij stond bij mij aan de deur. Ze zei tegen mij dat ze de deur achter zich had dichtgetrokken. Ik kon aan alles merken dat zij ontzettend bang was, echt ontzettend bang. U vraagt mij hoe ik dat merkte. Ze was constant aan het huilen, ze was heel erg in paniek.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] diverse tegenstrijdigheden, overdrijvingen en onjuistheden bevatten, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen. Hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard kan dan ook niet bijdragen aan een bewezenverklaring. Haar verklaringen dienen volgens de verdediging derhalve als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging in het bijzonder naar voren gebracht dat er onvoldoende (steun)bewijs voor dit feit voorhanden is. In het bijzonder kan de afwezigheid van inwendig letsel bij [slachtoffer] juist als ontlastend worden uitgelegd. Voorts is de gemoedsbeweging die wordt waargenomen door de buurvrouw, getuige [getuige 1] , en de politie wel ondersteunend voor de omstandigheid dat er iets naars is voorgevallen, maar niet dat sprake is geweest van een verkrachting. [slachtoffer] heeft met [getuige 1] ook niet gesproken over verkrachting, maar juist over andere omstandigheden die zij zowel aan de verdachte als aan haar ex-partner heeft toegeschreven. Bovendien wordt de dwang door [slachtoffer] steeds anders omschreven en heeft zij eigenlijk meerdere keren verklaard dat slechts sprake was van vasthouden. Dat er seks heeft plaatsgehad staat overigens niet ter discussie, maar enkel uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat sprake zou zijn geweest van onvrijwillige seks. Indien en voor zover de verdachte niet volledig van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, dient hij partieel van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, namelijk voor zover aan hem is tenlastegelegd dat hij zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. [slachtoffer] heeft namelijk alleen verklaard dat zij met de penis werd gepenetreerd. Zij heeft niet verklaard dat de verdachte met zijn vinger(s) is binnengedrongen, aldus de verdediging.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging in het bijzonder naar voren gebracht dat de verdachte [slachtoffer] niet van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden. In dit verband is het bijzonder gewezen op verdachtes afwezigheid op verschillende momenten in de tenlastegelegde periode en de verklaring van [slachtoffer] dat zij slechts hoefde over te steken om naar de woning van de buurvrouw te gaan. Nu [slachtoffer] ook zonder problemen naar de buurvrouw is gegaan, kan niet worden geconcludeerd dat het voor haar feitelijk onmogelijk was om zich te verplaatsen. Bovendien biedt de inhoud van het dossier geen ondersteuning voor de beweringen van [slachtoffer] dat zij door de verdachte zou worden bedreigd. Over het kapot knippen van de simkaart, het kapotmaken van de telefoon en het wissen van de inhoud van de telefoon, heeft [slachtoffer] ook wisselend verklaard. Gelet op de omstandigheid dat zij last had van een gewelddadige ex-partner, kan ook niet gerechtvaardigd de conclusie worden getrokken dat zij geen belang had bij het verwijderen van de simkaart, zoals dat door de rechtbank is overwogen. Op basis van de inhoud van het dossier kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de verdachte daadwerkelijk de vrijheid van [slachtoffer] heeft benomen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging in het bijzonder aangevoerd dat de verdachte niet diegene is geweest die de verwondingen heeft toegebracht. Het brandwondje zou door haar kinderen met frituurvet zijn toegebracht en de andere brandwonden zijn met het afgieten van heet water ontstaan. De blauwe plekken zijn ontstaan door mogelijk vallen, stoten, eigen onhandigheid van [slachtoffer] en mogelijk door toedoen van de ex-partner van [slachtoffer] . Bovendien is van belang dat [slachtoffer] therapie onderging, zodat het mogelijk is dat herbelevingen van eerdere trauma’s op de verdachte zijn geprojecteerd. Ook bevatten de verklaringen van [slachtoffer] ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde verschillende onjuistheden en overdrijvingen.
