ECLI:NL:GHSHE:2024:2952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.340.065_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in ondertoezichtstelling van minderjarige met betrekking tot omgangsrecht moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2014, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de zorg- en belregeling met haar kind werd gewijzigd. De moeder verzocht om de eerdere regeling te herstellen, terwijl de GI de wijziging verdedigde, stellende dat de huidige regeling te belastend is voor de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. De moeder betoogde dat de contactmomenten met haar kind essentieel zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de GI onterecht de zorgregeling heeft beperkt. De GI daarentegen stelde dat de moeder de minderjarige belast met volwassenenzaken en dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft kennisgenomen van diverse rapporten en stukken, waaronder een perspectiefonderzoek dat de noodzaak van een wijziging van de zorgregeling bevestigde.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling te wijzigen. De moeder krijgt nu recht op één keer per drie weken begeleide omgang met de minderjarige gedurende twee uur, met de mogelijkheid tot uitbreiding van de regeling onder regie van de GI. De belregeling is vastgesteld op één keer per twee weken gedurende een kwartier. Het hof benadrukt dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat de regeling kan worden aangepast indien daar aanleiding toe is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 september 2024
Zaaknummer : 200.340.065/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/401893 / JE RK 24-263
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
voorheen: mr. D. Kotterman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder subsidiair verzocht ten aanzien van de zorg- en belregeling aansluiting te zoeken bij de regeling zoals door [instantie 1] geadviseerd, namelijk eenmaal per drie weken twee uur en een belafspraak eenmaal per twee weken een kwartier.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 mei 2024, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De raad is met bericht van afmelding niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het raadsrapport van 15 september 2021, ontvangen op 23 mei 2024;
  • nadere stukken van de procedure bij de rechtbank, ontvangen van de zijde van de moeder op 6 augustus 2024 en 20 augustus 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de gezagszaak van 18 januari 2024, ontvangen op 23 mei 2024;
  • de bijlagen bij het verzoekschrift in eerste aanleg van de zijde van de GI, ontvangen op 20 augustus 2024.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2024 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . De moeder is tegen deze beschikking in hoger beroep gekomen en dat hoger beroep wordt later bij dit hof behandeld.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 september 2023 voor de duur van een jaar, dus tot 15 oktober 2024.
3.4.
Bij beschikking van 24 augustus 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de vader. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 24 mei 2023.
3.5.
Bij beschikking van 16 februari 2023 is een verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een accommodatie van een zorgaanbieder dan wel een pleegzorgaanbieder afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 5 mei 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Bij beschikking van 26 mei 2023 is vervolgens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 15 oktober 2023. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 7 september 2023 bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot het einde van de ondertoezichtstelling, dus tot 15 oktober 2024.
3.7.
[minderjarige] verblijft sinds 3 juli 2023 in een gezinshuis van [instantie 2] .
3.8.
Bij beschikking van 26 mei 2023 is een zorgregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij de moeder gerechtigd is tot een wekelijks contact van twee uur met [minderjarige] op woensdag van 15.30 uur tot 17.30 uur op of rond het terrein van [instantie 3], onder begeleiding van [instantie 4], alsmede tot een begeleid wekelijks belmoment op zaterdag van, om te beginnen, een kwartier. De zorgregeling kan naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] verder worden uitgebreid.
Bij beschikking van dit hof van 7 september 2023 is deze beschikking van de rechtbank vernietigd en heeft het hof opnieuw rechtdoende een contactregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] gedurende twee uur per week, onder begeleiding van [instantie 4] - of een andere door de GI aan te wijzen organisatie - op een door hen te bepalen moment en locatie, welke regeling naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] verder kan worden uitgebreid.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2023 gewijzigd voor wat de daarbij tussen de moeder en [minderjarige] vastgestelde zorgregeling en deze als volgt bepaald:
- de moeder heeft eenmaal per maand begeleide omgang met [minderjarige] gedurende twee uur, onder begeleiding van twee omgangsbegeleiders op een niet openbare en niet voor het publiek toegankelijke locatie;
- indien de omgangslocatie wordt gedeeld op social media of er op een andere manier onveiligheid kan ontstaan en/of ontstaat rondom de omgang of de omgangslocatie, wordt de fysieke omgang (tijdelijk) omgezet in een begeleide belafspraak tot een nieuwe passende en veilige omgangslocatie is gevonden.
