ECLI:NL:GHSHE:2024:2957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.343.243_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing ondertoezichtstelling; geen ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2024 te vernietigen, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling was afgewezen. De moeder van [minderjarige], bijgestaan door haar advocaat mr. G.A. Verstijnen, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2024 werd duidelijk dat [minderjarige] bij zijn moeder woont en dat de vader op 27 juni 2023 is overleden. De Raad stelde dat er een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] is, vooral door de invloed van zijn halfbroers en het schoolverzuim. De moeder betwistte deze claims en stelde dat [minderjarige] goed functioneert en dat er geen sprake is van een bedreiging in zijn ontwikkeling.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De zorgen van de Raad werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het hof concludeerde dat de situatie bij de moeder verbeterd is en dat zij in staat is om de nodige hulp te organiseren indien dat nodig mocht zijn. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 september 2024
Zaaknummer : 200.343.243/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/403551/ JE RK 24-537
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over :
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
-
[de moeder], wonende te [woonplaats] , bijgestaan door mr. G.A. Verstijnen, hierna te noemen: de moeder;
Het hof merkt als informant aan:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 15 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2024, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad om te komen tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar in te willigen met benoeming van de GI tot gecertificeerde gezinsvoogdij-instelling.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2024, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de raad af te wijzen, althans ongegrond te verklaren met veroordeling van de raad in de kosten van het hoger beroep, daaronder begrepen de kosten van de advocaat.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Tijdens de relatie van de vader en de moeder is [minderjarige] geboren. De vader is op 27 juni 2023 overleden. [minderjarige] woont bij de moeder en zij heeft het gezag over hem. [minderjarige] heeft twee halfbroers, te weten [halfbroer 1] (16 jaar) en [halfbroer 2] (14 jaar). De moeder is in verwachting van een vierde kindje.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.3.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Er is nog altijd sprake van een ernstige bedreigde ontwikkeling bij [minderjarige] nu hij in hetzelfde gezinssysteem opgroeit als zijn halfbroer [halfbroer 2] . [minderjarige] ziet de voorbeelden van zijn halfbroers. [halfbroer 1] gaat niet meer naar school en ook [halfbroer 2] is het afgelopen jaar weinig op school geweest. Ook bij [minderjarige] is er in het verleden al sprake geweest van schoolverzuim; dat ging om zogenoemd ‘luxe’ verzuim, ongeoorloofde afwezigheid vanwege vakantie(s). De moeder is daarover de afspraken met de leerplichtambtenaar niet nagekomen, zodat er melding is gemaakt bij het openbaar ministerie. [minderjarige] krijgt ook ongetwijfeld iets mee van de strijd over zijn halfbroers en van de spanningen die dat met zich meebrengt.
[minderjarige] heeft hulp nodig bij zijn rouwverwerking. Inzet van alleen speltherapie voor [minderjarige] is niet voldoende om het verlies van zijn vader een plekje te geven en om hem te laten opgroeien in een veilige opvoedingsomgeving, waar door de moeder voldoende wordt tegemoet gekomen aan de ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige] . In het gezin moet ook systeemtherapie worden ingezet voor het hele gezin, dus voor alle kinderen waaronder ook [minderjarige] . De moeder gaat met regelmaat uit contact met de hulpverlening. Dat is een terugkerend patroon waarbij er steeds het verschil ontstaat tussen een situatie waarbij er voldoende ouderschap zichtbaar is en de situatie waarbij er onvoldoende ouderschap of begeleiding van de kinderen zichtbaar is. De raad is, anders dan de rechtbank, van mening dat er op dit moment geen sprake is van een positieve ontwikkeling in de situatie van de moeder en dus van [minderjarige] . Het baart de raad zorgen dat de moeder en haar partner het voornemen hebben om op korte termijn met [halfbroer 2] en [minderjarige] naar België te verhuizen. De aanmelding op een school aldaar neemt niet de zorgen weg over het gezin (waaronder het bestaande schoolverzuim en de zorgen over het welzijn en het toekomstperspectief van de kinderen) weg. Hulp vanuit het gedwongen kader is noodzakelijk ter garantie van de continuering van hulp en het inzetten van andere noodzakelijke hulpverlening voor zowel de moeder als voor [minderjarige] .
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De raad baseert zich op oude feiten en gegevens. Ten aanzien van [minderjarige] zijn er nauwelijks problemen. In het verleden had de moeder moeite met de losse opvoeding van de oudste kinderen door de vader. De moeder houdt meer van regels en discipline. Sinds [halfbroer 1] bij zijn vader woont en [halfbroer 2] bij de moeder zijn deze discussies en de daarbij behorende problematiek verleden tijd. Vanzelfsprekend is [minderjarige] verdrietig over het overlijden van zijn vader, echter niet op een buitenproportionele manier. Bovendien heeft de moeder in dat kader juist wel hulpverlening geaccepteerd en die is ook positief beëindigd. Voor zover de raad stelt dat de ontwikkelingsbedreiging voortvloeit uit het feit dat [minderjarige] opgroeit in hetzelfde gezinssysteem als zijn oudere broer [halfbroer 2] , wordt dit niet verder onderbouwd en ontbreekt het bewijs hiervoor.
Het gaat goed met [minderjarige] en er is geen sprake van een bedreiging in zijn ontwikkeling.
3.6.
De GI heeft zich ter zitting van het geven van een oordeel onthouden en refereert zich aan het oordeel van het hof.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.
Met de rechtbank is het hof op grond van het hiernavolgende van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking of thans sprake is van zulke ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigen.
[minderjarige] is een jongen van zeven jaar die samen met zijn halfbroer [halfbroer 2] bij de moeder en haar partner woont. Hij gaat graag naar school. Na het overlijden van de vader in juni 2023 heeft [minderjarige] een lastige tijd doorgemaakt. Hij had moeite zijn emoties te tonen. Om het verlies van de vader te kunnen verwerken is er speltherapie voor [minderjarige] ingezet.
De zorgen die de raad met betrekking tot [minderjarige] heeft over het opvoedingssysteem bij de moeder zijn onvoldoende onderbouwd. Er zijn weliswaar problemen rondom de oudere halfbroers van [minderjarige] ( [halfbroer 1] en [halfbroer 2] ) alsmede ten aanzien van de interactie tussen de moeder en de halfbroers, maar gebleken is ook dat de situatie bij de moeder momenteel is verbeterd. [halfbroer 1] woont nu bij de vader en [halfbroer 2] zal met het gezin van de moeder mee naar België verhuizen. De overleden vader van [minderjarige] heeft hem aldaar een vermogen nagelaten dat beheerd wordt door een stichting. De moeder en [minderjarige] hebben goed contact met de in België woonachtige familie van de overleden vader van [minderjarige] . Dat de moeder niet in contact is getreden met de leerplichtambtenaar vanwege het luxe schoolverzuim van [minderjarige] is weliswaar zorgelijk, maar vormt als zodanig geen ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling.
Gelet op alle feiten en omstandigheden tezamen, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Daarbij komt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de in het vrijwillig kader ingezette speltherapie voor [minderjarige] door haar verlengd is in verband met de ophanden zijnde verhuizing naar België en alle veranderingen die dat voor hem met zich meebrengt.
Het is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat wanneer mocht blijken dat [minderjarige] meer begeleiding of hulp nodig heeft, de moeder zelf binnen het vrijwillig kader de noodzakelijk geachte (aanvullende) hulpverlening zal organiseren.
Het hof ziet dan ook onvoldoende grond om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.