De verdediging heeft ten slotte bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode aan de tenlastegelegde feiten schuldig heeft gemaakt. In dit verband is onder andere naar voren gebracht dat [slachtoffer] gedurende deze periode zelf liefdevol contact met de verdachte heeft gezocht, alsmede dat de verdachte op verschillende dagen in de tenlastegelegde periode naar zijn werk is gegaan. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde periode van 16 december 2021 tot en met 31 december 2021, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat aangeefsters [slachtoffer] op verschillende momenten gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Bovendien heeft zij naar het oordeel van het hof op die verschillende momenten in de kern ook steeds consistent verklaard. Zo heeft zij eerst op 3 januari 2022 tegenover haar buurvrouw, getuige [getuige 1] , haar verhaal gedaan en heeft zij dat even later ook tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gedaan. Tegenover [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft zij onder andere verklaard dat zij door [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) gedurende ongeveer drie weken werd gegijzeld. Ook werd zij gedurende die drie weken fysiek en mentaal mishandeld. Tevens hebben de verbalisanten gerelateerd dat zij hoorden dat [slachtoffer] vertelde dat zij ook seks tegen haar wil heeft gehad. Ook hoorden de verbalisanten dat zij meerdere blauwe plekken op haar lichaam had. [slachtoffer] heeft daarna – zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van informatief gesprek zeden en het proces-verbaal van aangifte – haar verklaring in de kern herhaald en bevestigd. Bovendien vindt haar verklaring – als geheel bezien – op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen. In dit verband wijst het hof in het bijzonder op de omstandigheid dat [slachtoffer] op 3 januari 2022 in het ziekenhuis door een forensisch arts is gecontroleerd. Daarbij zijn op het lichaam van [slachtoffer] meerdere recente verwondingen geconstateerd. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 1] en hetgeen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben gerelateerd dat [slachtoffer] op 3 januari 2022 hevig geëmotioneerd haar verhaal heeft gedaan. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat de verdachte gegevens in haar telefoon heeft gewist, alsmede dat de verdachte € 500,00 van haar rekening heeft gepind. Ten aanzien van deze twee punten vindt haar verklaring naar het oordeel van het hof eveneens steun in het dossier. Door de politie is namelijk onderzoek gedaan naar de telefoon van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek blijkt dat er alleen maar oproepen in de telefoon stonden van 20 december 2021 en 21 december 2021 en dat de oudste Whatsappgesprekken van 15 december 2021 waren. Dit duidt er naar het oordeel van het hof op dat (eerdere) inhoud/gesprekken op [slachtoffer] telefoon is/zijn verwijderd. Uit onderzoek naar de bankrekening van [slachtoffer] blijkt ook dat op 27 december 2021 een bedrag van € 500,00 van haar rekening was afgeschreven. Gelet op het vorenstaande ziet het hof dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. Haar verklaringen worden derhalve voor het bewijs gebezigd. De verklaringen van [slachtoffer] worden door het hof in onderling verband en samenhang bezien.
