In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over de betaling van griffierecht, dat door de appellanten te laat is voldaan. De appellanten hebben aangevoerd dat de te late betaling het gevolg was van een tegengesteld belang, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was. De appellanten waren op de hoogte van de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen en de gevolgen van een niet-tijdige betaling. Het hof heeft vastgesteld dat het griffierecht pas op 22 juli 2024 is betaald, terwijl dit uiterlijk op 2 juli 2024 had moeten zijn voldaan. Hierdoor heeft het hof besloten om de appellanten te ontslaan van instantie, zoals verzocht door de geïntimeerden, en hen hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de consequenties van het niet naleven van deze verplichting.