ECLI:NL:GHSHE:2024:2899

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
20-000649-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling na terugwijzing Hoge Raad voor het invoeren van cocaïne uit Costa Rica

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met anderen een container met een deklading koffie en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne uit Costa Rica naar Nederland heeft ingevoerd. De cocaïne had een geschatte straatwaarde van ongeveer € 67.000.000,-. De feiten in deze zaak dateren van 2007, en de verdachte heeft gedurende de procedure 989 dagen in voorarrest gezeten. Gezien de grote overschrijding van de redelijke termijn en de lange duur van het voorarrest, heeft het hof besloten om de straf te matigen tot 33 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, wat betekent dat de verdachte zijn straf reeds heeft uitgezeten.

De zaak is terugverwezen door de Hoge Raad na een eerdere vrijspraak door het hof 's-Gravenhage. De verdachte is opnieuw berecht, waarbij het hof de gewijzigde tenlastelegging in hoger beroep heeft beoordeeld. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name voor het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leidinggevende was van een bedrijf dat betrokken was bij de invoer van de cocaïne, en dat hij op de hoogte was van de illegale lading.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte, wat heeft geleid tot een lagere straf. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000649-21
Uitspraak : 10 september 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad in het arrest van 2 februari 2021, nr. 19/04632, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2009, parketnummer 10-602060-07 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Procesverloop
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 4 december 2009, parketnummer 10-602060-07 de verdachte veroordeeld ter zake van
- de voortgezette handeling van:
‘medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn’ (
feit 2)
en
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 1)
en
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 3)
tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 11 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist op het beslag en is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 23 april 2013 (parketnummer 20-000190-10) heeft het hof ’s-Gravenhage, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voorts is er beslist op het beslag. Het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is door het hof opgeheven en de vordering tot gevangenneming is afgewezen.
Door de advocaat-generaal is tegen dit arrest op 2 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 februari 2021, nr. 19/04632, het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen voor het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof beslist tot teruggave, conform de beslissing van de rechtbank.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens een geslaagd beroep op (psychische) overmacht. Meer subsidiair is er een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1674,96 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht ongeveer 1674,96 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst 1;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks
de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, in elk geval in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft, door;
  • zijn bedrijf (genaamd [bedrijf 1] ) als importeur van de (dek)lading ter beschikking te stellen, en/of
  • af te reizen naar Costa Rica en/of
  • in Costa Rica de container te (doen) laden met de lading met cocaïne en/of
  • in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne te verstoppen en/of doen verstoppen, en/of
  • het vervoer van de verdovende middelen te organiseren, en/of
  • het vervoer van de deklading te organiseren, en/of
  • een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland te doen verschepen, en/of
  • opdracht te geven tot het vervoer van de container met lading naar de loods in Weert, en/of
  • in Nederland voormelde container te helpen lossen, en/of
  • alle pallets in de loods ( [adres 1] ) te plaatsen en/of
  • in de voormelde loods werkzaamheden te verrichten (onder meer) bestaande uit (een deel van) de lading uitpakken, en/of
  • in de loods de uitgeladen dozen te controleren, en/of
  • af te reizen naar Parijs, en/of
  • (meermalen) (een) ontmoeting(en) te hebben met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
  • (meermalen) (een) (telefonisch) contact te hebben met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
  • (meermalen) (een) betaling(en) en/of overboeking(en) te verrichten en/of doen en/of ontvangen met betrekking tot de uitvoering van een of meer van dat/die te plegen misdrijf/misdrijven;
2.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 1674,96 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,

waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en aldaar opzettelijk:

  • een loods in Costa Rica gehuurd, en/of
  • (vervolgens) in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne verstopt en/of doen verstoppen, en/of
  • (vervolgens) het vervoer van de verdovende middelen georganiseerd, en/of
  • (vervolgens) een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland doen verschepen, en/of
  • (vervolgens) in Nederland een loods en/of vorkheftruck gehuurd, en/of
  • (vervolgens) opdracht gegeven en/of doen geven de voormelde container naar een loods in Weert te doen vervoeren, en/of
  • (meermalen) (een) ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
  • (meermalen) (een) telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
  • (meermalen) (een) betaling(en) en/of overboeking(en) verricht en/of gedaan en/of ontvangen met betrekking tot de uitvoering van een of meer van die te plegen misdrijf/misdrijven;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 12 september 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en Weert, in elk geval in Nederland en Costa Rica, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
  • anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, en
  • zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
  • voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en aldaar opzettelijk:
  • een loods in Costa Rica gehuurd, en
  • in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne verstopt en/of doen verstoppen, en
  • het vervoer van de verdovende middelen georganiseerd, en
  • een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland doen verschepen, en
  • in Nederland een loods gehuurd, en
  • vervolgens opdracht gegeven de voormelde container naar een loods in Weert te doen vervoeren, en
  • meermalen telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren en vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en
  • een betaling verricht met betrekking tot de uitvoering van een of meer van die te plegen misdrijven;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het tenlastegelegde bewezen te verklaren. Daartoe is – op de gronden zoals nader in het schriftelijk requisitoir omschreven – in de kern het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van 1674 kilo cocaïne heeft de advocaat-generaal gerekwireerd dat verdachte de feitelijk leidinggevende was van het bedrijf [bedrijf 1] welke de container [nummer 1] vanuit Costa Rica naar Nederland heeft ingevoerd. Voorts was de verdachte in Costa Rica aanwezig ten tijde van het verzendklaar maken van de betreffende pallets in de loods in Heredia en was de verdachte constant nauw betrokken bij het verloop van de invoer tot aan de aflevering bij de loods in Weert. Hij had veelvuldig telefonisch contact met de andere betrokkenen. Gezien verdachtes betrokkenheid, voorafgaande, tijdens en na het transport van de container met cocaïne en zijn gedragingen daarbij, kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat er cocaïne bij de lading koffie zat verpakt, aldus de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft voorts gerekwireerd dat er sprake was van cocaïne gelet op onder andere de door de douaneambtenaren afgenomen test met de Narco-disposalkit, het aanslaan van de narcotica speurhonden, de wijze van verpakking, het testresultaat van [rapporteur 1] en de rapportage van [rapporteur 2] .
