ECLI:NL:GHSHE:2024:2955

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.340.034_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van machtiging uithuisplaatsing van minderjarige bij de vader na beoordeling van opvoedsituaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de machtiging uithuisplaatsing bij de grootouders te beëindigen en deze te verlenen bij hem voor de duur van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 19 januari 2025. De vader heeft aangegeven dat hij de huidige week op, week af-regeling wil handhaven, waarbij [minderjarige] om de week bij hem en bij de grootouders verblijft.

De rechtbank had eerder de machtiging uithuisplaatsing bij de grootouders verlengd, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen grond meer is voor deze uithuisplaatsing bij de grootouders, gezien de verbeterde opvoedsituatie bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat zowel de vader als de grootouders in staat zijn om een veilige en stabiele opvoeding te bieden. De vader heeft zijn leven weer op orde en is open voor hulpverlening. Het hof heeft ook het belang van [minderjarige] in overweging genomen, waaronder het contact met haar halfzusjes en grootouders.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de machtiging uithuisplaatsing bij de vader verleend, met ingang van 19 september 2024 tot 19 januari 2025. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 september 2024
Zaaknummer : 200.340.034/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/399066 / JE RK 23-1620
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
betreffende de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te
[geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[grootvader]en
[grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
de huidige pleegouders (grootouders moederszijde),
hierna te noemen: opa en oma, dan wel de grootouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2024, en verduidelijkt op de mondelinge behandeling, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, kosten rechtens:
een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 januari 2025;
subsidiair het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders af te wijzen.
2.2.
Bij gewijzigd beroepschrift, ingekomen ter griffie op 25 juni 2024, heeft de vader daarbij meer subsidiair verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen dan wel te verlengen voor de helft van de tijd bij de grootouders en voor de helft van de tijd bij de vader en daarbij te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij de grootouders verblijft en de andere week bij de vader, althans een verdeling te bepalen die het hof juist acht, voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 januari 2025, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2024, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Verkuijlen;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de opa.
2.5.
De moeder, de oma en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 januari 2024;
  • de brief met bijlagen van mr. Verkuijlen d.d. 12 april 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen van mr. Verkuijlen d.d. 15 mei 2024.
2.7.
Na de mondelinge behandeling is bij de griffie van het hof binnengekomen een emailbericht met bijlage van mr. Verkuijlen van 13 september 2024. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof de advocaat hiervoor geen toestemming heeft gegeven, slaat het hof daarop geen acht.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft twee halfzusjes aan moederszijde, [halfzusje 1] en [halfzusje 2] . Zij verblijven bij de grootouders.
Aan vaderszijde heeft [minderjarige] een halfzusje, [halfzusje 3] .
3.3.
Bij beschikking van 23 februari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij de bestreden beschikking verlengd tot 19 januari 2025.
3.4.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 13 april 2021 uit huis geplaatst bij de grootouders moederszijde, de huidige pleegouders.
Sinds januari 2024 verblijft [minderjarige] feitelijk de ene week bij de grootouders en de andere week bij de vader. Deze omgangsregeling is door de GI geformaliseerd bij beslissing van
2 juli 2024 op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.5.
De GI heeft in eerste aanleg verzocht - na mondelinge wijziging van het verzoek - om de ondertoezichtstelling te verlengen en om:
primair: een machtiging uithuisplaatsing te verlenen bij de vader (in plaats van bij de grootouders) voor de duur van de ondertoezichtstelling;
subsidiair: de machtiging uithuisplaatsing bij de grootouders te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders verlengd met ingang van 19 januari 2024 tot 19 januari 2025.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader heeft desgevraagd verklaard dat hetgeen in het beroepschrift is opgenomen over de ondertekening van het inleidend verzoekschrift niet langer wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft ten onrechte het primaire verzoek van de GI afgewezen en beslist om de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders te verlengen.
Uitgangspunt is dat een kind bij de ouders opgroeit, tenzij sprake is van zwaarwegende contra-indicaties. Hiervan is niet gebleken. Er heeft een perspectiefonderzoek bij [instantie] plaatsgevonden en [instantie] heeft geadviseerd om [minderjarige] in het gezin van de vader te laten opgroeien. De GI heeft in eerste aanleg besloten om het advies van [instantie] over te nemen. Daarbij hadden zij een aantal voorwaarden gesteld. De contacten tussen [minderjarige] en haar (half)zusjes en familie moederszijde dienden voldoende gewaarborgd te zijn. [minderjarige] zou op dezelfde school zou blijven als haar zussen en er zou een omgangsregeling worden vastgesteld met de grootouders en de moeder. De vader is van mening dat dit verzoek alsnog dient te worden toegewezen. Hij kan zich hierin vinden en zal zijn medewerking hieraan verlenen.
