ECLI:NL:GHSHE:2024:2920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
20-002226-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 20 september 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte, die primair vrijspraak en subsidiair een lagere straf heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 november 2019 in een woning in Kerkrade een grote hoeveelheid harddrugs, vuurwapens en contant geld heeft aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld had gewonnen met gokken, maar het hof oordeelt dat deze verklaring niet voldoende onderbouwd is. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad: ongeveer 49,13 gram cocaïne, 1.384,94 gram heroïne, een automatisch vuurwapen van categorie II, een semi-automatisch pistool van categorie III en contante geldbedragen van in totaal € 15.277,62, waarvan een deel door middel van gewoontewitwassen is verkregen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002226-22
Uitspraak : 24 juni 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-702799-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 tot en met feit 5 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 1),
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 2);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie’ (feit 3);
  • ‘gewoontewitwassen’ (feit 4), en
  • ‘witwassen’ (feit 5),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarnaast de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaard en de munitie en munitieclips onttrokken aan het verkeer. Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 49,13 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 1.384,94 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een automatisch vuurwapen, voorzien van twee bijpassende patroonmagazijnen, (merk Zastava, model M70 AB2, in het kaliber 7.62x39 mm) van categorie II, onder 2, van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of daarbij voor voornoemd wapen geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten
- een geweer met een bijpassend patroonmagazijn (merk Steyr BNZ, model MP40, in het kaliber 9 mm Luger) en/of
- een semi-automatisch pistool met een bijpassend patroonmagazijn (merk Browning, model Hi-Power, in het kaliber 9 mm Luger) en/of
daarbij voor voornoemde wapens geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 januari 2019 tot en met 3 september 2019 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten (een) (contant(e)) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 8.345 euro, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
immers heeft hij voornoemde geldbedragen op zijn rekening gestort en/of vervolgens dat geld aangewend voor girale betalingen, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten (een) (contant(e)) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 6.932,62 euro, althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig, althans eigen, misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 49,13 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 1.384,94 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade een automatisch vuurwapen, voorzien van twee bijpassende patroonmagazijnen (merk Zastava, model M70 AB2, in het kaliber 7.62x39 mm) van categorie II, onder 2, van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en daarbij voor voornoemd wapen geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade wapens van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten
- een geweer met een bijpassend patroonmagazijn (merk Steyr BNZ, model MP40, in het kaliber 9 mm Luger) en
- een semi-automatisch pistool met een bijpassend patroonmagazijn (merk Browning, model Hi-Power, in het kaliber 9 mm Luger) en daarbij voor voornoemde wapens geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
4.
hij op tijdstippen in de periode 7 januari 2019 tot en met 3 september 2019 in Nederland voorwerpen, te weten contante geldbedragen van in totaal 8.345 euro, heeft verworven en voorhanden gehad en van voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, immers heeft hij voornoemde geldbedragen op zijn rekening gestort en vervolgens dat geld aangewend voor girale betalingen,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5.
hij op 20 november 2019 in de gemeente Kerkrade voorwerpen, te weten contante geldbedragen van in totaal 6.920,22 euro, heeft voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 tot en met feit 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden als nader vermeld in de pleitnota, samengevat – aangevoerd dat de verdachte slechts de gebruiker, en aldus niet de bewoner, was van de woning waarin de drugs en wapens zijn aangetroffen.
Voorts kan in de omstandigheid dat in de eigen woning van de verdachte geen wapens of verdovende middelen aangetroffen zijn een contra-indicatie worden gevonden voor de omstandigheid dat de verdachte wetenschap had van de wapens en verdovende middelen in de woning op [adres] .
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de (aanmerkelijke kans op) de aanwezigheid van verdovende middelen, en dat aldus niet vastgesteld kan worden dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Hierbij is van belang dat de verdachte niet als bewoner, maar slechts als gebruiker van de woning kan worden aangemerkt. De verdachte heeft de verdovende middelen niet gezien. Voorts zijn op de verpakkingen van de verdovende middelen geen DNA of vingerafdrukken gevonden, dan wel waren deze sporen onvoldoende voor vergelijkend onderzoek. Ten slotte is medeverdachte [medeverdachte] niet vervolgd voor het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen, terwijl er geen verschil is tussen de zaak van de verdachte en van medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden gesproken van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de wapens en munitie. De verdachte heeft de wapens niet zien liggen in de woning en kon die ook niet zien liggen. Voorts behoorde hij ook niet te weten van de aanwezigheid van de wapens nu hij slechts een gebruiker was van de woning. Dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op de wapens wil nog niet zeggen dat hij wetenschap had dat de wapens zich in de woning bevonden. Gelet op de omstandigheid dat de matchkans bij de verdachte veel kleiner is dan bij de overige donoren is het mogelijk dat sprake is geweest van eenmalig contact of dat sprake is geweest van secundaire overdracht van DNA.
