ECLI:NL:GHSHE:2024:2978

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
20-003138-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter heeft de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een rijontzegging van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de opgelegde straf. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring, maar heeft verzocht om een lichtere straf.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het weigeren van medewerking aan een ademanalyse, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Gezien de recidive van de verdachte en de ernst van het feit, heeft het hof besloten om de opgelegde straf te verhogen naar een gevangenisstraf van 2 weken. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de eerdere veroordelingen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003138-23
Uitspraak : 17 september 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 november 2023, met parketnummer 96-144123-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, met parketnummer 96-127137-20 en parketnummer 96-313595-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een rijontzegging voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de eerder onder parketnummer 96-127137-20 en parketnummer 96-313595-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de in de zaken met parketnummer 96-127137-20 en parketnummer 96-313595-20 eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van beide zal gelasten.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van beide vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw primair verzocht om beide vorderingen af te wijzen. Subsidiair is verzocht om beide opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, om te zetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 96-127137-20 en parketnummer 96-313595-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de overwegingen van de politierechter te vervallen en zal deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Het hof acht het voorts aangewezen om de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften te vervangen op na te melden wijze.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken gevorderd. De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, in combinatie met de bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en klinische opname onder regie van de reclassering.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse. Door aldus te handelen heeft hij geen gevolg gegeven aan een aan hem door een opsporingsambtenaar gegeven bevel zich aan een ademonderzoek te onderwerpen. Hierdoor heeft hij de vaststelling van het alcoholgehalte in zijn adem gefrustreerd en een controle naar zijn rijgeschiktheid in het belang van de verkeersveiligheid onmogelijk gemaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in strafverzwarende zin acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meer keren onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. De raadsvrouw van de verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte een flinke terugval heeft in het gebruik van verdovende middelen en dat hij zijn bedrijf heeft beëindigd.
Voorts heeft het hof gelet op de e-mail van de reclasseringsmedewerker Leijtens van 29 augustus 2024 betreffende de voortgang van de contacten met de verdachte. Volgens de reclasseringswerker heeft de verdachte een terugval in middelengebruik. Hierdoor worden afspraken moeizaam of niet nagekomen bij zowel zijn taakstraf, behandelingsafspraken en meldplichtgesprekken.
Het hof ziet in al het voorgaande, en in het bijzonder de veelvuldige recidive, geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijke straf in combinatie met bijzondere voorwaarden op te leggen zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, passend en geboden. Het hof zal in tegenstelling tot de politierechter geen voorwaardelijke of onvoorwaardelijke rijontzegging opleggen.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Parketnummer 96-127137-20
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 19 november 2020 onder parketnummer 96-127137-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen dient te worden gelast.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals verzocht door de raadsvrouw, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Parketnummer 96-313595-20
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Limburg van 6 augustus 2021 onder parketnummer 96-313595-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken dient te worden gelast.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals verzocht door de raadsvrouw, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 96-127137-20 en parketnummer 96-313595-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2020, met parketnummer 96-127137-20, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) dagen;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 6 augustus 2021, met parketnummer 96-313595-20, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 17 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.