Er heeft geen contra-expertise kunnen plaatsvinden doordat de monsters zijn vernietigd, maar volgens de advocaat-generaal is er niet te kort gedaan aan het recht op een eerlijk proces. Daar komt bij dat er voldoende compensatie is geboden om ten aanzien van de testresultaten aan de orde te stellen dat er geen sprake zou zijn van cocaïne.
Dit alles leidt er volgens de advocaat-generaal toe dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota omschreven – in de kern het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft bepleit dat het tot het bewijs bezigen van het [rapporteur 1] -rapport van 25 september 2007, alsmede de over dit resultaat afgelegde verklaringen door [rapporteur 1] , [rapporteur 3] en [rapporteur 2] en het door laatstgenoemde uitgebrachte rapport d.d. 2 februari 2009 in de weg staat aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 EVRM door de onmogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er ernstige redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten van het politielaboratorium van [rapporteur 1] , welke twijfels niet door een contra-expertise konden worden weggenomen, zodat de resultaten op deze grond niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Het is hierbij volgens de raadsman allereerst de vraag of de chain of custody in tact is. Daarnaast is er volgens de raadsman redenen om te twijfelen aan de kwaliteit van het laboratorium nu de kwaliteitswaarborgen in de zin van interne en externe controle ontbraken. Voorts werd het onderzoek feitelijk uitgevoerd door de heer [rapporteur 3] en niet door de [rapporteur 1] die daartoe de onderzoeksopdracht kreeg. Daar komt nog bij dat volgens de raadsman niet gesteld kan worden dat het laboratorium onafhankelijk en onpartijdig opereerde. In casu gaat het om een onderzoek door politiedeskundigen van het politielaboratorium, dat wordt betaald door de politie. Er zijn tevens aanwijzingen dat het onderzoek niet volgens de regelen der kunst is verlopen. Aangevoerd is dat niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van een verwisseling van de monsters nu gelijktijdig ook nog 13 andere monsters van andere zaken werden onderzocht. Het ontbreken van een paraaf van [rapporteur 1] naast de conclusie op het analyseformulier van de B-serie doet voorts afbreuk aan het onderzoek, aldus de raadsman.
Het aanslaan van de narcoticahonden en het positieve resultaat van de narcotest hebben volgens de raadsman niet meer dan een indicatief karakter hetgeen nader onderzoek in een laboratorium rechtvaardigt. Ze kunnen niet gebruikt worden om achteraf gebreken in het laboratoriumonderzoek te compenseren.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat het tenlastegelegde gewicht niet bewezen kan worden verklaard, nu in de tenlastelegging gesproken wordt van een bruto gewicht en het gewicht van de onderzochte pakketten niet toereikend is om het totaal op te baseren.
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van de cocaïne tussen de lading koffie. Zo blijkt volgens de raadsman uit het dossier dat de verdachte geen banden had met de medeverdachten terwijl deze elkaar wel al een langere tijd kenden. Het is voorts aannemelijk dat de verdachte op 28 augustus 2007 bij de loods is weggehouden zodat anderen tussen de koffie het bijproduct cocaïne konden stoppen.
Indien het hof ervan uitgaat dat de verdachte intensief betrokken is bij het verloop van de invoer van de container, dan heeft de raadsman bepleit dat het initiatief voor deze betrokkenheid niet bij de verdachte lag. Hij werd telkens aangestuurd en hij heeft alles openlijk onder zijn eigen naam gedaan. Gelet op het vorenstaande is het volgens de raadsman veel waarschijnlijker dat de verdachte geen opzet of voorwaardelijk opzet had op de tenlastegelegde feiten en dat hij slechts gebruikt is als katvanger.
Overwegingen van het hof
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Doorzoeking container
Op 12 september 2007 is met het schip genaamd [naam schip] vanuit Costa Rica een container voorzien van het nummer [nummer 1] Nederland binnengebracht.
Ten aanzien van deze container, die volgens het laadmanifest zou zijn geladen met 360 kartons koffie, is door de afdeling pre arrival van de Douane te Rotterdam middels een zogenoemd fyco-formulier, het verzoek gedaan om de container aan een fysieke controle te onderwerpen. Als reden voor de controle meldt het fyco-formulier dat de bestuurder van de onderneming die de koffie in Nederland importeert, ene [betrokkene 1] , uit ter beschikking staande gegevens naar voren komt als hennepkweker en importeur van hasjiesj.