Ten aanzien van het onder feit 4 en feit 5 tenlastegelegde witwassen heeft de verdediging ten slotte aangevoerd dat de verdachte het geld heeft verdiend met gokken en dat de verdachte dit nader heeft onderbouwd door bonnetjes te overleggen van winsten die hij heeft gekregen van het casino. Dat de bedragen niet overeenkomen met de stortingen op de bankrekening is logisch, omdat de verdachte niet alles op zijn rekening heeft gestort maar ook dingen contant heeft betaald. De verdediging stelt zich op het standpunt dat door de verklaring van de verdachte, compleet met bonnen, is voldaan aan het vereiste van het afleggen van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring en dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om nader onderzoek te doen naar die verklaring. De verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder feit 4 en feit 5 tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof [1]
Het hof kan zich grotendeels verenigen met de bewijsoverweging zoals die door de rechtbank in het vonnis is weergegeven. Derhalve zal het hof deze overnemen, tot de zijne maken en waar nodig verbeteren dan wel aanvullen.
Bewijsmiddelen
Op 20 november 2019 is door het Team Criminele Inlichtingen een proces-verbaal verstrekt waarin stond vermeld dat leden van de groepering die begin november 2019 op de
Nieuwstraat in Kerkrade op een auto hebben geschoten, gebruik maken van het pand gelegen aan [adres] . Het pand zou gebruikt worden voor de opslag van vuurwapens en het verwerken en opslaan van onder andere heroïne. [2] Er staat niemand ingeschreven op het adres [adres] .
Naar aanleiding van bovenstaande informatie is op woensdag 20 november 2019 omstreeks 20:50 uur binnengetreden in de woning, gelegen aan [adres] door de politie waarna de woning is doorzocht. In de woning waren twee personen aanwezig, te weten [verdachte] (hierna: de verdachte) en [medeverdachte] . [3] Op de tafel in de woonkamer werd een bruinkleurig poeder aangetroffen, alsmede diverse materialen die gebruikt worden bij de verpakking van verdovende middelen, zoals huishoudfolie en zilverfolie. In de kast in de woonkamer werd een zwarte zak aangetroffen met daarin diverse kleine doorzichtige plastic zakken. De inhoud van de zakken betrof bruinkleurig poeder en brokken. [4] Na onderzoek bleek het te gaan om:
1.384,94 gram heroïne [5] [6] [7] , en
49,13 gram cocaïne [8] [9] [10] .
Verder werden in de kast diverse goederen aangetroffen die gebruikt worden bij de handel van verdovende middelen waaronder weegschalen met sporen van verdovende middelen erop en diverse mobiele telefoons. Voorts is bij de doorzoeking poeder in beslag genomen dat positief is getest voor acetaminophen (= paracetamol)/caffeïne. Het hof stelt vast dat het om zogenoemd versnijdingsmiddel gaat.
Op de eerste verdieping op de tweede slaapkamer rechts werd onder het matras een automatisch vuurwapen met houder inclusief munitie aangetroffen en in beslag genomen (SIN AAMP7723). [11] [12] Het betrof een automatisch vuurwapen van het merk Zastava, model M70 AB2, kaliber 7.62x39 mm, voorzien van twee bijpassende patroonmagazijnen. [13]
Naast het bed stonden twee stoffen tassen met daarin muntstukken (kleingeld). In een zwarte tas in de woonkamer werden diverse pasjes op naam van de verdachte aangetroffen, waaronder zijn rijbewijs en bankpas. Verder zat in deze tas een bedrag van € 120,00 in kleine coupures en een pakketje omwikkeld met zwarte tape. Na onderzoek bleek dat er € 5.160,00 in het pakketje zat. [14]
In de woonkamer achter de bank werd een handvuurwapen aangetroffen en in beslag genomen (SIN AAMP7709NL). [15] [16] Het betrof een semi-automatisch pistool van het merk Browning, model Hi-Power, kaliber 9 mm Luger met een bijpassend patroonmagazijn. [17]
In de bank in de woonkamer werd een automatisch vuurwapen, met houders en munitie aangetroffen en in beslag genomen (SIN AAMP7720NL). [18] [19] Het betrof een geweer van het merk Steyr BNZ, model MP40, kaliber 9 mm Luger. [20]
Op diverse plekken in de woning werd munitie, waaronder in de (patroonhouders van de) wapens aangetroffen. [21]
In totaal is in de woning een geldbedrag aangetroffen van € 6.920,22. [22]
De aangetroffen wapens, patroonhouders en munitie zijn als sporendragers veiliggesteld. De sporendragers zijn bemonsterd en de bemonsteringen zijn voorzien van SIN-nummers aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor DNA-onderzoek. In het rapport van 1 april 2020 heeft het NFI de onderzoeksresultaten beschreven. Uit verschillende bemonsteringen zijn voor vergelijking geschikte DNA-profielen verkregen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de verdachte.
