ECLI:NL:GHSHE:2024:295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
20-000987-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige, meermalen gepleegd, met bewijsvoering op basis van DNA-onderzoek en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte was eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De Hoge Raad heeft deze uitspraak op 4 april 2023 vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd en heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft ontkend de handelingen te hebben gepleegd, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en DNA-onderzoek vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat destijds vijftien jaar oud was. Het hof heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door DNA-bewijs dat de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op het lichaam van het slachtoffer aantoont.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor psychische problematiek. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade, vastgesteld op € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000987-23
Uitspraak : 29 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 4 april 2023 op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 februari 2018, parketnummer 02-665456-16 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf zijn de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden verbonden van – kort gezegd – een meldplicht bij Reclassering Nederland en een behandelverplichting voor de mogelijke problematiek op het gebied van seksualiteit en psychische problematiek bij [GGZ] of soortgelijke ambulante forensische zorg.
Voorts is bij voormeld vonnis de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.611,12, bestaande uit € 111,12 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en er is bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Tot slot is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Door de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft op dit hoger beroep eerder op 9 juli 2021 arrest gewezen (20-000582-18). Na het instellen van cassatieberoep door de verdachte heeft de Hoge Raad deze uitspraak bij arrest van 4 april 2023 (rolnummer 21/02951) vernietigd en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg. Ter terechtzitting in hoger beroep is op vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder bijzondere voorwaarden
(het hof begrijpt: als opgenomen in het reclasseringsadvies d.d. 8 augustus 2017).Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof deze vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 1.611,12
(het hof begrijpt: bestaande uit € 111,12 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade),de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair en subsidiair – op gronden als nader vermeld in de pleitnota – verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2015 tot en met 2 april 2015 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (meermalen) (telkens):
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht,
zulks terwijl dat/die feit(en) werd(en) begaan tegen een persoon bij wie hij, verdachte, misbruik van een kwetsbare positie heeft gemaakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2015 tot en met 2 april 2015 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten (meermalen) (telkens)
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en/of anus genomen/gehouden en/of die [slachtoffer] heeft gepijpt;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2015 tot en met 2 april 2015 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, een persoon, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, en bestaande die handelingen uit het (meermalen) (telkens):
- duwen/brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- duwen/brengen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] en/of
- nemen/houden van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en/of anus en/of die [slachtoffer] heeft gepijpt,
en bestaande die giften of beloften uit het geven en/of voorhouden van één of meerdere geldbedrag(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 maart 2015 tot en met 2 april 2015 te Roosendaal met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen telkens:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat –allereerst aangevoerd dat de verdachte ten stelligste ontkent dat hij de ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Voorts is bepleit dat de verklaring van [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )niet als betrouwbaar kan worden beschouwd en aldus niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het aantreffen van het DNA van de verdachte op het geslachtsdeel van [slachtoffer] bewijst volgens de verdediging niet dat de gestelde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden nu het DNA van verdachte op verschillende momenten, zoals na toiletbezoek en het drinken van koffie op [slachtoffer] kan zijn terechtgekomen.
Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] , heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Nu deze strafverzwarende omstandigheid niet is geobjectiveerd moet komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Nu niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte wist of had moeten weten van de ontwikkelingsachterstand van [slachtoffer] kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het misbruik maken van de kwetsbare positie van [slachtoffer] .
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[aangever] heeft op woensdag 8 april 2015 aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar zoon, [slachtoffer]
(hierna telkens: [slachtoffer] ), [2] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] . [3] [aangever] heeft verklaard dat het seksueel misbruik twee keer heeft plaatsgevonden, te weten de week daarvoor op donderdag
(het hof begrijpt: 2 april 2015)en twee of drie weken eerder. [slachtoffer] was toen geschorst van school. [slachtoffer] heeft verteld dat het afgelopen donderdag
(hof: op 2 april 2015)was gebeurd in een flat op [adres 1] . Die keer had hij 40 euro op zak. Dat geld is door aangeefster van hem afgepakt en aan de politie gegeven. [aangever] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar vertelde dat hij opgelucht was dat hij er niet meer mee moest lopen en dat zij aan zijn ogen zag dat hij bang was. [4]
[slachtoffer] is op 23 april 2015 in een studio gehoord door de politie. [5] Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat hij een consistente en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Die verklaring wordt bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen. Derhalve is het hof van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs, en zal het hof deze verklaring als uitgangspunt nemen.