Op 13 september 2007 heeft op het terrein van transportbedrijf [bedrijf 2] te Rotterdam de controle plaatsgevonden. Bij dit transportbedrijf is tevens het transportdossier in beslag genomen met daarin een brief van het bedrijf [bedrijf 1] te Weert met daarin het verzoek om de container in te klaren en door te transporteren naar [adres 1] . Deze brief was getekend door de verdachte.
De fysieke controle van de container is verricht door de speurhondenbegeleiders [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met hun honden genaamd ‘ [hond 1] ’ en ‘ [hond 2] ’. [verbalisant 2] heeft zijn speurhond ‘ [hond 1] ’ nabij en om de verzegelde container laten zoeken. De hond vertoonde op dat moment geen reactie. Hierop heeft [verbalisant 2] de verzegeling op de container verwijderd en de container geopend. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen dat de lading bestond uit 10 pallets met ieder 36 bruine dozen gevuld met zakjes met het opschrift ‘café arabica a 500 gram uit Costa Rica’. Om de lading beter te bekijken zijn voornoemde douaniers naar de achterkant van de container gekropen en zijn zij begonnen met het afbouwen van één van de pallets. Tijdens deze afbouwwerkzaamheden zag [verbalisant 1] dat er in sommige dozen minder zakjes koffie zaten dan in de andere dozen. Bij controle van een doos op de één na onderste laag zag [verbalisant 1] een vreemd pakket onder de koffie liggen. Hierop heeft [verbalisant 1] met zijn zakmes een gaatje geprikt in het pakket en zag hij dat er wit poeder aan zijn zakmes bleef kleven. Hierop heeft [verbalisant 1] een kleine hoeveelheid getest middels een ‘narcotest disposal testbuisje nummer 13’. Deze test is bestemd om een stof te testen op de aanwezigheid van cocaïne. De test reageerde middels een blauwe verkleuring positief op de aanwezigheid van cocaïne. Vervolgens hebben de speurhonden ‘ [hond 1] ’ en ‘ [hond 2] ’ afzonderlijk van elkaar in en om de container gezocht. ‘ [hond 1] ’ gaf een positieve melding aan de achterkant van de container, terwijl ‘ [hond 2] ’ een positieve melding aan de voorkant gaf. Hierna is de container in beslag genomen.
Nadat de container met inhoud in beslag is genomen, is deze overgebracht naar de douane controle loods gelegen op het terrein van de ECT (
het hof begrijpt hier: European Combine Terminals)[terminal] te Rotterdam. De container is daar gesloten en verzegeld met nummer [nummer 2] en vervolgens overgedragen aan het Hit en Run Container team (
hierna: het HARC-team). Alle in de container aanwezige 360 kartons zijn door de X-ray gegaan en zijn daarna handmatig gecontroleerd door de [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beide werkzaam bij het HARC-team, op eventuele bijpak van goederen, niet zijnde koffie. Bij de eerste twee pallets, die vooraan bij de deur van de container stonden, werden geen onregelmatigheden aangetroffen. Bij de overige acht pallets toonden de X-ray-beelden een afwijkende kleur bij de twee onderste lagen kartons in vergelijking met de bovenste vier lagen kartons. Deze bleken bij weging ook beduidend zwaarder te wegen. In 94 van deze kartons werd een groot vierkant pakket aangetroffen, welk pakket met plastic was omwikkeld. De verbalisanten hebben gerelateerd dat hen ambtshalve bekend is dat deze manier van verpakken gebruikelijk is bij verdovende middelen. In deze pakketten werden kleinere pakketten aangetroffen. De inhoud van enkele kleine pakketten zijn getest door de speurhondengeleiders middels de Narco-disposalkit. De test wees uit dat de inhoud van de pakketten vermoedelijk cocaïne betrof.
In totaal werden 1.504 kleine pakketten aangetroffen welke in beslag zijn genomen. Alle pakketten zijn opengesneden ter vaststelling van de inhoud. De inhoud betrof in alle pakketten een witte substantie. Het bruto gewicht van de in beslaggenomen 1.504 kleine pakketten werd bij weging bepaald op 1.674,96 kilogram. Ter vaststelling van het netto gewicht werden vijf kleine pakketten apart gehouden en per groot pakket werd uit een willekeurig klein pakket een monster genomen, in totaal 94 monsters. Elk afzonderlijk pakket werd verdeeld in een A en een B monster. Deze monster zijn vervolgens verpakt in gripzakjes, en gemerkt met het door de verbalisanten daaraan gegeven nummer 1.1A tot en met 8.10A en 1.1B tot en met 8.10B. In totaal gaat het om 188 gripzakjes.
Eén van de vijf apart gehouden kleine pakketten, inhoudende ongeveer 1 kilogram wit poeder is in opdracht van de officier van justitie teruggeplaatst in de container. De container zou hierna gecontroleerd worden afgeleverd. De doos waarin het pakket met wit poeder is achtergebleven, is door de verbalisant gemarkeerd met een blauwe balpen. De overige kartons in de container waaruit de pakketten met wit poeder zijn gehaald, zijn ten behoeve van de gecontroleerde levering gevuld met hout en stenen.
Op 19 september 2007 is de container gelost bij de loods gelegen aan [adres 1] . Diezelfde dag is de loods omstreeks 21.55 uur door de politie doorzocht en daarbij is de achtergebleven kilo wit poeder aangetroffen in de door de verbalisant gemerkte doos en in beslag genomen.