De vader en zijn partner hebben inmiddels samen een kindje gekregen. In het plan van aanpak van de GI is te lezen dat zij [minderjarige] voldoende structuur, voorspelbaarheid en veiligheid kunnen bieden. De vader staat bovendien open voor hulpverlening.
Het gegeven dat [minderjarige] in de toekomst mogelijk minder contact zal hebben met de grootouders en met haar zussen, kan niet aan een plaatsing bij de vader in de weg staan.
De vader erkent dat [minderjarige] een nauwe band heeft met de grootouders en halfzusjes en dat zij bij de grootouders is opgegroeid. Alhoewel hij de wens heeft om [minderjarige] meer bij zich te hebben, beseft hij dat hij [minderjarige] niet zomaar bij de grootouders en haar zusjes kan weghalen. De vader wil om die reden de huidige week op, week af-regeling vooralsnog in het belang van [minderjarige] in stand houden.
3.9.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden gegeven. De rechtbank heeft rekening gehouden met de feitelijke situatie, waarbij [minderjarige] week op week af bij de vader dan wel bij de grootouders verblijft en heeft deze situatie willen handhaven. Dit kan zo worden voortgezet met de huidige machtiging, zodat er geen tweede machtiging nodig is.
De GI heeft immers ook een beslissing genomen over het contact tijdens de uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hiermee is het verblijf van [minderjarige] bij de vader voldoende gewaarborgd.
De GI heeft, onder andere naar aanleiding van de bestreden beschikking, haar mening over het perspectiefonderzoek door [instantie] aangepast en vindt het thans noodzakelijk dat er een nieuw onderzoek wordt gedaan. De vragen die de GI beantwoord heeft willen zien zijn door [instantie] onvoldoende beantwoord. De rechtbank heeft daar terecht vragen over gesteld en dit heeft de mening van de GI doen veranderen. Op dit moment kan onvoldoende worden beargumenteerd dat de situatie die de vader wil voor [minderjarige] beter zal zijn dan de huidige situatie.
[instantie] heeft al enige tijd geleden een aanvullend verslag aan de GI toegezonden, maar vanwege de zomervakanties heeft de GI nog geen tijd gehad om dit verslag te bestuderen en een standpunt hierover in te nemen. Om die reden is het verslag nog niet verspreid.
De GI vindt het belangrijk om zorgvuldig te werk te gaan. Mogelijk kan het contact tussen [minderjarige] en de vader in de toekomst verder worden opgebouwd. De wens van de vader is begrijpelijk, maar mag niet zwaarder wegen dan het belang van [minderjarige] bij voldoende contact met haar zusjes. Met de huidige machtiging uithuisplaatsing ziet de GI meer mogelijkheden om wijzigingen in het contact aan te brengen.
De GI was er niet mee bekend dat de vader de week op, week af-regeling in stand wil houden. Als het hof het verzoek van de vader toewijst, dan dient de omgang met de grootouders te worden vastgelegd. De grootouders hebben ‘family life’. Het wettelijk uitgangspunt is dat kinderen zo mogelijk opgroeien bij de eigen ouders, tenzij er sprake is van een contra-indicatie. Het contact met de zusjes vormt een contra-indicatie voor toewijzing van het verzoek.
3.10.
De opa heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De opa heeft veel moeite met deze zaak en het verzoek van de vader. De GI heeft altijd gezegd dat het belangrijk is dat de zusjes bij elkaar zouden blijven. Het is opa niet te doen om zijn belang, want hij wordt ook een dagje ouder. Hij wil dat het met de zusjes goed gaat en dat ze alledrie veilig zijn. Dit zijn ze in het verleden niet altijd geweest.
Er is geen gedegen onderzoek gedaan door [instantie]. Het onderzoek volstaat niet en de grootouders zijn door [instantie] onvoldoende bij het onderzoek betrokken. De zaken zijn mooier naar voren gebracht dan dat ze zijn. Zo is de overgang naar de huidige regeling niet zo goed gegaan als dat is verteld. Het lijkt verder te worden vergeten dat de vader ook een drugsverslaving heeft gehad. Opa vindt dat de vader voor een langere periode dan een jaar moet bewijzen dat het goed met hem gaat.
[minderjarige] verblijft al heel lang bij de grootouders. Ze gaat niet met tegenzin naar de vader, maar thuis is voor haar bij de grootouders. De vader mag heel dankbaar zijn voor de huidige regeling, waarbij [minderjarige] om de week bij hem verblijft. Het doet veel pijn dat hij nog meer tijd met haar wil hebben en opa is bang dat de vader in de toekomst een andere regeling zal verzoeken, waarbij [minderjarige] minder bij haar zusjes zal zijn. Hij zou meer aan haar belang moeten denken dan aan zijn eigen belang.