De patroonhouder (AAJN5417NL) [23] die los naast het wapen in de bank is aangetroffen is onderworpen aan een DNA-onderzoek. [24] Uit de bemonstering van die patroonhouder (SIN AAJN5416NL#01) is een DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal vier donoren aangetroffen. Dit mengprofiel is ongeveer 189.000 keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen. [25] [26]
Ook het Browning-pistool (AAMP7709NL) [27] is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit de bemonstering van dit pistool (AAMP7711NL#01) is een DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal drie personen naar voren gekomen. Dit mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [28] [29]
Ten slotte zijn de ruwe delen van de AK-47 (AAMP7723NL) onderworpen aan DNA-onderzoek. Uit de bemonstering van dit vuurwapen (AAMP7722NL#01) is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen naar voren gekomen. Dit mengprofiel is circa 730 duizend keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en drie willekeurige onbekend personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen. [30]
Getuige [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij met de verdachte het weekend heeft verbleven bij het [hotel] . Zij werd op vrijdag met de taxi opgehaald, waarna deze naar de [adres] te Kerkrade is gereden om de verdachte op te halen. Op dinsdagochtend zijn de getuige en de verdachte bij het [hotel] opgehaald door een vriend van de verdachte. Deze vriend heeft hen naar de woning, gelegen aan [adres] , gebracht. Daar heeft getuige voornamelijk geslapen, omdat zij onder invloed was van verdovende middelen. Het was heel donker en vies in de woning. De getuige is niet eerder in de woning geweest, wel heeft zij recent een keer drinken aan de voordeur afgegeven aan de verdachte. De verdachte heeft de getuige toen gezegd dat hij met de jongens was. De in de woning aangetroffen stoffen zakken met daarin het muntgeld zijn van het [hotel] . De verdachte had die meegepakt omdat hij die nodig had. De getuige heeft niet gezien dat de verdachte die heeft gevuld met muntgeld. [31]
Uit onderzoek naar de vermogenspositie van de verdachte is gebleken dat de verdachte in de periode van 2016 tot en met 2021 niet beschikte over een legaal inkomen uit werk of een uitkering. In deze periode heeft hij bovendien geen schenkingen ontvangen. In de periode van 7 januari 2019 tot en met 3 september 2019 werd op de bankrekening van de verdachte 15 keer een contant geldbedrag gestort, in totaal een bedrag van € 8.345,00. Deze gelden werden vervolgens aangewend voor girale betalingen. In die periode hebben geen contante geldopnames plaatsgevonden. [32] [33]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het geld in de zwarte tas van hem was. [34]
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde vuurwapens, munitie en drugs voorhanden respectievelijk opzettelijk aanwezig heeft gehad en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat de verdachte – naar alle waarschijnlijkheid – ten minste drie keer in de woning is geweest. De eerste keer is geweest toen medeverdachte [medeverdachte] hem drinken is komen brengen en hij in de woning was en de deur voor haar opende, de tweede keer is geweest toen hij samen met [medeverdachte] naar het [hotel] ging en [medeverdachte] hem, verdachte, toen zij hem met de taxi kwam ophalen uit de richting van het pand aan [adres] zag komen. De derde keer is geweest toen de politie binnen is gevallen. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte die derde keer ten minste twee dagen in de woning heeft verbleven. Ook lagen er persoonlijke spullen van de verdachte in de woning. Daarnaast acht het hof het, gelet op de omstandigheid dat er een grote hoeveelheid drugs en wapens in de woning aanwezig was ,meer in het bijzonder de waarde die daaraan kan worden toegekend, niet aannemelijk dat de verdachte zomaar in die woning mocht verblijven. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte (een van de) gebruiker(s) van de woning was en daar herhaaldelijk en meer dan kortstondig verbleef. Een dergelijke gebruiker van de woning wordt in beginsel geacht bekend te zijn met datgene wat zich in de woning bevindt en daarvoor verantwoordelijk te zijn, tenzij aannemelijk wordt dat diegene niet bekend was met de aanwezigheid van bepaalde zaken en daarmee niet bekend had behoren te zijn. