ECLI:NL:GHSHE:2024:2950

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.327.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter is beëindigd. De vader, vertegenwoordigd door mr. E. Kocabas-Güler, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. C. Bayrak, zijn in een conflict verwikkeld over de opvoeding en het gezag van hun dochter, geboren in 2017. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het ouderlijk gezag zou uitoefenen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, na te hebben vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig tekortschiet en dat de vader geen bereidheid toont om hulpverlening te accepteren. Ondanks de inzet van ouderschapsbemiddeling is er geen verbetering in de situatie van de minderjarige. De vader heeft hulpverlening steeds afgewezen en er zijn geen gezamenlijke beslissingen genomen over de opvoeding van de minderjarige. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag uitoefent, omdat de vader niet in staat is om op een constructieve manier samen te werken met de moeder.

De beslissing van het hof is genomen op basis van artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat het gezag aan één ouder kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is voor het kind of indien wijziging van het gezag anderszins noodzakelijk is. Het hof heeft geoordeeld dat beide situaties zich voordoen in deze zaak, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 september 2024
Zaaknummer: 200.327.009/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/403439 / FA RK 22-5161
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C. Bayrak.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio 1] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 9 november 2023

Bij die beschikking heeft het hof partijen verwezen voor hulpverlening naar het loket van samenwerkende gemeenten in de regio [regio 2] ten behoeve van het onder rechtsoverweging 3.6.2. in die beschikking genoemde resultaat. Verder heeft het hof het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio [regio 2] verzocht om een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen en de raad verzocht, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, het hof nader te adviseren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het e-mailbericht van de gemeente [gemeente] , ingekomen ter griffie op 15 april 2024;
- het e-mailbericht van de raad, ingekomen ter griffie op 15 april 2024;
- de brief van de raad, ingekomen ter griffie op 25 april 2024;
- het V6-formulier met bijlage namens de moeder, ingekomen ter griffie op 29 april 2024;
- het V8-formulier namens de vader, ingekomen ter griffie op 1 mei 2024.
6.2.
Bij brief van 1 juli 2024 heeft het hof partijen bericht dat de zaak, gelet op de reacties
van partijen, schriftelijk wordt afgedaan en geen nieuwe mondelinge behandeling
plaatsvindt.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In het kader van Uniform Hulpaanbod (UHA) is ouderschapsbemiddeling ingezet. Bij e-mailbericht van 15 april 2024 heeft mevrouw [jeugdprofessional] , jeugdprofessional bij de gemeente [gemeente] , een rapport met daarin een terugkoppeling van het UHA-traject aan het hof en de raad toegezonden en hieruit blijkt het volgende. Het is weliswaar gelukt om beide ouders aan tafel te krijgen, maar in het tweede gesprek is duidelijk geworden dat de vader er niet voor open staat om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het is de jeugdprofessionals niet gelukt om met de vader in een gesprek tot andere inzichten te komen. [minderjarige] is loyaal naar beide ouders en ervaart dat de ouders niet op een constructieve manier met elkaar kunnen communiceren. In hoeverre zij hier last van heeft is niet zichtbaar geworden. De jeugdprofessional adviseert een raadsonderzoek om duidelijkheid te krijgen over de vraag welke gezagssituatie in het belang van [minderjarige] is.
7.2.
De raad heeft het hof bij brief van 25 april 2024 medegedeeld geen aanleiding te zien om een onderzoek te starten. Uit de UHA-rapportage en de eerdere beschikkingen komt voldoende informatie naar voren om het hof te adviseren. Daarbij zijn er bij de raad geen verdere zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] bekend en de moeder lijkt goed aan te kunnen sluiten bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft, gelet op de houding van de moeder ten aanzien van het contact van [minderjarige] met de vader en het onderkennen van het belang van een goede communicatie tussen de ouders. Door het ontbreken van een goede communicatie slagen de ouders er niet in om in het belang van [minderjarige] gezamenlijk beslissingen te nemen, dan wel eerder gemaakte afspraken na te komen. De