3.4Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.
6.2.4.Verder staat (onder meer) in de huurovereenkomst dat de aanvangshuurprijs €12.000,- per jaar bedraagt (artikel 4.1), dat de verhuurder omzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt (artikel 4.2) en dat de maandelijkse huurbetalingsverplichting € 1.210,00 bedraagt (artikel 4.8) welk bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd is vóór of op de eerste van de maand (artikel 4.10). De huurprijs wordt jaarlijks per 1 februari, ingaande per 1 februari 2020, aangepast overeenkomstig de artikelen 17.1 t/m 17.3 van de Algemene Bepalingen (artikel 4.5).
In artikel 6.1 van de huurovereenkomst staat dat de huurder vóór de ingangsdatum € 3.630,- aan borg dient te betalen. Deze borgsom is voldaan.
6.2.5.Als gevolg van de in artikel 4.5. van de huurovereenkomst opgenomen verhoging bedroeg de huurprijs vanaf 1 februari 2021 € 1.251,70 (inclusief btw) en vanaf 1 februari 2022 € 1.316,78 (inclusief btw).
6.2.6.In mei 2019 heeft [appellant] de eenmanszaak [X uitzendbureau ] met Kvk-nummer [1] (hierna: [X uitzendbureau ] ) overgenomen van [persoon A] .
6.2.7.Per 1 juni 2019 heeft er een indeplaatsstelling plaatsgevonden en is eenmanszaak [X uitzendbureau ] als huurder in de plaats getreden van [persoon A] . In de ‘naamswijziging huurovereenkomst’ staat onder meer:
De 3-jarige huurovereenkomst met [X uitzendbureau ] vertegenwoordigd door [persoon A] zal vanaf juni 2019 met alle rechten en plichten worden overgenomen door [appellant] welke is ingeschreven in het handelsregister onder nr. [1] en bij de belastingen met [btw nummer] .
De naamswijziging huurovereenkomst is door [appellant] als eigenaar van eenmanszaak [X uitzendbureau ] ondertekend.
6.2.8.Op 7 juli 2020 is in het handelsregister geregistreerd dat eenmanszaak [X uitzendbureau ] is opgeheven met ingang van 13 februari 2020.
6.2.9.Op 12 februari 2020 is de besloten vennootschap [X bv] (verder: [X bv] ), met als [adres] te [vestigingsplaats] , ingeschreven in het handelsregister onder het KvK-nummer [2] . [persoon B] is enig aandeelhouder en bestuurder van [X bv] .
6.2.10.Voor zowel de maand oktober 2020 als november 2020 is € 636,46 aan huur betaald. Als bijschrift bij de overboeking staat:
605 euro mindering gebracht eerder betaalde borg.
Daarmee heeft [appellant] € 1.210,00 aan huur met de borg verrekend.
6.2.11.In de bijlage bij de e-mail van 7 oktober 2021 van [X bv] aan [geïntimeerde] staat onder meer het volgende:
Hierbij willen wij de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte gelegen op de [adres] te [vestigingsplaats] opzeggen per 31 januari 2022.
6.2.12.Bij brief van 2 december 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat [X bv] niet de huurder en contractuele wederpartij van [geïntimeerde] is, dat van een rechtsgeldige en tijdige opzegging van de huurovereenkomst geen sprake is, dat een en ander betekent dat de huurovereenkomst met een periode van twee jaren conform de bepalingen van de huurovereenkomst is verlengd en dat [geïntimeerde] aanspraak maakt op doorbetaling van de huur ook ná 31 januari 2022. Bij brieven van 7 december 2021 en van 6 en 10 januari 2022 aan [appellant] heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op doorbetaling van de huur (alsook op boetes).
6.2.13.Met ingang van de maand december 2021 is geen huur meer betaald. Er heeft geen verrekening van opengevallen huur met de nog resterende borgsom van € 2.420,00 plaatsgevonden.
6.2.14.Op 2 februari 2022 is het gehuurde opgeleverd en is een eindinspectierapport opgemaakt. In dit rapport zijn diverse gebreken vermeld. Het rapport is door [appellant] ondertekend.
6.2.15.De gebreken in het gehuurde zijn hersteld en het gehuurde is gepoetst. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door de zoon van [geïntimeerde] , die een bouwbedrijf heeft. Hij heeft daarvoor € 212,50 aan herstel- en € 700,00 aan poetswerkzaamheden (20 uur á € 35,00 uur) in rekening gebracht. Deze bedragen zijn exclusief btw.