Daarbij is de beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2023 ook gewijzigd voor wat de daarbij tussen de moeder en [minderjarige] vastgestelde belafspraak en is bepaald dat de moeder tweemaal per maand op vrijdag of een andere doordeweekse dag gerechtigd is tot een begeleid belcontact met [minderjarige] .
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de hierboven genoemde zorg- en belregeling naar bevinden van de GI en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] kan worden uitgebreid als daar aanleiding toe is.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de kinderrechter de zorg- en belregeling van de moeder en [minderjarige] gewijzigd. Een ruime contactregeling tussen een ouder en kind is het uitgangspunt. De noodzaak om contactmomenten terug te brengen is onvoldoende gebleken en een beperking komt niet tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] ondernemen leuke dingen tijdens de contactmomenten en zij genieten er beiden van. De moeder praat niet slecht over anderen, de moeder is gestopt met het geven van cadeautjes en ze doet haar best om er niet op in te gaan wanneer [minderjarige] iets zegt waar ze ontevreden over is. De moeder betwist dat zij [minderjarige] belast met volwassenenzaken. Daarbij is het niet aan de moeder te wijten dat er onveiligheid is ontstaan omtrent de omgangslocatie, zij heeft die locatie nooit gedeeld op social media. Voordat de regeling op grond van veiligheid in frequentie wordt beperkt moet alles op alles worden gezet om het op een veilige plek te laten plaatsvinden. De contactmomenten kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden op het kantoor van de raad of bij de GI. De ‘triggerbepaling’ (de regeling waarbij de GI de mogelijkheid heeft om het contactmoment af te zeggen wanneer er onveiligheid ontstaat) is niet in het belang van [minderjarige] . Het is immers onwenselijk om [minderjarige] voor te bereiden op een contactmoment en dit op het laatste moment toch af te zeggen. Bovendien zijn er de afgelopen tijd geen bedreigingen meer geweest richting de omgangslocatie.
De moeder is voldoende in staat om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Ze kan haar belangen vooropstellen en [minderjarige] kan gewoon kind zijn in het bijzijn van de moeder. De moeder kan de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dragen en de contactmomenten leveren geen ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Het is van belang voor de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] dat zij regelmatig en uitgebreid contact heeft met de moeder. Op dit moment is er een verschil tussen de regeling zoals deze is vastgesteld en hoe deze wordt nagekomen. Zo is de gezinshuismoeder met [minderjarige] op de verjaardag van de moeder op bezoek gegaan bij de moeder en zijn zij lange tijd gebleven. Volgens de GI vond [minderjarige] dit heel fijn. Er is daarnaast geen consistentie in de regeling, in de vakantie hebben de moeder en [minderjarige] elkaar vijf weken lang niet gezien.
Ook een beperking in de belregeling is niet in [minderjarige] haar belang. Deze regeling verloopt positief en de moeder belast [minderjarige] niet. Een beperking van de belregeling is bovendien niet proportioneel wanneer de contactregeling al wordt beperkt. Juist door een uitgebreide belregeling kunnen de moeder en [minderjarige] hun band behouden en versterken.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI is met [instantie 2] (de begeleidende instantie van het gezinshuis) van mening dat ondanks dat contact tussen een moeder en kind van groot belang is, de wekelijkse contactmomenten met de moeder te belastend zijn voor [minderjarige] . Het recente perspectiefonderzoek door [instantie 1] bevestigt dit. De moeder deelt informatie waarmee [minderjarige] niet belast dient te worden, zoals over financiële zaken en ruzies die zij heeft met anderen. Ook doet de moeder uitspraken over de vader en de gezinshuisouders waardoor [minderjarige] een loyaliteitsconflict ervaart en niet kan aarden in het gezinshuis. De moeder sluit onvoldoende aan bij [minderjarige] en haar beleefwereld en praat vanuit haar eigen behoeften. De contacten zijn daarbij voornamelijk gericht op materiële zaken en de moeder lijkt hierin niet begrensd of aangestuurd te kunnen worden. De moeder ondermijnt de afspraken die tussen [minderjarige] en de gezinshuisouders worden gemaakt en er is met regelmaat sprake van onveiligheid omtrent de contactmomenten, dusdanig dat de GI zich al meerdere keren genoodzaakt heeft gezien om de locatie en de tijden te wijzigen of het contact zelfs tijdelijk om te zetten naar een beeldbelmoment vanwege de concrete zorgen over de fysieke veiligheid van [minderjarige] en de moeder.