Vaststelling cocaïne
Uit het proces-verbaal van verbaal van [verbalisant 5] d.d. 24 september 2007 volgt dat hij op 18 september 2007 van het HARC-team de genoemde 4 pakketten en 188 gripzakjes (genummerd 1.1A tot en met 8.10A en 1.1B tot en met 8.10B) met wit poeder heeft ontvangen. De 188 gripzakjes en de 5 pakketten (inclusief het pakket welke op 19 september 2007 in beslag is genomen) zijn op 21 september 2007 door deze verbalisant aangeboden aan [rapporteur 3] , een medewerker van het laboratorium van [rapporteur 1] , werkzaam bij de Forensische Opsporing van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, ter vaststelling van de identiteit van de in de container aangetroffen stof. De overige pakketten (1499 stuks) zijn op 14 september 2007 door [verbalisant 4] en [verbalisant 3] overgebracht naar het [bedrijf 3] te Rotterdam. Aldaar zijn de pakketten gestort in de verbrandingsoven.
Door [rapporteur 1] is vervolgens op 25 september 2007 onderzoek gedaan naar de vijf pakketten (code 3178410A) met een totaal gewicht van 5,03 kilogram en naar zestien monsters van de 188 gripzakjes (code 3178410B). Uit het verrichte onderzoek bleek dat alle 21 monsters cocaïne bevatten. Na onderzoek heeft [rapporteur 1] het materiaal overgedragen aan de Nationale Recherche waarna op 30 januari 2008 de vijf kleine pakketten en de 188 gripzakjes in opdracht van de officier van justitie zijn vernietigd. Hierdoor was het feitelijk onmogelijk voor de verdediging om contra-expertise te verrichten. Door het ontbreken van deze mogelijkheid heeft de rechter-commissaris besloten om de (wijze van) bemonstering en analyse van [rapporteur 1] voor te leggen aan [rapporteur 2] , als deskundige verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, zodat hij een oordeel kon geven over de betrouwbaarheid van de door [rapporteur 1] gebruikte methode, de werkwijze van het laboratorium, de monsterneming en de conclusie van [rapporteur 1] .
In het rapport van 2 februari 2009 heeft [rapporteur 2] gerapporteerd dat de door [rapporteur 1] gehanteerde methode een gebruikelijke werkwijze is voor het onderzoek naar mogelijk verdovende middelen, dat de werkwijze vergelijkbaar is met die van het NFI en in overeenstemming is met internationale aanbevelingen. [rapporteur 2] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de conclusies in het rapport van [rapporteur 1] hoogstwaarschijnlijk juist zijn.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat door het vernietigen van de monsters die bestemd waren voor contra-expertise er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De onmogelijkheid om op gelijke wijze als het Openbaar Ministerie onderzoeksresultaten middels een contra-expertise in het geding te brengen, behoeft niet in de weg te staan aan een eerlijke procesvoering. Wanneer blijkt dat aan de verdachte ten onrechte – doch niet doelbewust – de mogelijkheid van een tegenonderzoek is onthouden of dat het doen verrichten van tegenonderzoek niet (meer), zoals in onderhavige zaak, dan behoeft dat niet zonder meer te leiden tot het oordeel dat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM is geschonden. Bij schending van artikel 6 van het EVRM gaat het om de beoordeling van de procedure in het geheel, inclusief de manier van bewijsvoering. Of sprake is van een dergelijke schending hangt af van de vraag in hoeverre de verdediging de onderzoeksresultaten heeft kunnen toetsen en betwisten. In casu heeft de verdediging bij de rechtbank de conclusies van [rapporteur 1] kunnen toetsen door het rapport van [rapporteur 2] alsmede door het horen van [rapporteur 1] , [rapporteur 3] en [rapporteur 2] op zitting dan wel bij de rechter-commissaris. Het hof stelt vast dat de verdediging die onderzoeksresultaten slechts heeft betwist door te wijzen op de afwezigheid van het tegenonderzoek.
Het hof stelt vast dat het vernietigen van de monsters een onherstelbaar vormverzuim is, maar dat dit, als zodanig, niet de rechtmatige totstandkoming van het Rapport van [rapporteur 1] aantast. Er is derhalve geen reden om dit bewijsmiddel uit te sluiten.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het mogelijk is dat er een verwisseling van de partij monsters heeft plaatsgevonden en derhalve niet met zekerheid gesteld kan worden dat de door [rapporteur 1] geteste monsters afkomstig zijn van de aangetroffen partij wit poeder in de betreffende container. In het dossier is de gang van zaken vanaf het moment van aantreffen van de partij witte stof in de container op 13 september 2007 tot aan het moment dat de monsters door de Nationale Recherche op 21 september 2007 bij [rapporteur 1] zijn afgeleverd, vastgelegd. Naar het oordeel van het hof betreft deze gang van zaken geen onregelmatigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is geweest van een verwisseling van de partij monsters. Het hof gaat er dan ook van uit dat de door [rapporteur 1] geteste monsters afkomstig zijn van de partij wit poeder die is aangetroffen in de container op 13 september 2007. Het enkele gegeven dat er op het moment van de test ook de monsters van andere zaken werden getest maakt nog niet dat er op enig moment sprake kan is geweest van een verwisseling. Dit temeer nu [rapporteur 1] en [rapporteur 3] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat het gelet op de werkwijze binnen het laboratorium uitgesloten kan worden dat er een verwisseling van de partij monsters dan wel verwisseling van testuitslagen heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er redenen zijn om te twijfelen aan de kwaliteit van het laboratorium van [rapporteur 1] .