6.2.16.Omstreeks september 2022 is [geïntimeerde] overleden.
6.2.17.De erven hebben het gehuurde met ingang van maart 2023 verhuurd aan een derde. De met deze derde overeengekomen maandelijkse huurprijs bedraagt € 1.179,75 inclusief btw.
De procedure bij de kantonrechter
6.3.1.In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] (samengevat):
1. een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst door [appellant] niet rechtsgeldig is opgezegd en nog altijd voortduurt,
2. ontbinding van de huurovereenkomst,
3. veroordeling van [appellant] tot betaling van € 4.758,68 (bestaande uit de huurprijs voor de maanden december 2021 € 1.251,70, januari € 1.251,70 en februari 2022 € 1.316,78,
€ 1.800,00 aan contractuele boete, € 454,37 aan buitengerechtelijke incassokosten,
€ 1.104,13 aan herstelkosten minus het restant van de resterende borgsom van € 2.420,00), te vermeerderen met de wettelijke rente,
4. veroordeling van [appellant] tot betaling van € 1.316,78 per maand met ingang van
1 maart 2022 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst,
5. veroordeling van [appellant] tot betaling van € 1.316,78, zijnde een schadevergoeding voor
iedere maand dat de huurovereenkomst voortduurt, te rekenen vanaf de datum van
ontbinding tot uiterlijk 31 januari 2024,
6. veroordeling van [appellant] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.3.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd en nog altijd voortduurt. Omdat er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een huurachterstand is van drie maanden, is sprake van een tekortkoming in de nakoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [appellant] weigerde de herstelwerkzaamheden te verrichten, daarom heeft
[geïntimeerde] de kosten van herstel zelf moeten dragen. In geval van ontbinding stelt [geïntimeerde] recht
te hebben op een schadevergoeding gelijk aan de huurprijs voor iedere maand dat [geïntimeerde] de
bedrijfsruimte niet aan een derde heeft verhuurd tot uiterlijk 31 januari 2024.
6.3.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met ingang van 31 augustus 2022 ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 10.613,36
(bestaande uit: € 11.720,86 aan huurprijs december 2021 tot en met juli 2022, € 900,00 aan boetes en € 412,50 aan herstel- en schoonmaakkosten minus € 2.420,00 aan betaalde borgsom), van € 454,37 aan buitengerechtelijke incassokosten en van € 1.117,43 aan proceskosten, en te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering tot betaling van schadevergoeding is verwezen naar de schadestaatprocedure. De gevorderde verklaring voor recht is afgewezen omdat [geïntimeerde] daar geen zelfstandig belang bij heeft. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.4.1.[appellant] heeft in principaal hoger beroep grieven aangevoerd. [appellant] heeft, samengevat, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de erven alsnog af te wijzen en de erven te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
6.4.2.De erven voeren in incidenteel hoger beroep twee grieven aan. Zij concluderen, samengevat, tot vernietiging van het beroepen vonnis en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vordering ter zake de herstel- en schoonmaakkosten alsnog toe te wijzen tot een bedrag van € 912,50 en veroordeling van [appellant] tot betaling van dit bedrag binnen vijf dagen na arrest,
2. de vordering ter zake schadevergoeding ter hoogte van € 9.408,01 toe te wijzen en veroordeling van [appellant] tot betaling van dit bedrag binnen vijf dagen na arrest,
3. veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in incidenteel appel.
6.4.3.Anders dan in eerste aanleg vorderen de erven in hoger beroep betaling binnen vijf dagen na arrest. Met deze toevoeging wijzigen - vermeerderen - de erven hun eis.
Conform artikel 2.14. van het ‘Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven’ dient de partij die haar eis of gronden daarvan vermeerdert of verandert, dit op duidelijk kenbare wijze in de titel van haar processtuk kenbaar te maken. De erven hebben nagelaten de wijzigingen in de titel van het processtuk te vermelden. Ten aanzien van de betalingstermijn van vijf dagen is het hof van oordeel dat deze wijziging buiten beschouwing dient te worden gelaten. Het hof acht het, aangezien deze wijziging verder ook niet in het lichaam van de memorie van antwoord in principaal tevens memorie van grieven in incidenteel appel wordt vermeld èn omdat [appellant] in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel niet ingaat op de eiswijziging, niet aannemelijk dat [appellant] hier acht op heeft geslagen. Het hof gaat dan ook voorbij aan deze wijziging.