[minderjarige] kan zich door de behandeling en begeleiding die zij krijgt binnen het gezinshuis verder gaan ontwikkelen. Sinds de beperking van de regeling is te zien dat [minderjarige] meer toekomt aan haar ontwikkeltaken. Ze heeft meer rust, laat minder ontregeld gedrag zien en zet stappen in de voor haar gestelde doelen zoals op het gebied van zelfstandigheid en sociale interactie. Hieruit blijkt dat de regeling waarbij [minderjarige] en de moeder elkaar één keer per vier weken zien, werkt. Hoewel de contactmomenten goed verlopen, heeft de moeder wel nog steeds sturing nodig. De begeleiding tijdens de bezoeken is noodzakelijk om strikt te bewaken dat het goed gaat. De GI zal in de gaten houden of een uitbreiding op termijn mogelijk is.
Waar de vader eerder heeft aangegeven zich terug te zullen trekken uit het leven van [minderjarige] , heeft de GI signalen opgevangen dat hij wellicht toch weer betrokken wil zijn. Indien de vader definitief beslist [minderjarige] weer te willen zien zal voor hem één contactmoment per drie weken met [minderjarige] mogelijk haalbaar zijn.
Vanwege de vakantie van [minderjarige] heeft de GI in de zomerperiode één contactmoment een week verplaatst omdat de moeder en [minderjarige] elkaar anders acht weken niet zouden zien. De gezinshuismoeder is inderdaad met [minderjarige] op bezoek geweest bij de moeder tijdens haar verjaardag, dit was niet de bedoeling en heeft voor onduidelijkheid gezorgd.
Na de zomerperiode gaat [instantie 5] de contactmomenten begeleiden omdat de moeder ongenoegen had uitgesproken over [instantie 4]. Hierdoor zullen [instantie 5], de moeder en [minderjarige] elkaar eerst moeten leren kennen, waarna pas weer gekeken kan worden naar eventuele uitbreidingen.
5.3.
Het hof overweegt het volgende.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3.2.
Het hof stelt voorop dat de GI in haar inleidende verzoekschrift wijziging heeft verzocht van de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2023. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
Het hof stelt vast dat de beschikking van de kinderrechter van 26 mei 2023 bij beschikking van dit hof van 7 september 2023 reeds is vernietigd, waarbij opnieuw rechtdoende een iets andere zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder is vastgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI desgevraagd toegelicht dat het inleidende verzoek zo moet worden begrepen dat wijziging wordt verzocht van de beschikking van 7 september 2023. De advocaat van de moeder heeft hier geen bezwaar tegen.
5.3.3.
Het is het hof voldoende duidelijk geworden dat een wekelijks contactmoment met de moeder op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Zowel de GI, de raad als [instantie 2] adviseren de zorgregeling in het belang van [minderjarige] te wijzigen en in te perken. Het lukt de moeder onvoldoende om de adviezen en aanwijzingen over het contact van de begeleiding en de GI op te volgen. De moeder belast [minderjarige] met volwassenenproblematiek. [minderjarige] laat ontregeld gedrag zien rondom de contactmomenten terwijl zij juist rust en regelmaat nodig heeft. Minder contactmomenten zal zorgen voor minder spanningsmomenten en daardoor meer rust in haar routine. De GI heeft bovendien onbetwist gesteld dat [minderjarige] sinds de inperking van de regeling ook daadwerkelijk meer toekomt aan haar ontwikkeling en meer rust ervaart. Het hof zal daarom net als de rechtbank een beperktere zorgregeling vastleggen.