Met de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat de werkwijze van het laboratorium van [rapporteur 1] en de controle hierop van een andere orde is dan bij een laboratorium van het NFI. Het hof is echter van oordeel dat een gestandaardiseerde werkwijze de door het laboratorium gehanteerde werkwijze inzichtelijker en controleerbaarder maakt, doch dat afwezigheid hiervan niet automatisch inhoudt dat de betrouwbaarheid van de door het laboratorium uitgevoerde testen hierdoor in twijfel moet worden getrokken.
Zowel [rapporteur 1] en [rapporteur 3] hebben in eerste aanleg uitgebreid verklaard over de werkwijze binnen het laboratorium. Deze werkwijze getuigt naar het oordeel van het hof niet van enige mate van onzorgvuldigheid. Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat de testresultaten beïnvloed zouden zijn door een vervuilde detector, zoals door de raadsman bepleit. [rapporteur 1] en [rapporteur 3] hebben verklaard dat de apparatuur regelmatig (4 maal per jaar) wordt gereinigd en dat er bij de testen altijd een referentiemateriaal meeloopt om mogelijke afwijkingen van de meetapparatuur zichtbaar te maken. Bovendien hebben zij beiden uitgesloten dat de testresultaten zijn beïnvloed door vervuilde apparatuur.
Voorts doet de omstandigheid dat de testen feitelijk zijn uitgevoerd door [rapporteur 3] , terwijl [rapporteur 1] als deskundige is aangesteld, niet af aan de kwaliteit van de testresultaten. [rapporteur 3] heeft een relevante opleiding genoten en zijn bevindingen worden uiteindelijk beoordeeld door [rapporteur 1] . Dat het analyseformulier van de monsters van de B serie niet door [rapporteur 1] is geparafeerd komt doordat deze monsters niet zijn getest. Dit doet dan ook geen afbreuk aan de testresultaten.
Het feit dat [rapporteur 1] betrokken is bij de hercertificering van medewerkers van het NFI getuigt naar het oordeel van het hof dat [rapporteur 1] op dit vakgebied gezien wordt als een deskundige die in ieder geval het vertrouwen van het NFI geniet. Tevens fungeert NFI medewerker [rapporteur 2] als medeondertekenaar bij het laboratorium van [rapporteur 1] , hetgeen de indruk wekt dat het NFI instaat voor de werkwijze en de resultaten afkomstig van het laboratorium van [rapporteur 1] . Daarnaast heeft [rapporteur 2] gerapporteerd dat de werkwijze zoals gehanteerd door [rapporteur 1] een gebruikelijke werkwijze betreft voor het onderzoek naar mogelijk verdovende middelen en dat deze werkwijze vergelijkbaar is met de werkwijze die door het NFI wordt gehanteerd.
De raadsman heeft voorts bepleit dat het laboratorium van [rapporteur 1] niet onafhankelijk en onpartijdig opereerde nu het gaat om onderzoek door politiedeskundigen van het politielaboratorium. Het hof acht deze aanname zonder enige concrete aanwijzingen daarvoor niet zonder meer gerechtvaardigd. Immers is het gebruikelijk dat ook op andere gebieden deskundigen van de politie testen verrichten en onderzoek doen waarvan de resultaten uiteindelijk voor het bewijs worden gebezigd. Voorts zijn er uit het dossier geen omstandigheden naar voren gekomen waaruit zou blijken dat [rapporteur 1] zich op enigerlei wijze bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft laten beïnvloeden door zijn opdrachtgever. Daar komt nog bij dat [rapporteur 1] als deskundige een eed heeft afgelegd en heeft verklaard zijn taak naar eer en geweten te zullen verrichten. Gelet op de door [rapporteur 1] uitgevoerde testen sluit het hof, met de rechtbank, voorts uit dat de geteste monsters pseudo-allococaïne bevatten.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de op 13 september 2007 in de container aangetroffen partij wit poeder, cocaïne betrof. Bij dit oordeel is mede in aanmerking genomen dat:
  • de hele gang van zaken rondom het transport van de container er op duidde dat het een illegale lading betrof;
  • de aangetroffen stof een wit poeder was;
  • speurhonden aansloegen op de aanwezigheid van verdovende middelen in de container;
  • de narcotest heeft uitgewezen dat de aangetroffen stof cocaïne betrof;
  • de testresultaten van het laboratorium van [rapporteur 1] uitwezen dat de geteste monsters cocaïne bevatten;
  • de testresultaten nogmaals zijn beoordeeld door een deskundige van het NFI die de testresultaten als betrouwbaar heeft aangemerkt.
Het hof concludeert met betrekking tot het wegraken van de monsters kan worden volstaan met de constatering van een verzuim.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het onderzoek van [rapporteur 1] onvoldoende representatief is voor de gehele aangetroffen partij met wit poeder. Vanwege het feit dat een substantieel deel van de monsters is getest en het verpakkingsmateriaal geen wezenlijk onderdeel van het gewicht uitmaakt, gaat het hof net als de rechtbank uit van een zeer grote hoeveelheid.
Onderzoek Fuhler
Na het aantreffen van de cocaïne in de container is er op 14 september 2007 een opsporingsonderzoek gestart onder de onderzoeksnaam Fuhler. Tussen 14 september en 25 september 2007, de datum waarom een aantal van de verdachten in het onderzoek zijn aangehouden, heeft de Nationale Recherche diverse telefoontaps aangesloten en diverse gesprekken afgeluisterd. De eerste telefoontaps zijn afgesloten ten behoeve van de verdachte nu hij de feitelijk leidinggevende was van het bedrijf [bedrijf 1] te Weert.