Ten aanzien van feit 3
Op basis van de inhoud van de medische letselrapportage van de forensisch arts stelt het hof vast dat sprake is van recente verwondingen over het gehele lichaam van [slachtoffer] . Uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard blijkt dat deze verwondingen door toedoen van de verdachte zijn veroorzaakt. Gelet op hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard en de bevindingen van de forensisch arts komen de verwondingen naar het oordeel van het hof ook overeen met hetgeen zij daaromtrent heeft verklaard. [slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat de verdachte haar meermalen heeft mishandeld en daarbij ook brandwonden op haar lichaam heeft toegebracht. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die erop duiden dat de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels door een ander dan de verdachte of ten gevolge van eigen handelen van [slachtoffer] zouden zijn toegebracht of veroorzaakt. Voor zover de verdediging nog naar voren heeft gebracht dat de verwondingen door de ex-partner van [slachtoffer] zouden zijn toegebracht, acht het hof dat scenario niet aannemelijk geworden, nu sprake is van recent letsel en [slachtoffer] op 3 januari 2022 in het informatief zedengesprek heeft verklaard dat zij al vijf maanden in een echtscheiding met haar ex-partner lag, alsmede dat zij sinds twee maanden in een vrouwenopvang verbleef. Het is het hof evenmin gebleken van feiten of omstandigheden die erop duiden dat [slachtoffer] ten gevolge van herbelevingen de aan de verdachte tenlastegelegde handelingen ten onrechte aan hem heeft toegeschreven.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, acht het hof het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de inhoud van de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 3 januari 2022 in paniek uit het huis van de verdachte is gevlucht en naar de buurvrouw, getuige [getuige 1] , is gegaan. Tegenover [getuige 1] heeft [slachtoffer] direct verteld dat zij bang was omdat zij gevangen werd gehouden. Aan [getuige 1] heeft zij details verteld omtrent de omstandigheden waaronder zij door de verdachte werd vastgehouden. Zo heeft zij verteld dat de verdachte had gedreigd dat hij haar achterna zou komen als zij zou weglopen en dat hij haar dood zou steken. Voorts blijkt uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte de simkaart uit haar mobiele telefoon heeft gehaald en die simkaart heeft doorgeknipt. Uit de inhoud van het dossier blijkt ook dat in de telefoon van [slachtoffer] geen simkaart meer aanwezig was. [2] Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat de verdachte alle contacten op haar telefoon heeft gewist. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de mobiele telefoon van [slachtoffer] is onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is ook gebleken dat er geen contacten waren opgeslagen op de mobiele telefoon van [slachtoffer] . [3] Voorts is gebleken dat in de mobiele telefoon van [slachtoffer] alleen oproepen stonden van 20 december 2021 en 21 december 2021. Evenals de rechtbank acht het hof het niet geloofwaardig dat [slachtoffer] zelf de simkaart uit haar telefoon zou hebben gehaald. Het hof ziet niet in om welke redenen zij zelf zou bewerkstelligen dat zij niet meer kon bellen/niet meer bereikbaar was en zichzelf op die wijze volledig van de buitenwereld zou willen afsluiten. Naar het oordeel van het hof past [slachtoffer] verklaring dat haar betaalpas door de verdachte werd afgenomen ook in het beeld dat zij werd geïsoleerd en werd afgesloten van de buitenwereld. Gelet op het vorenstaande en de omstandigheden
waaronder [slachtoffer] in de woning van de verdachte verbleef – mede gelet op de door de verdachte gepleegde mishandelingen – en de uitlatingen van de verdachte en de door hem genoemde consequenties als [slachtoffer] zou weglopen, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. Door verdachte werd namelijk een dreigende sfeer gecreëerd waardoor [slachtoffer] werd belet/belemmerd de woning te verlaten. Hierbij heeft het hof mede de verklaringen van [getuige 1] in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat zij [slachtoffer] slechts een keer naar buiten heeft zien lopen toen zij met de verdachte boodschappen ging doen. Dat de verdachte op momenten in de tenlastegelegde periode de woning heeft verlaten staat aan een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet in de weg. In dit verband heeft het hof mede in aanmerking genomen dat uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij haar continu in de gaten zou houden en/of laten houden. Deze bewoordingen dragen naar het oordeel van het hof mede bij aan de door de verdachte gecreëerde dreigende sfeer.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde in al zijn onderdelen.