vader blokkeert beslissingen in het belang van [minderjarige] zonder goede grond. Daarbij heeft de vader hulpverlening steeds geweigerd en ook geen oplossingen aangedragen. Hierdoor is er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders en is niet te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen. Ook het UHA-traject heeft niet kunnen bijdragen aan verbetering van de oudercommunicatie omdat de vader hulpverlening afwijst. De vader toont niet het inzicht dat enige minimale communicatie op ouderniveau dan wel basale afspraken omtrent het ouderschap in het belang van [minderjarige] voor gezamenlijke gezagsuitoefening een voorwaarde zijn. De raad adviseert het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
7.3.
De vader kan zich niet vinden in het advies van raad van 25 april 2024 en blijft bij zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd. Het is juist dat het hulpverleningstraject – wegens privéomstandigheden aan de zijde van de vader - niet heeft kunnen aanvangen. Desalniettemin lukt het partijen wel degelijk om in onderling overleg zaken aangaande [minderjarige] te regelen. Zo heeft de vader recent tijdens het omgangsweekend van 26 april 2024 de door de moeder verzochte toestemmingsformulieren voor de zomervakantie naar Turkije ondertekend. Van een situatie waarbij [minderjarige] tussen beide ouders klem of verloren zit, is thans geen sprake. Noch is sprake van een situatie die maakt dat eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
7.4.
De moeder is het eens met het advies van de raad van 25 april 2024 en ze blijft bij haar standpunt dat eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] is. De moeder is erg teleurgesteld dat de vader het UHA-traject niet heeft doorgezet. Bovendien komt de vader zijn afspraken met betrekking tot de omgangsregeling niet na. De vader heeft recent tijdens het omgangsweekend op 12 april 2024 [minderjarige] zonder nader bericht niet opgehaald.
Eerder heeft de moeder in haar verweerschrift naar voren gebracht dat er geen communicatie is tussen partijen, dat het wantrouwen over en weer groot is en dat in de praktijk het gezag door de moeder wordt uitgeoefend omdat de vader vaak niet bereikbaar is, niet reageert of toestemming weigert. Bovendien is de omgang minimaal waardoor de vader ook geen gezagsbeslissingen kan nemen omdat hij geen zicht heeft op het leven en functioneren van [minderjarige] .
7.5.
Het hof oordeelt als volgt.
7.5.1.
Het hof stelt voorop dat de vader en de moeder na de ontbinding van het huwelijk gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking op verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige] .
7.5.2.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.5.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Immers, gebleken is dat de moeder sinds de scheiding feitelijk het gezag alleen uitoefent en dat tussen de ouders geen sprake is van het in onderling overleg nemen van beslissingen over [minderjarige] . Verder staat vast dat de bij de echtscheiding overeengekomen zorgregeling niet wordt nagekomen en dat meerdere geplande omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] niet zijn doorgegaan. Dit betekent dat het hof de zaak inhoudelijk zal beoordelen.
7.5.4.
Het hof zal op dezelfde gronden als de rechtbank bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
7.5.5.
Het uitgangspunt van de wetgever is, zoals hiervoor vermeld, dat het gezag over een minderjarige bij beide ouders berust, tenzij er sprake is van een situatie waarin de minderjarige klem of verloren zal raken of beëindiging van het gezag anderszins noodzakelijk is. Beide situaties zijn in het geval van [minderjarige] aan de orde. Het is de vader en de moeder nog steeds niet gelukt om goed te communiceren over [minderjarige] ondanks de inzet van hulpverlening. Uit de UHA-rapportage blijkt dat het weliswaar voor de vader belangrijk is om het gezag over [minderjarige] terug te krijgen, maar dat hij het niet nodig vindt om in gesprek te gaan over de communicatie en dat hij hulpverlening daartoe afwijst. Ook het UHA heeft daarom niet tot een verbetering geleid. Daarom is niet te verwachten dat binnen afzienbare tijd nog voldoende verbetering zal komen. Het hof acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat de moeder alleen het gezag heeft over haar.
7.5.6.
O grond van het voorgaande wordt de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.

8.De beslissing

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 14 februari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. van den Boogaard, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 19 september 2024 uitgesproken door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.