[slachtoffer] heeft in zijn studioverhoor verklaard dat hij op 2 april
(het hof begrijpt: 2015)op de groep in Roosendaal was. Toen hij buiten was, kwam een man naast hem zitten. De man vroeg hem of hij geld wilde verdienen, waarop [slachtoffer] met de man mee naar zijn woning is gegaan. De man woonde in een flat op de eerste etage op [adres 1] . De man wilde dingen op seksueel gebied met [slachtoffer] doen die [slachtoffer] eigenlijk niet wilde. Toen de man bleef doorzeuren, heeft hij het toch maar gedaan. De man deed als eerste zijn kleren uit en vroeg [slachtoffer] om ook zijn kleren uit te trekken. [slachtoffer] heeft zijn broek en onderbroek omlaag gedaan tot onder zijn knieën. [slachtoffer] moest de man pijpen en dat deed de man ook bij hem. Ook wilde de man hem in zijn kont neuken. [slachtoffer] moest op het bed in de slaapkamer gaan liggen. Hij is met de rug op het bed en met zijn benen recht omhoog op het bed komen te liggen. Toen deed de man zijn lul in de kont van [slachtoffer] . De man maakte zijn lul nat met zijn spuug. Vervolgens maakte de man op en neer gaande bewegingen, waarna de man is klaargenomen en sperma op het bed terecht is gekomen. [slachtoffer] heeft de man ook in zijn kont genomen toen de man hem dit vroeg. Daarna gaf de man hem 40 euro, waarna [slachtoffer] te laat terug kwam op de groep. Iemand van de groepsleiding heeft toen het geld in de jaszak van [slachtoffer] aangetroffen. Dit was de tweede keer dat het gebeurde.
De eerste keer was [slachtoffer] van school gestuurd. Hij was toen naar buiten gegaan en toen kwam de man opeens naast hem zitten. De man heeft zijn telefoonnummer gegeven, waarop [slachtoffer] met hem is meegegaan. [slachtoffer] is op een bank in de kelder op de begane grond van de woning van de man gaan zitten. [slachtoffer] moest de man pijpen, waarbij de man ging staan en [slachtoffer] op zijn knieën zat, en de man heeft hem gepijpt. Ook nam hij [slachtoffer] in zijn kont, waarbij [slachtoffer] op zijn knieën op de bank moest gaan zitten met zijn broek op zijn enkels, waarna de man klaarkwam op de bank. Hij heeft toen ook geld gekregen.
[slachtoffer] heeft over de man verklaard dat hij een dikke buik had en borstharen die over heel zijn buik doorliepen. [6]
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de bevindingen en waarnemingen van begeleidster [getuige] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] sinds anderhalf jaar op de groep woont waar zij werkzaam is. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] op 2 april 2015 te laat was op de groep, dat hij boven op zijn kamer zijn jas ging ophangen en dat zij zag dat hij toen iets wegmoffelde op zijn kamer. Vervolgens werd in zijn jaszak 40 euro aangetroffen. [slachtoffer] zei toen dat hij dingen moest doen voor een man. [getuige] zag dat [slachtoffer] heel erg zenuwachtig werd. Zij vroeg hem toen of hij daar seksuele dingen voor moest doen, waarop [slachtoffer] dat bevestigde. Hij gaf aan tegen zijn wil zowel bij die man als die man bij hem seksuele dingen te hebben gedaan. Hij vertelde dat het twee keer was gebeurd. De eerste keer was op 12 maart 2015, toen [slachtoffer] 40 minuten te laat terug was op de groep. Nadat hij haar dit had verteld, merkte [getuige] dat [slachtoffer] heel erg opgelucht was. Zij merkte dat aan zijn openheid, mimiek en aan het feit dat hij haar weer aankeek. [7]
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen bevestiging in de verklaring van de verdachte en de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] .
