ECLI:NL:GHSHE:2024:2971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
20-002916-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. M.M. Koevoets
  • mr. S.C. van Duijn
  • mr. C.P.W. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter had de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, maar met uitzondering van de opgelegde straf. De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd en verzocht om een lagere straf. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld en verbeterd, en heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een auto heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. Dit handelen wordt gezien als obstructie van de wettelijke mogelijkheden om de verkeersveiligheid te waarborgen. Gelet op de recidive van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, heeft het hof besloten om de geldboete te verlagen en de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.100,00, subsidiair 21 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002916-23
Uitspraak : 23 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2023 in de strafzaak met parketnummer 96-025081-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de strafoverwegingen van de politierechter te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling en verbetering. Om redenen van efficiëntie en omwille van de leesbaarheid zal het hof evenwel de gehele bewijsvoering vervangen. De bewezenverklaring komt aldus te berusten op de bewijsmiddelen zoals hierna weergegeven.
Het hof zal ten slotte de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de politierechter zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Bewijsmiddelen
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 augustus 2024;
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 24 januari 2023 met bijlagen, proces-verbaalnummer PL2000-2023018733-1, op ambtseed/-belofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden – met aftrek van de tijd gedurende het rijbewijs ingevorderd is geweest – op te leggen met daarnaast een taakstraf die lager is dan de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Verder heeft de raadsman het hof verzocht aan de verdachte daarnaast geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de LOVS-oriëntatiepunten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij als bestuurder van een personenauto heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij zou hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het handelen van de verdachte betreft een obstructie van de wettelijke mogelijkheden na te gaan of en zo ja, in welke mate een bestuurder van een motorrijtuig de door de wetgever gestelde norm betreffende verdovende middelen in het verkeer heeft overschreden, en daarmee van de mate waarin de veiligheid van overige verkeersdeelnemers in gevaar is gebracht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich tevens een onherroepelijke veroordeling ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal rekening houden met de omstandigheid dat aan de verdachte bij een onherroepelijke veroordeling in de onderhavige zaak een tweede strafpunt op zijn rijbewijs zal worden geregistreerd. Uit voornoemd uittreksel blijkt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij alleenstaand is, een kamer huurt en dat zijn rijbewijs inmiddels door het CBR ongeldig is verklaard voor de periode van één jaar. Door de ongeldigheidsverklaring van zijn rijbewijs is hij zijn baan als pakketbezorger kwijtgeraakt. De verdachte is nu werkloos, ontvangt een WW-uitkering en heeft betalingsregelingen voor zijn schulden getroffen. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij bereid is om een taakstraf uit te voeren.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In deze oriëntatiepunten wordt, bij de weigering van een bloedonderzoek zoals strafbaar gesteld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel aangesloten bij schaal IX van de tabel ‘rijden onder invloed auto’s en motoren’. Daarin wordt als uitgangspunt een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden genomen. Bij relevante recidive binnen een periode van vijf jaar, waarbij sprake is van een onherroepelijke veroordeling of een onherroepelijke strafbeschikking voor een soortgelijk feit, heeft toepassing van de naast hogere schaal tot gevolg. In schaal X van de tabel ‘rijden onder invloed auto’s en motoren’ wordt als uitgangspunt een geldboete ter hoogte van € 1.100,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden genomen.
Het hof zal in verband met de recidive van de verdachte aansluiting zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten van schaal X van de tabel ‘rijden onder invloed auto’s en motoren’. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – in het bijzonder dat de verdachte schulden heeft en zijn rijbewijs voor de periode van één jaar door het CBR ongeldig is verklaard, welk traject bij het CBR ook diverse kosten met zich mee zal brengen – ziet het hof aanleiding de op te leggen geldboete deels voorwaardelijk op te leggen. In de omstandigheid dat het rijbewijs van de verdachte door het CBR reeds voor een periode van één jaar ongeldig is verklaard, ziet het hof tevens aanleiding de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan de verdachte geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 3 jaren.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 1.100,00 subsidiair 21 dagen hechtenis, waarvan € 600,00 subsidiair 12 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof zal bepalen dat de verdachte het onvoorwaardelijk deel van de geldboete mag voldoen in tien maandelijkse termijnen van € 50,00.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht het hof het passend en geboden om tevens een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 10 maanden. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straffen wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.100,00 (duizend honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro);
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. C.P.W. van Well, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 23 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.P.W. van Well is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.