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte niet op de hoogte was van de in de woning aanwezig wapens en drugs. Integendeel. Op alle drie de vuurwapens die verspreid door de woning zijn gevonden, zijn DNA-mengprofielen aangetroffen waarbij de bemonstering DNA bevat dat waarschijnlijk van de verdachte is. Hoewel de mate van waarschijnlijkheid en daarmee de bewijskracht van de matches varieert, stelt het hof op grond van die matches vast dat dit daadwerkelijk het DNA is van verdachte; ook de laagste bewijskracht is nog steeds relatief hoog en daar komt bij dat de vuurwapens zijn gevonden in de directe nabijheid van de verdachte. De uiteindelijk in mei 2020, na kennisneming van de in de strafzaak tegen verdachte opgemaakte stukken, door de verdachte afgelegde verklaring dat hij bij vrienden een keer een wapen heeft vastgehad dat twee mannen bij zich hadden en dat hij daar ook iedereen de hand heeft geschud, is onvoldoende om als reëel alternatief scenario in overweging te nemen voor het aantreffen van het DNA van de verdachte op drie wapens die liggen in een woning die (mede) bij de verdachte zelf in gebruik is.
Met betrekking tot de aangetroffen drugs overweegt het hof dat deze , en ook attributen ter verwerking van drugs, bovendien in en op de kast in de woonkamer, alsmede zichtbaar op een tafel in de woonkamer, lagen. In diezelfde woonkamer lag op een barkruk een tas die volgens de verdachte van hem is met daarin pasjes van de verdachte en een pakketje met duizenden euro’s aan contant geld, omwikkeld met zwarte folie. Het hof betrekt hierbij dat de wijze van verpakken van het geld wijst op een relatie met de aangetroffen drugs. Op basis van deze omstandigheden in samenhang bezien concludeert het hof dat de verdachte de wapens, munitie en de drugs voorhanden respectievelijk opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat op basis van de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen, de voorwerpen die voor de handel in drugs worden gebruikt en de wapens in combinatie met het aantreffen van de grote hoeveelheid contant geld, kan worden geconcludeerd dat sprake was van een voorraad harddrugs bestemd voor de drugshandel. Gelet op de verklaring van de getuige [medeverdachte] en het DNA van enkele andere personen op de vuurwapens is aannemelijk dat daarbij ook andere onbekend gebleven personen betrokken zijn geweest, maar ten aanzien van die betrokkenheid van anderen blijkt echter onvoldoende uit het dossier om anderen dan de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor het tenlastegelegde voorhanden hebben van de aangetroffen wapens en het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen drugs op 20 november 2019, zodat de verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 4 en 5
Het hof stelt op grond van de vorenbedoelde bewijsmiddelen eveneens vast dat de verdachte op 20 november 2019 in de woning aan [adres] de beschikking had over een grote hoeveelheid contant geld, gelet op zijn verklaring dat het geld dat in zijn tas werd aangetroffen van hem was. Daarnaast zijn in 2019 op verschillende momenten verschillende contante geldbedragen op zijn bankrekening gestort. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte geen (legaal) vermogen en al een aantal jaar geen (legaal) inkomen had.
In de woning lag ook een grote hoeveelheid harddrugs en er zijn diverse voorwerpen aangetroffen die naar algemene ervaringsregels bestemd zijn voor het bewerken en verwerken van harddrugs. Op grond van deze feiten acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het contante geld waar de verdachte op 20 november 2019 de beschikking over had en de in de loop van 2019 op zijn rekening gestorte contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
De verdediging heeft in dat kader aangevoerd dat de verdachte gokt en dat hij daar geregeld aanzienlijke bedragen mee wint. Dit verklaart de grote hoeveelheid contant geld die de verdachte voorhanden had en heeft gehad. Door de verdediging zijn bonnetjes van casino’s overgelegd waarop geldbedragen staan geschreven die uitbetaald zijn.