Op 14 september 2007 om 12.38 uur heeft de verdachte contact gezocht met [bedrijf 2] met betrekking tot de levering van de container. De verdachte heeft gebeld met een medewerkster van [bedrijf 2] genaamd [betrokkene 2] . In dit gesprek is afgesproken dat de container op 18 september 2007 om 09.00 uur zal worden afgeleverd op het door de verdachte opgegeven adres.
Om 20.51 uur vindt het eerste geregistreerde telefonische contact plaats tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de verdachte op dat moment een sms gestuurd met de inhoud
‘Dit is mijn nieuwe nummer sla dit op. andere nummers zijn weg’.
Op 17 september 2007 om 7.27 uur belt de verdachte met [medeverdachte 1] en bespreken ze de levering van de container die de volgende dag om 09.00 uur zou worden geleverd. Hierna belt de verdachte tussen 10.14 uur en 12.20 uur viermaal met [betrokkene 2] , de medewerkster van [bedrijf 2] . Uit deze gesprekken blijkt dat de betaling van het transport vanaf [bedrijf 2] naar de loods in Weert nog niet binnen is. Om die reden zal de container niet op 18 september om 09.00 uur worden geleverd. De verdachte zegt achter de betaling aan te gaan. Vervolgens wordt er afgesproken dat de container op 19 september 2007 omstreeks 09.00 uur zal worden afgeleverd. Opvolgend belt de verdachte om 13.25 uur met [medeverdachte 1] en wordt er gesproken over de nieuwe afleverdatum. Om 14.16 uur wordt de verdachte gebeld door het nummer van [medeverdachte 1] . Een vrouw die in gebroken Engels spreekt vraagt de verdachte naar de reden van de wijziging van de datum van de levering. Om 15.37 uur wordt de verdachte door [bedrijf 2] gebeld en wordt medegedeeld dat de container om 11.00 uur geleverd zal worden. Om 20.03 uur stuurt de verdachte eens sms naar [medeverdachte 1] met de tekst ‘
Alles doorgegeven is ok’.
Op 19 september 2007 is omstreeks 7.51 uur een observatie gestart bij de loods gelegen aan [adres 1] , waar het bedrijf van de verdachte is gevestigd. Het onderzoeksteam heeft waargenomen dat om 07.51 uur een man in de loods aanwezig is, die later wordt geïdentificeerd als [medeverdachte 3] . Omstreeks 08.29 uur komt er een witte Mercedes bus, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , aanrijden en wordt loods [adres 2] ingereden. Dit is de loods die door [medeverdachte 1] wordt gehuurd. De bus wordt bestuurd door een man, die later is geïdentificeerd als [medeverdachte 4] . Omstreeks 09.32 uur komt er een donkerblauwe Audi, voorzien van kenteken [kenteken 2] , aanrijden. De auto stopt voor loods [adres 2] en er stappen drie mannen uit waaronder ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] .
Omstreeks 10.05 uur belt [medeverdachte 1] met de verdachte en wordt besproken ‘dat het nog niet daar is’. Omstreeks 10.14 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] en vraagt hij of het kan dat ‘het’ er nog niet is. Om 10.30 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 1] en zegt hij dat hij net gebeld heeft en dat het er over een half uur absoluut moet zijn. Blijkens de observatie rijdt [medeverdachte 1] , nadat hij in de buurt van de loods heeft gepraat met [medeverdachte 3] , omstreeks 10.54 uur met zijn donkerblauwe Audi van het industrieterrein weg.
Omstreeks 11.11 uur rijdt een vrachtwagen met een oranje zeecontainer het terrein op en stopt ter hoogte van loods nummer [adres 1] . Omstreeks 11.15 uur knipt [medeverdachte 3] met een grote tang de verzegeling van de container open, waarna hij 11.17 uur de vrachtpapieren ondertekent. Omstreeks 11.19 wordt de container door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] geopend. Zij maken de lading los, waarop [medeverdachte 4] met een vorkheftruck de lading uit de container haalt en in loods [adres 1] plaatst. Tussen 11.19 en 11.30 uur wordt de container door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] leeggemaakt. Om 11.30 uur, wanneer de container is uitgeladen, verlaat de vrachtwagen het bedrijventerrein met de lege container. Vervolgens gaan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ieder afzonderlijk loods [adres 1] binnen. Om 11.38 uur gaat [medeverdachte 4] de naastgelegen loods [adres 2] binnen. Ook [medeverdachte 3] verlaat de loods en rijdt met een auto het terrein af. Omstreeks 12.01 uur stopt de Audi met kenteken [kenteken 2] voor loods [adres 1] . [medeverdachte 1] stapt uit, voelt aan de zijdeur van de loodsen [adres 1] en [adres 2] en rijdt vervolgens weg.