De verdachte heeft verklaard dat hij de jongen
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] )heeft uitgenodigd en dat de jongen bij hem thuis is geweest. [8] De verdachte heeft verklaard dat hij woont op de eerste verdieping van een flat aan [adres 1] , met een kelder op de begane grond. [9] Hij heeft verklaard dat hij de jongen 40 euro heeft gegeven. Ook heeft hij bevestigd dat hij meerdere banken in zijn kelderbox heeft staan. De verdachte heeft verklaard dat hij haar op zijn borst heeft en de verbalisant die de verdachte heeft verhoord, [verbalisant 1] , heeft gerelateerd dat hij heeft gezien dat er ook haargroei op de buik van de verdachte zat. [10]
Tot slot wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek.
Op 3 april 2015 werd door de forensisch arts [arts] op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Bravia Ziekenhuis te Roosendaal een medisch forensisch onderzoek verricht aan het slachtoffer [slachtoffer] . Door voornoemde arts werd ten behoeve van DNA-onderzoek door middel van een vingerprik celmateriaal (bloed) bij hem afgenomen. De afnameset zedendelicten met SIN ZAAC1337NL werd door verbalisant [verbalisant 2] voorzien van SIN RABC8121NL en inbeslaggenomen. Van de verdachte werd ten behoeve van DNA-onderzoek eveneens celmateriaal afgenomen en onder SIN RABE8993NL inbeslaggenomen. [11]
De bemonsteringen ZAAC1337NL#01 t/m #07 uit de onderzoeksset zedendelicten van [slachtoffer] zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed, sperma(vloeistof) en/of speeksel. In de bemonsteringen van ZAAC1337NL#03 (penishuid) en #04 (onderzijde rand eikel/voorhuid) is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. In de bemonstering ZAAC1337NL#05 (eikel) is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van de verdachte, telkens met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. [12]
Gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, stelt het hof vast dat er aanwijzingen zijn van spermavloeistof waarin DNA van de verdachte is aangetoond op zowel de penishuid als de onderzijde rand eikel/voorhuid van [slachtoffer] . Datzelfde geldt voor het speeksel dat op de eikel van [slachtoffer] is aangetroffen.
Onder bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof acht het door de verdediging naar voren gebrachte scenario, kort weergegeven inhoudende dat het DNA van verdachte anders dan door seksuele handelingen op het geslachtsdeel van [slachtoffer] is terecht gekomen, geenszins aannemelijk geworden. Het verweer wordt weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder door de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn van zowel spermavloeistof als speeksel op het geslachtsdeel van [slachtoffer] waarin DNA van de verdachte is aangetroffen. Daar komt bij dat de verdachte zelf geen enkele andere aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van het DNA op specifieke plekken van het lichaam van [slachtoffer] , welke plaatsen op het lichaam of delen van het lichaam betreffen die (doorgaans) juist bij seksuele handelingen betrokken plegen te worden. Ten slotte overweegt het hof dat in het scenario van de verdediging niet te verklaren is hoe [slachtoffer] weet dat de verdachte borstharen had die over heel zijn buik doorliepen.
Ten aanzien van de door de raadsman aangehaalde omstandigheid dat in bemonstering #06 (anus) een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof van [slachtoffer] zelf overweegt het hof nog dat dit verklaard kan worden door de omstandigheid dat sperma(vloeistof) door interseksueel verkeer op andere plekken op het lichaam terecht kan komen.
Derhalve verwerpt het hof het verweer in alle onderdelen.