De verklaring van de verdachte dat hij het geld heeft gewonnen met gokken is niet concreet genoeg en daardoor evenmin verifieerbaar. Er is geen link tussen de overgelegde bonnetjes en de verdachte, omdat op de overgelegde bonnetjes geen namen staan en uit niets blijkt bij welke casino’s de verdachte het geld zou hebben gewonnen. Evenmin is er een link tussen de bedragen die op de overgelegde bonnetjes te zien zijn en de contante geldbedragen die de verdachte voorhanden had en/of die op de bankrekening van de verdachte zijn gestort, omdat de bedragen en datums niet corresponderen met de stortingen en de verdachte niet heeft verklaard hoe deze winsten dan wel hebben geleid tot die bijschrijvingen. De raadsvrouw heeft in hoger beroep daartoe nog aangevoerd dat de verdachte ook contante uitgaven deed van het geld dat hij had gewonnen met gokken en dat hij slechts het geld spaarde dat overbleef, maar door en namens de verdachte is niets aangeleverd om dat door de raadsvrouw aangevoerde standpunt te onderbouwen en daarvan is ook niet gebleken uit het dossier.
Dit alles maakt dat de verklaring van de verdachte op geen enkele wijze kan worden getoetst en geeft dan ook onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Het vermoeden van witwassen is dus niet ontzenuwd en daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de tenlastegelegde geldbedragen van € 6.932,62 en € 8.345,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof acht, evenals de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ook bewezen dat de verdachte wist dat deze geldbedragen een criminele herkomst hadden. Er is daarom sprake van het onder de feiten 4 en 5 tenlastegelegde opzetwitwassen van de geldbedragen.
Het bedrag van € 8.345,00 is bovendien witgewassen door middel van diverse transacties, in totaal 15 stortingen binnen een periode van 9 maanden, hetgeen betekent dat de verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaard wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het onder 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in een woning waarvan hij de gebruiker was, naast een groot bedrag aan contant geld, vuurwapens, munitie, en harddrugs voorhanden respectievelijk opzettelijk aanwezig gehad.
Het ongecontroleerde en ongeoorloofde bezit van vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich mee voor de veiligheid van personen. De wapens lagen door de woning verspreid op vrij toegankelijke plekken, te weten in,/onder en achter de bank in de woonkamer en in het bed in de slaapkamer. De aangetroffen wapens en munitie vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dergelijke wapens worden vaak gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij een grote hoeveelheid van verschillende soorten harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. De hoeveelheid wijst, met name in combinatie met de in de woning aangetroffen wapens en munitie en grote contante geldbedragen, op handel daarin. De handel in verdovende middelen heeft, naast de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers ervan, veel negatieve bijeffecten voor de samenleving. De handel gaat immers vaak gepaard met ernstige vormen van criminaliteit, zoals (bedreiging met) geweld, liquidaties en witwassen. Daardoor wordt de samenleving in ernstige mate ondermijnd.
Ten slotte is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante geldbedragen van in totaal € 15.277,62, waarvan hij voor een deel van dit bedrag zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen ervan. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof allereerst acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder voor het handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, zij het dat deze veroordeling dateert van ruim 5 jaar voorafgaand aan onderhavige feiten. Ook nadien is de verdachte nog met justitie in aanraking gekomen, hetgeen maakt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De raadsvrouw heeft namens de verdachte in dat kader naar voren gebracht dat de verdachte het afgelopen half jaar door een zware periode is gegaan, dat hij een nieuwe vriendin heeft, dat zij een miskraam heeft gehad en dat hij een depressie heeft opgelopen. Ten slotte heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte zich probeert te focussen op zijn werk en dat hij de negatieve spiraal probeert om te zetten in iets positiefs.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan voor het opzettelijk aanwezig hebben van de bewezenverklaarde hoeveelheid verdovende middelen, totaal circa 1.434,07 gram, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Ten aanzien van het in een woning voorhanden hebben van een wapen van categorie III gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voor het in een woning voorhanden hebben van een automatisch wapen van categorie II gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Daarnaast is ten laste van de verdachte nog bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en witwassen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van enige duur en acht het hof, ondanks de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden in beginsel passend en geboden. Het hof komt daarmee ook tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak en de op te leggen straf daarnaast nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 20 november 2019 is aangehouden. De rechtbank heeft vervolgens op 20 september 2022 vonnis gewezen. Aldus is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer tien maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
Op 30 september 2022 is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld namens de verdachte. Het hof zal op 24 juni 2024 arrest wijzen. In deze fase, die binnen twee jaren is afgerond, heeft derhalve geen overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
In het onderzoek tegen (onder meer) de verdachte is een aantal goederen in beslag genomen. Het hof zal met betrekking tot die goederen de volgende beslissingen nemen.
