In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren op 13 januari 1960, werd beschuldigd van het opzettelijk rijden met een motorvoertuig in het stiltegebied Ullingse Bergen, wat in strijd is met artikel 1.2 van de Wet milieubeheer. De economische politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof oordeelde dat de verdachte zich op 30 januari 2022 in het stiltegebied bevond, ondanks dat hij ontkende dat hij zich bewust was van de borden die de toegang voor gemotoriseerd verkeer verboden. Het hof concludeerde dat de verdachte, door niet op de bebording te letten en zich niet te vergewissen van de regels omtrent het stiltegebied, voorwaardelijk opzet had op de overtreding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, die voorwaardelijk werd opgelegd, en 10 dagen hechtenis, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.