De verdachte heeft met betrekking tot het lossen van deze container verklaard dat hij de feitelijke leidinggevende is van [bedrijf 1] gevestigd te Weert. Hij wilde met deze vennootschap vanuit Costa Rica koffie naar Nederland verschepen. Via een persoon die de verdachte ‘de Nederlander’ noemt, is hij in contact gekomen met een Costa Ricaanse koffieboer, genaamd [betrokkene 3] . ‘De Nederlander’ heeft hem geholpen met zijn contacten in Costa Rica en advies gegeven over opslag- en transportkosten van koffie. Tevens is hij in contact gebracht met een Costa Ricaan genaamd [getuige] . [getuige] heeft voor de verdachte een loods geregeld in Costa Rica en verpakte de koffie voor de verdachte. De containers met koffie werden vervolgens vanuit de loods in Costa Rica naar de haven getransporteerd en vervolgens verscheept naar Rotterdam. De firma [bedrijf 2] zorgde ervoor dat de containers werden ingeklaard en getransporteerd naar de loods in Weert. Het lossen van de vracht gebeurde vervolgens door een persoon die de verdachte in zijn verklaring ‘de losser’ noemt. Volgens de verdachte zijn er in totaal drie zendingen vanuit Costa Rica naar Nederland geweest.
Met betrekking tot de derde zending, zijnde de zending die op 19 september 2007 is geleverd op [adres 1] , heeft de verdachte verklaard dat deze op dezelfde wijze is getransporteerd als de eerdere twee zendingen. De verdachte heeft verklaard dat hij ‘de Nederlander’ en ‘de losser’ van het tijdstip waarop de container zou arriveren op de hoogte heeft gesteld. Daarnaast is er nog contact geweest met een contact van ’de Nederlander’. De verdachte noemt deze persoon in zijn verklaring ‘de derde persoon'. Deze ‘derde persoon’ heeft hem ervan op de hoogte gesteld dat er bij de volgende container best iets anders tussen zou kunnen zitten dan alleen koffie. De verdachte mocht er van de ‘derde persoon’ met niemand anders over spreken. De verdachte heeft verklaard dat hij niet lang hoefde na te denken om te bedenken wat er vanuit Costa Rica naast koffie zou worden ingevoerd. Hij dacht dat er met de lading koffie, cocaïne zou worden meegestuurd. De ‘derde persoon’ heeft de verdachte op het hart gedrukt dat de zaken met betrekking tot de koffie goed geregeld diende te worden. Dit gesprek heeft plaatsgevonden voor de derde zending.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de persoon is geweest die de import van koffie vanuit Costa Rica heeft overgedragen aan de verdachte. Daarnaast heeft [medeverdachte 5] de verdachte in contact gebracht met [betrokkene 3] en [getuige] . Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte met ‘de Nederlander’ [medeverdachte 5] heeft bedoeld.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij regelmatig voor de verdachte heeft gewerkt. Hierbij heeft de verdachte [medeverdachte 3] een sleutel van de loods in Weert gegeven. De afspraak was dat de verdachte [medeverdachte 3] zou bellen indien er spullen bij de loods zouden worden afgeleverd, teneinde de vracht te lossen. Op 19 september 2007 heeft [medeverdachte 3] voor het laatst een container voor de verdachte gelost. Rond 11.00 uur kwam de lading en deze heeft hij samen met anderen gelost. Gelet op het vorenstaande gaat het hof ervanuit dat de verdachte met ‘de losser’ [medeverdachte 3] heeft bedoeld.
Voor de levering was er contact met een ‘derde persoon’ welke een contact was van [medeverdachte 5] . Uit de tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] nauw contact heeft onderhouden met de verdachte met betrekking tot de levering van de container. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] eveneens telefonisch contact onderhouden met [medeverdachte 5] met betrekking tot de levering van de container.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een kennis van hem is, welke hij al langere tijd kent. Toen [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] te kennen gaf dat hij wilde stoppen met de import van koffie vanuit Costa Rica, heeft [medeverdachte 1] de verdachte naar voren geschoven als mogelijke opvolger van [medeverdachte 5] . Voorts heeft [medeverdachte 5] verklaard dat [medeverdachte 1] zowel in Costa Rica en Nederland actief betrokken is geweest bij de import van koffie vanuit Costa Rica. Tevens heeft [medeverdachte 5] op 19 september 2007 in de ochtend telefonisch contact met [medeverdachte 1] gehad over de ontstane leveringsproblemen met de container. Gelet op het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat met de ‘derde persoon’ [medeverdachte 1] wordt bedoeld.
Aantreffen hout en stenen
Op 19 september 2007 om 19.12 uur wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 3] die hem vertelt dat er bakstenen en hout tussen de lading zit. Dezelfde dag wordt om 21.55 uur loods [adres 1] doorzocht door de politie. Geconstateerd wordt dat er diverse dozen zijn uitgepakt. Tevens wordt de doorgelaten kilo cocaïne in de gemerkte doos aangetroffen en in beslag genomen.
Op 21 september 2007 om 15.13 uur belt de verdachte met [medeverdachte 3] en zegt [medeverdachte 3] dat hij de verdachte dringend moet zien. Tussen 21 september 2007 om 21.11 uur en 22 september 2007 om 13.01 uur vinden er diverse gesprekken plaats tussen de verdachte en een vrouw die in gebroken Engels spreekt, later wordt zij geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . Gedurende deze gesprekken zegt [medeverdachte 2] dat de verdachte naar de ‘bodega’
(het hof begrijpt: de loods)moet gaan om te kijken omdat iemand de deur heeft geblokkeerd. De verdachte vermoedt dat er iemand heeft ingebroken en op de deur is een papier achtergelaten dat hij contact moet opnemen met de politie, hiervan moet de verdachte een foto nemen. De verdachte zal het nummer van de politie, dat is achtergelaten op de brief, bellen en zou het dan aan [medeverdachte 2] laten weten. Op 22 september 2007 om 08.00 uur wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 2] en wordt er gesproken over het naar binnen gaan om te kijken wat er met ‘je’ spullen is gebeurd. Om 08.40 uur belt [medeverdachte 2] weer met de verdachte en blijkt dat de verdachte op dat moment binnen is en dat ‘ze’ alles aan het checken zijn. Om 09.25 uur vertelt de verdachte tijdens het telefoongesprek met [medeverdachte 2] dat er niets is te zien alleen maar stenen en hout. [medeverdachte 2] vraagt ‘
hoe zijn de dingen?’waarop verdachte antwoord ‘
ja nog steeds hetzelfde. Niets, nada nul.’