Ten aanzien van feit 1
Uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard blijkt dat zij vaak – en veelal meermalen per dag – seks had met de verdachte, alsmede dat dit niet op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft verklaard dat dit altijd met wederzijds goedvinden is gebeurd en heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft verkracht.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of [slachtoffer] door de verdachte is gedwongen de door haar beschreven seksuele handelingen te ondergaan. Van dwingen is sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn als de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Het hof stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat
naast de verklaring van het slachtoffer en de (deels) ontkennende verklaring van de
verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden
bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is
niet vereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de
verklaring van de getuige/slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Naar het oordeel van het hof dienen in het onderhavige geval de seksuele contacten van de verdachte en [slachtoffer] mede te worden bezien in het licht van de hiervoor genoemde vrijheidsberoving (feit 2) en mishandeling (feit 3). Hetgeen [slachtoffer] over de verkrachtingen heeft verklaard ziet immers op dezelfde periode waarin de verschillende feiten zich hebben afgespeeld. Evenals de rechtbank acht het hof het niet ondenkbaar dat seksueel contact in eerste instantie vrijwillig heeft plaatsgehad, maar dat dit niet meer het geval is waar [slachtoffer] heeft verklaard over vastgehouden worden in verdachtes woning en de omstandigheid dat zij door de verdachte werd mishandeld. [slachtoffer] is twee keer door de verdachte opgehaald (bij een vrouwenopvang) in [plaats 2] en is met de verdachte meegegaan naar zijn woning in ’ [plaats] . De verdachte en [slachtoffer] wilden elkaar beter leren kennen. [slachtoffer] heeft bij politie verklaard dat de verdachte in het begin lief en aardig was, alsmede dat hij een ‘geschenk uit de hemel’ was. Het hof acht het voorstelbaar dat de eerste keer dat aangeefster in verdachtes woning verbleef een eventueel seksueel contact vrijwillig heeft plaatsgevonden en dat er geen dwang is toegepast. Ten aanzien van de tweede periode dat [slachtoffer] bij de verdachte in ’ [plaats] verbleef heeft [slachtoffer] echter verklaard dat hij na enkele dagen veranderde in een ander persoon. Gelet op hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat vanaf dat moment seksueel contact niet meer vrijwillig heeft plaatsgevonden. De onvrijwillige seks volgde vaak na de mishandelingen en dit gebeurde meerdere keren per dag. Zo sleurde de verdachte haar naar de slaapkamer en drukte hij haar op bed zodat hij vaginale seks met haar kon hebben. Uit [slachtoffer] verklaringen blijkt dat zij zich op geen enkele manier kon verzetten tegen de kracht van de verdachte. Op het moment dat de forensisch arts onderzoek heeft verricht bij [slachtoffer] klaagde zij over pijn aan haar buik en pijn en een branderig gevoel bij het plassen, alsmede over pijn in de genitale streek. Bovendien heeft zij op 3 januari 2022 direct en hevig geëmotioneerd ten overstaan van de verbalisanten haar verhaal gedaan, waarbij zij ook heeft verklaard dat seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgehad. Ook op 3 januari 2022 – en aldus op dezelfde dag dat zij hevig geëmotioneerd haar verhaal heeft gedaan – had zij nog seks tegen haar wil. In de door de verbalisanten waargenomen emoties ziet het hof dan ook steunbewijs voor het onder 1 tenlastegelegde handelen. De omstandigheid dat bij [slachtoffer] geen inwendig letsel is geconstateerd staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Gelet op hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de seksuele handelingen bestonden uit het brengen van verdachtes penis in de vagina van [slachtoffer] en/of het brengen van zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] . In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden blijkt dat Bartels heeft verklaard dat de verdachte haar penetreerde met zijn vingers of penis. Bovendien heeft ook de verdachte zelf verklaard dat hij zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. [4] Dat [slachtoffer] op de vraag ‘waar hij met zijn penis en vingers allemaal
inis geweest’ heeft verklaard ‘bij mijn vagina’, duidt er – mede gelet op het voorgaande – dan ook niet op dat de verdachte, zoals wel aangevoerd door de verdediging, zijn vingers niet in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht het hof het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt in alle onderdelen verworpen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich (op tijdstippen) in de tenlastegelegde periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat [slachtoffer] in voornoemde periode ook liefdevolle berichten naar de verdachte heeft gestuurd en de verdachte in deze periode ook de woning heeft verlaten om naar zijn werk te gegaan, staat dat naar het oordeel van het hof niet aan een bewezenverklaring van voornoemde periode in de weg. Het verweer van de verdediging wordt derhalve in zoverre verworpen.