Met betrekking tot de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid dat het feit werd begaan tegen een persoon bij wie de verdachte misbruik van een kwetsbare positie heeft gemaakt als bedoeld in artikel 248, derde lid Sr, stelt het hof voorop dat – anders dan het geval is bij de minderjarigheid van de verdachte – de kwetsbare positie van het slachtoffer niet is geobjectiveerd. Dat betekent dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op het maken van misbruik van die kwetsbare positie en dat de verdachte aldus weet had van die kwetsbare positie. Uit het dossier is weliswaar gebleken dat [slachtoffer] een kwetsbare minderjarige was die er destijds weliswaar uitzag als een 16 a 17-jarige, maar op sociaal en emtioneel vlak functioneerde als een 6 a 7 jarige, erg beïnvloedbaar was en leed aan ADHD en ODD. Het is het hof echter niet gebleken dat het voor de verdachte kenbaar was dat hij te maken had met een jongen die in de hiervoor gerelateerde situatie met de verdachte, in een kwetsbare positie verkeerde. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat – in geval van een bewezenverklaring – aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een taakstraf, opgelegd dient te worden. Ten aanzien van de door de destijds door de reclassering geadviseerde voorwaarden is aangevoerd dat de verdachte wel open staat voor psychische hulp voor de trauma’s die hij heeft opgelopen in verband met de oorlog in [land] , maar een behandeling op het gebied van seksualiteit niet nodig acht. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd dat hij een uitkering ontvangt, dat hij onder beschermingsbewind staat vanwege verkwisting en dat hij buiten deze zaak geen documentatie heeft. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in de periode van 12 maart 2015 tot en met 2 april 2015 tweemaal schuldig gemaakt aan ontucht met het destijds vijftienjarige slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] op straat aangesproken en naar zijn woning meegenomen. Aldaar heeft hij de handelingen verricht die zijn bewezenverklaard. Door die vergaande handelingen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een feit zoals thans bewezen is verklaard nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. Uit de toelichting op de psychische gevolgen als gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding d.d. 24 november 2017 blijkt dat [slachtoffer] na de gebeurtenissen regelmatig moest huilen, veel last had van nachtmerries en agressieaanvallen kreeg. Hij uitte gevoelens dat hij niet meer wilde leven, trok zich terug en had voor niemand in zijn omgeving meer aandacht. Hij heeft last gehad van slaapproblemen omdat de gebeurtenissen nog veel door zijn hoofd spookten. [slachtoffer] heeft tussen september 2015 en juni 2016 psychomotore therapie gekregen om de incidenten een plekje te kunnen geven.
Ook voor het gezin waar het slachtoffer deel van uitmaakt heeft het misbruik een impact gehad; voor de moeder leek het alsof zij haar zoon was verloren en zij voelde zich machteloos in het verdriet van haar zoon.
De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer] konden hebben en telkens zijn eigen gerief vooropgesteld. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2023, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van verkeersdelicten strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen, maar niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 8 augustus 2017. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De reclassering acht het op basis van de aanwijzingen voor psychische problematiek noodzakelijk dat de verdachte onder behandeling komt te staan. De reclassering heeft geadviseerd aan een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – een meldplicht bij Reclassering Nederland en een behandelverplichting voor de mogelijke problematiek op het gebied van seksualiteit en psychische problematiek bij [GGZ] of soortgelijke ambulante forensische zorg te verbinden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij inmiddels bijna gescheiden is, dat zijn stiefzoon van 16 jaar bij hem woont en zijn kinderen in het weekend bij hem verblijven.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt. Hoewel het voornoemde reclasseringsrapport gedateerd is, is het hof gelet op het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat er geen nadere diagnostiek en/of behandeling heeft plaatsgevonden, van oordeel dat het opleggen van de destijds geadviseerde bijzondere voorwaarden nog steeds aangewezen is. Aan de voorwaardelijke straf zal het hof derhalve, naast de algemene voorwaarden, ook navolgende bijzondere voorwaarden verbinden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Op 4 november 2015 is de verdachte verhoord en in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 8 februari 2018, en aldus niet binnen de redelijke termijn, vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg aldus overschreden met ongeveer 3 maanden.
Vervolgens is op 19 februari 2018 en op 21 februari 2018 door de officier van justitie respectievelijk namens de verdachte hoger beroep ingesteld, en heeft het hof op 9 juli 2021 arrest gewezen. In hoger beroep is de redelijke termijn aldus overschreden met ongeveer 17 maanden.