Verbeurdverklaring
Het hof zal de in het dictum genoemde geldbedragen verbeurdverklaren, nu de geldbedragen aan verdachte toebehoren en dit voorwerpen zijn waarmee het onder feit 4 en feit 5 bewezenverklaarde is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen munitie en munitieclips zullen aan het verkeer worden onttrokken, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke een deel van de bewezenverklaarde feiten is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • EUR 646,- (ibn 20-11-2019) G1262055
  • EUR 588,- (ibn 20-11-2019) G1262052
  • EUR 258,50 (ibn 20-11-2019) G1262051
  • EUR 109,20 (ibn 20-11-2019) G1262049
  • EUR 38,10 (ibn 20-11-2019) G1262046
  • EUR 0,36 (ibn 20-11-2019) G1262044
  • EUR 0,06 (ibn 20-11-2019) G1262041
  • EUR 10,- (ibn 21-11-2019) G1262063
  • EUR 120,- (ibn 20-11-2019) G1262063
  • EUR 2.560,- (ibn 20-11-2019) G1262088
  • EUR 2.600,- (ibn 20-11-2019) G1262089
  • EUR 2,40 (ibn 20-11-2019) G1262130
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 6.00 STK Munitie
  • Munitieclips;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 24 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de districtsrecherche Parkstad-Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , onderzoeksnummer LB2R019144, gesloten d.d. 13 januari 2020, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 332. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 17 en 18, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
3.Het proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 21 november 2019, dossierpagina 13, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
4.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 26 en 27, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
5.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 20 november 2019, dossierpagina’s 39 tot en met 45.
6.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 december 2019, dossierpagina’s 164 tot en met 179, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] e.v. [naam] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] .
7.Schriftelijke bescheiden, te weten de rapportages NFiDENT d.d. 24 december 2019, dossierpagina’s 180 tot en met 183 en dossierpagina’s 185 tot en met 192.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 20 november 2019, dossierpagina’s 44 en 45.
9.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 december 2019, dossierpagina 171, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 5] e.v. [naam] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] .
10.Een schriftelijk bescheid, te weten de rapportage NFiDent d.d. 27 december 2019, dossierpagina 184.
11.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina 23, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
12.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina 148.
13.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, dossierpagina 105 tot en met 111, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] .
14.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 23, 29, 30 en 33, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
15.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 24 en 25, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
16.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina 151.
17.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, d.d. 19 december 2019, dossierpagina’s 106 tot en met 111, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] .
18.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina 31, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
19.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina 149.
20.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven, d.d. 19 december 2019, dossierpagina’s 104 en 105, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] .
21.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 23, 25 en 31, het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 31 januari 2020, dossierpagina’s 48 tot en met 56, een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina’s 141 tot en met 153 en het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 19 december 2019, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , dossierpagina’s 104 tot en met 112.
22.Schriftelijke bescheiden, te weten de kennisgevingen van inbeslagnemingen d.d. 20 november 2019, dossierpagina 194 tot en met 204.
23.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina 141.
24.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 31 januari 2020, dossierpagina 52, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] , [verbalisant 8] en [verbalisant 11] .
25.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 31 januari 2020, dossierpagina 52, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] , [verbalisant 8] en [verbalisant 11] .
26.Een schriftelijk bescheid, te weten het NFI-rapport d.d. 1 april 2020, pagina’s 1 tot en met 4.
27.Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 december 2019, dossierpagina 151.
28.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 31 januari 2020, dossierpagina 50, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] , [verbalisant 8] en [verbalisant 11] .
29.Een schriftelijk bescheid, te weten het NFI-rapport d.d. 1 april 2020, pagina’s 1, 2, 3 en 5.
30.Een schriftelijk bescheid, te weten het NFI-rapport d.d. 1 april 2020, pagina’s 1, 2, 3 en 5.
31.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 november 2019, dossierpagina’s 288 tot en met 290, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] .
32.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek herkomst geld d.d. 14 februari 2020, dossierpagina’s 321 tot en met 323, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13]
33.Het aanvullend proces-verbaal inzake [verdachte] 03-702799-19, d.d. 6 mei 2020, proces-verbaalnummer LB2R019144-87, niet doorgenummerd, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 12] met bijlagen.
34.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 mei 2020, proces-verbaalnummer LB2R019144-8, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] .