Overweging ten overvloede
Het hof wordt in zijn overtuiging dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan gesterkt door de inhoud van de aangifte/melding die door andere vrouwen jegens/omtrent de verdachte zijn gedaan. Gelet op de inhoud van die aangifte en melding stelt het hof vast dat daarin in de kern hetzelfde omtrent de wijze van handelen door de verdachte en zijn houding is verklaard zoals dat door [slachtoffer] is gedaan.
Zo heeft [aangever] op 30 januari 2019 aangifte gedaan van mishandeling. Uit haar aangifte blijkt dat zij in de nacht van 29 januari 2019 op 30 januari 2019 door de verdachte in zijn woning in ’ [plaats] is mishandeld. Voorts blijkt uit haar aangifte dat zij ook eerder door de verdachte is geslagen. Ook heeft [aangever] verklaard dat de verdachte haar telefoon had afgenomen en had vernield, alsmede dat zij haar kleding moest weggooien. Bovendien blijkt uit de aangifte dat [aangever] – evenals [slachtoffer] – enigszins gehaast en/of in paniek de woning van de verdachte heeft verlaten. Uit de aangifte blijkt immers dat zij op blote voeten naar het politiebureau is gegaan, alsmede dat zij – uit angst voor de verdachte –de voordeur van de woning niet dicht durfde te trekken. [5]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] blijkt dat [getuige 2] melding omtrent de verdachte heeft gedaan. In het proces-verbaal van bevindingen wordt onder andere gesproken over mishandelingen die de verdachte had gepleegd, alsmede dat zij tegen haar wil met de verdachte in bed was beland. [6]
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

verkrachting,

meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd.
De verdediging heef ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte geen terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de aanwezigheid van een stoornis in de onderzoeken slechts wordt gebaseerd op de ernst van de in het verleden gepleegde strafbare feiten, waarvoor de verdachte de nodige begeleiding en behandeling heeft gehad. Bovendien is er omtrent de aanwezigheid van een stoornis te weinig duidelijk geworden en kan de invloed daarvan op de tenlastegelegde feiten onvoldoende worden vastgesteld. Het gevaar wordt slechts gebaseerd op in het verleden liggende gebeurtenissen, aldus de verdediging. Indien en voor zover het hof tot het oordeel komt dat aan de verdachte wel de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, heeft de verdediging bepleit dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd, nu de geschiedenis van de verdachte en zijn houding laten zien dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan te stellen voorwaarden. Voorts heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte geen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd, nu de gevaarzetting slechts wordt gebaseerd op zaken uit het verleden en oplegging van deze maatregel bovenop op een TBS-maatregel disproportioneel is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sancties gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen sancties heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich (op tijdstippen) in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 jegens het slachtoffer [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft haar meermalen verkracht en haar meermalen mishandeld. Ook heeft hij haar van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar persoonlijke en lichamelijke integriteit. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat het slachtoffer een belast verleden heeft, alsmede dat zij een kwetsbaar persoon is. De verdachte heeft het slachtoffer opgehaald bij een opvang voor vrouwen. De verdachte moet zich aldus bewust zijn geweest van haar kwetsbaarheid. Bovendien heeft het slachtoffer ook het een en ander over zichzelf aan hem verteld. De verdachte heeft aldus niet alleen inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook het door haar in hem gestelde vertrouwen geschonden. De strafbare feiten moeten een zeer grote indruk op haar hebben gemaakt. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort ernstige strafbare feiten daar vaak nog jarenlang last van ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die in eerste aanleg is overgelegd, blijkt dat dat ook voor het slachtoffer het geval is. Blijkens die slachtofferverklaring voelt het slachtoffer zich lichamelijk en geestelijk kapot gemaakt. Zij geeft aan nog steeds last te hebben van de mishandelingen en de verkrachtingen en zij weet niet of zij daar nog ooit overheen komt. Ter terechtzitting in hoger beroep is het slachtoffer niet verschenen. Evenmin heeft zij in hoger beroep een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. Van de zijde van het slachtoffer is in dit verband naar voren gebracht dat [slachtoffer] niet in staat was om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn, alsmede dat zij wel heeft geprobeerd om een schriftelijke verklaring te schrijven, maar dat het haar niet is gelukt om dat te doen, omdat het haar te zwaar viel. Hieruit blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag wordt geconfronteerd met de gevolgen van het bewezenverklaarde handelen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juli 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) geweldsdelicten. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als uitgangspunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang – waarbij gelet op de context waarin die feiten zich hebben afgespeeld naar het oordeel van hof aansluiting kan worden gezocht – geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich, naast mishandeling en vrijheidsberoving en beroofd houden van het slachtoffer, meermalen schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van het slachtoffer.