Voor wat betreft de redelijke termijn in de cassatiefase en in de periode na terugwijzing door de Hoge Raad stelt het hof vast dat cassatie is ingesteld op 14 juli 2021 en dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen op 4 april 2023. In deze fase, die binnen twee jaren is afgerond, heeft derhalve geen overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden. Datzelfde heeft te gelden voor de fase na terugwijzing door de Hoge Raad nu het hof op 29 januari 2024 arrest wijst.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.278,84, bestaande uit een bedrag van € 278,84 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.611,12, waarvan € 111,12 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding voor immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en er is bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat die een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Immers wordt – kort gezegd – een bedrag aan vergoeding voor immateriële schade gevorderd terwijl uit de stukken blijkt dat er meer problemen spelen bij [slachtoffer] en onduidelijk is welke rol de andere en eerdere problemen bij [slachtoffer] hebben gespeeld in de totstandkoming van de gevorderde schade. Bovendien wordt bij de onderbouwing van de immateriële schade een uitleg gegeven over de psychische gevolgen die het tenlastegelegde feit voor [slachtoffer] zouden hebben gehad, terwijl door psychiater [psychiater] in zijn psychiatrische beoordeling ‘geen duidelijke posttraumatische klachten’ werden geconstateerd. Ten slotte is de uitspraak van de rechtbank Maastricht
(hof: ECLI:NL:RBMAA:2006:AV0178)waar in de vordering naar wordt verwezen niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van de materiële schade ad € 278,84 bestaat uit reiskosten voor bezoeken aan:
ziekenhuis in Roosendaal (1 keer) € 11,32
zedenpolitie (1 keer) € 59,08
Idris hoofdkantoor te Breda (7 keer) € 167,72
politie Roosendaal (1 keer) € 12,72
politie Bergen op Zoom (2 keer) € 28,00
Ten aanzien van de reiskosten die gemaakt zijn voor bezoeken aan het ziekenhuis, de zedenpolitie, de politie in Roosendaal en de politie in Bergen op Zoom (
posten I, II, IV en V) geldt dat deze kosten niet zijn gemaakt ter vaststelling van schade of aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Deze kosten strekken er immers toe de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daaropvolgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt niet dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt. De reiskosten kunnen derhalve niet als schade ten laste van de verdachte worden gebracht. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van de reiskosten die gemaakt zijn voor bezoeken aan het Idris hoofdkantoor te Breda (
post III) geldt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu er geen rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de schade.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat.
Door zijn handelen heeft de verdachte een dusdanige inbreuk op een fundamenteel recht – in casu het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit – gemaakt dat dit als aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. Het hof ziet in de aard en de bijzondere ernst van de normschending, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, zoals gebleken uit de toelichting op de psychische gevolgen in het schadeonderbouwingsformulier gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding d.d. 24 november 2017, aanleiding om een vergoeding voor de immateriële schade toe te kennen. Zo sliep [slachtoffer] enige tijd na het voorval slecht, was hij in zichzelf gekeerd, uitte zich depressief en wilde hij dood. Hoewel psychiater [psychiater] enige tijd na het voorval heeft gerapporteerd dat er geen EMDR-behandeling nodig was omdat er op dat moment geen overduidelijke herbeleving of trauma speelde, schrijft hij ook dat [slachtoffer] na afloop zeker een periode last heeft gehad van het bewezenverklaarde.
Het hof acht een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ter vergoeding van de immateriële schade tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering tot vergoeding van immateriële schade te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich binnen 3 (drie) werkdagen volgend op de onherroepelijke arrestdatum tussen 09.00 en 12.00 uur te melden bij Reclassering Nederland (RN) op het adres [adres 2] , telefoonnummer [telefoonnummer] . Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
  • de veroordeelde zich laat behandelen voor de mogelijke problematiek op het gebied van seksualiteit en psychische problematiek bij [GGZ] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 111,12 (honderdelf euro en twaalf cent) aan materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 maart 2015.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 29 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst Regionale Recherche (ZB), afdeling Thematische Opsporing (ZB), team Zeden (ZB), in de wettelijke vorm opgemaakt, registratienummer P2000-2015084420, gesloten d.d. 24 juni 2016, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 191. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 8 april 2015, dossierpagina’s 27-28.
3.Een geschrift, zijnde een kopie van een geboorteakte Gemeente [gemeente] , aktenummer [nummer] , dossierpagina 34.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 8 april 2015, dossierpagina’s 28, 31 en 32.
5.Het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 23 april 2015, dossierpagina’s 57-59.
6.Het verslag verbatim studioverhoor (op 23 april 2015) van [slachtoffer] d.d. 13 mei 2015, dossierpagina’s 63, 64, 66-69, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 78-81, 83-87, 89, 90- 93, 95, 99 en 100.
7.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 9 april 2015, dossierpagina’s 149, 150 en 152.
8.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 januari 2018.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 4 november 2015, dossierpagina 164.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 november 2015, dossierpagina’s 177-179.
11.Het proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 30 januari 2016, dossierpagina’s 130-131.
12.Het NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Roosendaal op 2 april 2015’ d.d. 22 januari 2016, dossierpagina’s 132-133.