Wel ziet het hof aanleiding om af te wijken van de regeling zoals deze door de rechtbank is bepaald van eenmaal per maand twee uur. Na de bestreden beschikking heeft [instantie 1] een perspectiefonderzoek uitgevoerd en ten aanzien van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] geconcludeerd dat een contactmoment eenmaal per drie weken twee uur in het belang van [minderjarige] is. Hoewel alleen de conclusies uit het perspectiefonderzoek van [instantie 1] aan het hof zijn overgelegd en niet het gehele onderzoek omdat de moeder en de vader de GI hiervoor geen toestemming hebben gegeven, hebben zowel de GI als de moeder bevestigd dat [instantie 1] deze regeling heeft geadviseerd. De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook een subsidiair verzoek gedaan conform dit advies. Hoewel de GI aangeeft dat de huidige regeling van één keer per maand werkt voor [minderjarige] , ziet het hof geen aanleiding om de omgang verder te beperken dan conform het advies van [instantie 1] : ook een regeling van eenmaal per drie weken twee uur is een beperking ten opzichte van de eerdere regeling met meer rust voor [minderjarige] en blijkbaar is in dit latere onderzoek geconcludeerd dat die regeling passend is. Het hof zal daarom het subsidiaire verzoek van de moeder toewijzen.
5.3.4.
Ondanks dat er sinds de bestreden beschikking geen bedreigingen meer zijn geweest gericht op de omgangslocatie, zal het hof de zogenoemde triggerbepaling handhaven. Voldoende duidelijk is geworden dat er al lange tijd dreigementen vanuit social media worden gedaan omtrent de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep laten weten dat het gezinshuis nog steeds wordt benaderd, ook al zijn de uitingen al enige tijd niet meer gericht op de omgangslocatie. Er mag geen enkel risico worden genomen met de veiligheid van [minderjarige] alsook met die van de moeder zelf.
5.3.5.
Het hof zal, net als de rechtbank, bepalen dat de zorgregeling naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] kan worden uitgebreid als daar aanleiding toe is.
5.3.6.
Ten aanzien van de huidige belregeling hebben partijen toegelicht dat zij een regeling van één keer per twee weken een kwartier hanteren. Deze regeling is conform het advies van [instantie 1] . Het hof zal deze regeling opnemen omdat deze regeling in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Ook voor de belregeling geldt dat deze naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] kan worden uitgebreid als daar aanleiding toe is.
5.4.
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen en de beschikking van het hof van 7 september 2023 wijzigen als volgt en een belregeling vastleggen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 september 2023 met zaaknummer 200.329.618/01 voor wat de daarbij tussen de moeder en [minderjarige] vastgestelde zorgregeling en stelt tussen de moeder en [minderjarige] de volgende regeling vast:
  • de moeder heeft één keer per drie weken begeleide omgang met [minderjarige] gedurende twee uur, onder begeleiding van twee omgangsbegeleiders op een niet openbare en niet voor het publiek toegankelijke locatie;
  • indien de omgangslocatie wordt gedeeld op sociale media of er op een andere manier onveiligheid kan ontstaan en/of ontstaat rondom de omgang of de omgangslocatie, wordt de fysieke omgang (tijdelijk) omgezet in een begeleide belafspraak tot een nieuwe passende en veilige omgangslocatie is gevonden;
stelt vast dat de moeder één keer per twee weken op vrijdag of een andere doordeweekse dag gerechtigd is tot een begeleid (beeld)belmoment met [minderjarige] gedurende een kwartier;
bepaalt dat de zorgregeling en de (beeld)belregeling naar bevinden van de GI en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] kan worden uitgebreid als daar aanleiding toe is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en G.M. Goes en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.