De gevangenisstraf
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt en evenmin met een straf zoals die door de rechtbank is opgelegd en ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd. In de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf komt de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen naar het oordeel van hof namelijk onvoldoende tot uitdrukking. Bovendien houdt het hof in het bijzonder nog rekening met de zeer ernstige mate waarin het bewezenverklaarde handelen leed bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht.
Het hof heeft zich voorts rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (in eerste aanleg is deze termijn niet overschreden). Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 20 december 2022, de dag waarop van de zijde van de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 23 september 2024. Het hof stelt vast dat het niet binnen zestien maanden nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer vijf maanden overschreden. Tijdens de procedure in hoger beroep is weliswaar een getuige door de raadsheer-commissaris gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld audio-opnamen uit te luisteren, doch deze omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging voor voornoemde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling in hoger beroep binnen een redelijke termijn dan ook geschonden. Het hof is van oordeel dat deze schending van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
Zonder voornoemde schending zou een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren (60 maanden) met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Rekening houdend met deze schending, zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd indien de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg en psychiaters J.M. Meijer en T.W.D.P. van Os geweigerd. De deskundigen hebben desalniettemin in het Pro Justitia-Rapport van het PBC d.d. 5 september 2022, het volgende geconcludeerd:

Het is duidelijk dat er gelet op het langdurige en pervasieve patroon van disfunctioneren wel sprake is van een stoornis die het beste kan worden omschreven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit meerdere componenten, die vanwege de beperkingen van het onderzoek niet goed in kaart kunnen worden gebracht en waarbij de verhoudingen en eventuele samenhang onduidelijk zijn. Gezien de chronische aard van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, was deze ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.’
Ondanks dat de deskundigen niet tot een advies zijn gekomen, hebben zij dus wel geconcludeerd dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, alsmede dat deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Voorts zijn de door de verdachte onder 1 bewezenverklaarde verkrachtingen en de onder 2 bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer is gesteld.
Ten aanzien van het vereiste dat de samenleving tegen de verdachte moet worden beschermd, wordt door de deskundigen – gelet op de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek – geen oordeel gegeven. Het hof acht – evenals de rechtbank – op grond van het (strafrechtelijk) verleden van de verdachte en hetgeen is bewezenverklaard echter voldoende redenen aanwezig om aan te nemen dat er sprake is van een dergelijke gevaarzetting. De verdachte heeft zich in het verleden schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, zoals poging moord/doodslag en mishandeling van zijn partner. Daarnaast – zo blijkt uit het dossier – hebben de afgelopen jaren verschillende vrouwen tegen de verdachte aangifte/melding gedaan vanwege door hem jegens hen gepleegd geweld. De verdachte is veroordeeld voor een eerdere mishandeling waarvoor aan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd waarvan in deze procedure de tenuitvoerlegging wordt gevorderd. Gelet op het vorenstaande acht het hof een reëel risico aanwezig dat de verdachte zich zonder behandeling van de onderliggende problematiek wederom schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten. Het hof is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt. De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan derhalve een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal het hof aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. Hetgeen de verdediging hieromtrent naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
De gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Nu het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte zal gelasten is aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Het hof zal ook overgaan tot oplegging van deze maatregel, zodat de mogelijkheid wordt gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de maatregel van terbeschikkingstelling onder toezicht te stellen. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat – mede gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege’ is opgenomen en overwogen – de oplegging van de maatregel in het belang is van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de typen delicten (waaronder zedendelicten), de omstandigheden waaronder de delicten zijn begaan, de impact die de delicten op het slachtoffer hebben gehad, alsmede de mogelijk ontstane maatschappelijk onrust (vgl.