Het wettelijk kader
3.11.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
3.14.
De GI heeft in eerste aanleg verzocht om een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te verlenen. De GI heeft in hoger beroep haar standpunt gewijzigd. Het kan de vader daarom niet worden tegengeworpen dat hij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan en daarom in beginsel geen mogelijkheid zou hebben om voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek te doen. Het hof zal de vader daarom ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
3.15.
Het hof overweegt allereerst dat het op de weg van de GI had gelegen om het aanvullende onderzoek van [instantie], dat wil zeggen het verslag dat ruim een maand geleden is opgesteld, in het geding te brengen. Nu het hof hierover niet beschikt, kan het hof niet anders dan beslissen op grond van de stukken zoals die wel zijn ingebracht en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken.
3.16.
Hieruit volgt dat het in het verleden noodzakelijk was om [minderjarige] uit te huis te plaatsen bij de grootouders, omdat beide ouders vanwege persoonlijke problematiek, ieder afzonderlijk niet in staat waren om [minderjarige] een veilige opvoedomgeving te bieden.
Bij de vader was er onder meer sprake van een drugsverslaving en schulden.
De vader heeft inmiddels aan zijn problemen gewerkt en heeft zijn leven nu weer op orde. Er is geen sprake meer van schulden. Hij is zijn bedrijf weer aan het opbouwen. En hij heeft een nieuwe relatie waaruit recent een kind is geboren: [halfzusje 3] . Volgens hem is zijn drugsverslavingsproblematiek op dit moment stabiel. Hij gebruikt al langere tijd geen drugs meer en blijft wekelijks deelnemen aan een buddyproject om zijn verslavingsproblematiek onder controle te houden.
Uit het onderzoek dat door [instantie] is verricht komt naar voren dat de vader en zijn partner voldoende toegerust zijn om de opvoedtaak ten behoeve van [minderjarige] op zich te nemen en dat er sprake is van een veilige en stabiele gezinssituatie.
3.17.
Net als de rechtbank concludeert het hof dat zowel de opvoedsituatie bij de vader en zijn partner, als bij de grootouders passend is bij wat [minderjarige] nodig heeft. Het belang van [minderjarige] om in voldoende mate contact te kunnen hebben met haar twee oudere halfzusjes en de grootouders wordt door het hof eveneens onderschreven. [minderjarige] is immers voor het grootste deel van haar leven samen met deze zusjes bij de grootouders opgegroeid.
3.18.
Dit neemt niet weg dat er geen grond meer is voor een uithuisplaatsing bij de grootouders. Nu vast staat dat zowel de opvoedsituatie bij de vader als de opvoedsituatie bij de grootouders tegemoet komt aan wat [minderjarige] nodig heeft, is het hof - met de vader -
van oordeel dat dan in beginsel een verblijf van [minderjarige] bij haar gezaghebbende vader prevaleert boven een verblijf bij de grootouders. Dit is ook conform de door de GI in eerste aanleg genoemde richtlijnen. Dit kan slechts anders zijn in geval van ernstige contra-indicaties, die in dit geval niet zijn gebleken.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij geen intentie heeft om op korte termijn een verandering aan te brengen in de huidige regeling, waarbij [minderjarige] de ene week bij de grootouders verblijft en de andere week bij de vader en zijn partner. [minderjarige] zal bij een verblijf bij de vader ook naar dezelfde school blijven gaan als haar halfzusjes. Verder wordt van belang geacht dat de vader open staat voor hulpverlening. Bovendien is niet zonder belang dat inmiddels ook aan de zijde van de vader sprake is van een halfzusje waarmee het contact moet worden geborgd.
De raad heeft zich in eerste aanleg achter het verzoek van de GI van destijds geschaard om [minderjarige] met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader te plaatsen (brief van 8 december 2023). De raad is in hoger beroep niet verschenen, noch heeft de raad enig schriftelijk stuk ingediend. Daarom gaat het hof uit van het advies van de raad dat het in het belang van [minderjarige] is om de GI te machtigen om [minderjarige] bij de vader uit huis te plaatsen.
Van belang is verder dat [minderjarige] ten minste tot 19 januari 2025 onder toezicht staat van de GI, zodat de GI erop kan toezien dat de situatie bij de vader stabiel blijft, de huidige omgangsregeling zal worden nageleefd en hulpverlening gericht op samenwerking en communicatie zal worden opgestart als dit nodig is.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat de grieven van de vader slagen.
3.19.
Het hof zal op grond van het voorgaande de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft, vernietigen en met ingang van de datum van de beschikking een nieuwe machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] bij de vader verlenen, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.20.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2024 voor wat betreft de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met ingang van 19 september 2024;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, met ingang van 19 september 2024 tot 19 januari 2025;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en
M. Jonker en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.