Kamerstukken II2013/14, 33816, nr. 6, p. 22 en HR 1 juni 2021, ECLINL:HR:2021:770).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.164,03, bestaande uit € 2.164,03 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • tandartskosten € 44,03;
  • kosten bril € 120,00;
  • weggenomen geldbedrag € 2.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd bedrag. Voor het overige (de gevorderde materiële schade en de meergevorderde immateriële schade) is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat de vordering ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag wordt gehandhaafd, waarbij de benadeelde partij zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissing van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking komt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – gelet op de bepleite vrijspraak – niet-ontvankelijk dient te worden in de vordering. Voorts dient de vordering volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering niet eenvoudig van aard is en een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Bovendien is de vordering ingediend door mr. [advocaat 1] , maar een schriftelijke volmacht van de benadeelde, dan wel haar handtekening op het schadeformulier ontbreekt. De machtiging is immers ondertekend door mr. [advocaat 2] , een collega van mr. [advocaat 1] . Gelet hierop ontbreken de formaliteiten voor de bevoegdheid tot het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, zodat op deze grond de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aldus de verdediging.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de betreffende kostenposten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu die kostenposten geen rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het causaal verband bij veel kosten lastig is te construeren en de posten onvoldoende zijn onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 3.750,00.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
Naar het oordeel van het hof levert de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering wordt derhalve in zoverre verworpen. Nu de verdachte niet van de tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken, bestaat op die grond evenmin aanleiding de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat de formaliteiten voor de bevoegdheid tot het indienen van het verzoek tot schadevergoeding ontbreken – op grond waarvan volgens de verdediging de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard – overweegt het hof het navolgende.
Ingevolge artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat voor aanvang van de terechtzitting deze voeging geschiedt door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust bij de officier van justitie, overeenkomstig een daartoe vastgesteld formulier. Het derde lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat de voeging ook kan plaatsvinden ter terechtzitting door aan de rechter opgave te doen van de vordering en van de gronden waarop zij berust, uiterlijk tot aan het requisitoir.
Op grond van artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het slachtoffer zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn.
Het voorgaande impliceert dat voeging als benadeelde partij ook kan plaatsvinden door een daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd advocaat. Het hof stelt vast dat zich bij de stukken van het geding een ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ bevindt. In dit verzoek is vermeld dat [advocaat 1] (
het hof begrijpt: mr. [advocaat 1] , advocate te Arnhem) door de benadeelde [slachtoffer] is gemachtigd om haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure tegen de verdachte. De benadeelde partij heeft deze in het voegingsformulier opgenomen machtiging niet ondertekend. Het verzoek tot schadevergoeding is ondertekend door ‘i.o. mw. mr. [advocaat 2] ’ (
het hof begrijpt: mr. [advocaat 2] , advocate te Arnhem en kantoorgenoot van mr. [advocaat 1]).
Ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 1 december 2022 is mr. [advocaat 2] namens de benadeelde partij verschenen. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt dat [advocaat 2] de vordering en de gronden waarop deze berust ter zitting nader heeft toegelicht.
Ter terechtzitting van het gerechtshof d.d. 9 september 2024 is mr. [advocaat 1] verschenen en heeft zij te kennen gegeven dat de vordering tot schadevergoeding wordt gehandhaafd ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag en heeft zij de vordering en de gronden waarop deze berust toegelicht. Voorts heeft mr. [advocaat 1] naar voren gebracht dat zij door de benadeelde partij is gemachtigd het verzoek tot schadevergoeding in te dienen en te ondertekenen, alsmede dat dit geldt voor haar kantoorgenoot [advocaat 2] .
Gelet op het vorenstaande staat de omstandigheid dat de benadeelde partij de in het voegingsformulier opgenomen machtiging niet heeft ondertekend naar het oordeel van het hof niet aan de ontvankelijkheid van de vordering in de weg. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat mr. [advocaat 1] en [advocaat 2] door de benadeelde partij zijn gemachtigd het verzoek tot schadevergoeding in te dienen en dat dit verzoek door [advocaat 2] is ondertekend. Bovendien is de vordering tot schadevergoeding zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep door respectievelijk [advocaat 2] en mr. [advocaat 1] nader toegelicht. De benadeelde partij kan derhalve worden ontvangen in haar vordering tot schadevergoeding. Het hof verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid.
Materiële schade
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij zal derhalve in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Uit de inhoud van het dossier – in het bijzonder de forensisch medische letselrapportage – blijkt dat aan de benadeelde partij lichamelijk letsel is toegebracht. Er wordt onder meer gesproken over verschillende onderhuidse bloeduitstortingen, eerstegraads brandverwondingen en een brandwond op het linkerbeen van de benadeelde partij. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het hof reeds ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding ter zake van immateriële schade.
De vraag is of in het onderhavige geval nog een bijkomende grondslag bestaat voor het gevorderde smartengeld. Daartoe overweegt het hof als volgt. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ook nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen. Bij het verzoek tot schadevergoeding is ook een brief van psycholoog Smit gevoegd. Uit deze brief blijkt dat de benadeelde partij verschillende klachten heeft, waaronder terugkomende angstige herinneringen, nachtmerries en lichamelijke reacties gerelateerd aan de ingrijpende ervaringen die zij heeft meegemaakt. Voorts blijkt daaruit dat de klachten sinds december 2021 bestaan en sindsdien zijn toegenomen. De psycholoog heeft bij de benadeelde partij PTSS en een depressieve stoornis geconstateerd.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij met het voorgaande concrete gegevens aangevoerd waaruit volgt dat psychische schade is ontstaan, bestaande uit PTSS en een depressieve stoornis. Dat de benadeelde partij een aantal vragenlijsten niet heeft ingevuld, maakt het voorgaande naar het oordeel van het hof niet anders. Gelet op het bovenstaande stelt het hof ook vast dat er sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen en het geestelijk letsel dat bij de benadeelde partij is vastgesteld. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit de brief van de psycholoog ook blijkt dat de genoemde klachten sinds december 2021 bestaan en sindsdien zijn toegenomen. De benadeelde maakt derhalve eveneens aanspraak op vergoeding van immateriële schade, omdat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 10.000,00. De meergevorderde immateriële schade zal worden afgewezen.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 september 2020 onder parketnummer 01-860163-19.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, nu de tenuitvoerlegging van deze straf – mede gelet op de gevangenisstraf die de verdachte in de onderhavige zaak reeds heeft uitgezeten – niet opportuun is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in die zaak in voorarrest heeft doorgebracht dient te worden gelast. Hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat – indien en voor zover nog geen beslissing is genomen ten aanzien van het beslag – het in beslag genomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het dossier (dossierpagina 56) blijkt dat de verdachte ten overstaan van een opsporingsambtenaar afstand heeft gedaan van het in beslag genomen mes. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij daar afstand van heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen beslissing op het beslag meer is vereist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 57, 242, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ter zake de meergevorderde immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 januari 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2020, parketnummer 01-860163-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en I. Schlösser, griffiers,
en op 23 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, nummer 2022002309, OB1R022005 (onderzoek "Mercure"), sluitingsdatum 1 maart 2022, pagina 1 tot en met pagina 241. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina 53.
3.Dossierpagina 22.
4.Dossierpagina 55.
5.Dossierpagina 172-175.
6.Dossierpagina 176-178.