[medeverdachte 3] heeft met betrekking tot de ontdekking van de stenen en het hout verklaard dat hij op 19 september 2007 10 pallets heeft gelost uit de vrachtwagen en deze in de loods heeft gezet. [medeverdachte 3] voelde dat er een verschil in gewicht zat tussen de verschillende dozen. Hij heeft toen een paar dozen opengemaakt. Hij zag toen dat er hout en stenen in de dozen zaten. Vervolgens heeft hij de verdachte gebeld, omdat hij dacht dat ze waren opgelicht. [medeverdachte 3] verklaart tevens dat hij is gebeld door een vrouw in de Engelse taal. Zij wilde uitleg over de aangetroffen hout en stenen, omdat zij de verdachte niet geloofde. Vervolgens zijn de verdachte en [medeverdachte 3] samen naar de loods gegaan. Daar zag [medeverdachte 3] dat de deur van de loods kapot was.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 19 september 2007 is gebeld door ‘de losser’ met de mededeling dat er stenen en hout bij de zending koffie zat. Hij heeft hierna de opdracht gekregen van iemand die in contact stond met de ‘derde persoon’ om naar de loods te gaan. Hij is samen met ‘de losser’ naar de loods gegaan en trof daar een plank aan voor de ruit van de deur. Op de deur zat een briefje met een telefoonnummer van de politie. Hij heeft contact opgenomen met dat nummer, maar hij kreeg geen gehoor. Tevens heeft hij contact opgenomen met de politie in Weert. Op 21 september 2007 werd de verdachte telefonisch medegedeeld dat hij om 08.00 uur bij de loods moest zijn. De verdachte is toen met een voor hem onbekende man in de loods geweest. De man heeft daar alle dozen opengemaakt en zag toen dat deze dozen voornamelijk gevuld waren met hout en stenen.
De voornoemde verklaringen van [medeverdachte 3] en de verdachte vinden steun in de situatie zoals deze is aangetroffen tijdens de tweede doorzoeking van de loods aan [adres 1] op 25 september 2007. De verbalisanten zagen dat sinds het binnentreden op 19 september 2007 een andere situatie was ontstaan. Van alle dozen was het plastic verwijderd, de dozen waren van de pallets afgehaald en daarna weer gedeeltelijk op enkele pallets gezet. In vergelijking met de eerder aangetroffen situatie op 19 september 2007 was te zien dat nagenoeg alle dozen waren geopend en verplaatst. Ook waren er pakken koffiebonen geopend en over de vloer uitgestrooid.
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij legaal handelde in koffie, echter is het hof van oordeel dat de aangetroffen situatie door de politie op 25 september 2007 wijst op een gebrek aan respect voor het legale product te weten de koffie. Zo zijn er diverse pakken koffie geopend en lagen de koffiebonen op de vloer uitgestrooid. Voorts blijkt dat er in de loods nog een andere partij koffie stond waar de datum inmiddels van was verlopen. Dit alles wekt de indruk dat het de verdachte niet te doen was om de legale handel in koffie.
Verantwoording in Parijs
Op 22 september 2007 om 11.56 uur wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 2] en wordt hem gezegd dat hij wat kleren en zijn paspoort moest pakken en dat hij daarnaar toe moest komen. Hij moest met [medeverdachte 3] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 3] )komen. Om 12.23 uur belt ze terug en zegt ze de verdachte dat hij alles wat als bewijs kan dienen moet meenemen.
Uit het telefoongesprek van de verdachte en [medeverdachte 5] op 23 september 2007 om 12.18 uur blijkt dat de verdachte de dag ervoor dik duizend kilometer heeft gereden om te praten. De verdachte zegt in dit gesprek ook ‘
dus euh ik … bij het schaakspellen zijn er pionnen en ik ben geen pion’.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij, nadat hij in de loods is geweest met de onbekende man, is gebeld door het contact van de ‘derde persoon’. Deze persoon heeft hem te verstaan gegeven dat hij naar de andere kant moest. De verdachte heeft verklaard dat hiermee Costa Rica werd bedoeld. De verdachte wilde niet naar Costa Rica omdat er kennelijk iets mis was gegaan met een transport van cocaïne en hij bang was dat hij daar om het leven zou worden gebracht. Vervolgens kreeg de verdachte de opdracht om met ‘de losser’ en iedereen die te maken had met de verdwijning van cocaïne naar Parijs te komen. De verdachte is toen op 22 september 2007 met zijn auto naar Frankrijk gereden samen met ‘de losser’. Uiteindelijk zijn ze naar het [hotel] in Frankrijk gestuurd. Op de parkeerplaats van het hotel heeft de verdachte gesproken met de persoon die hem de telefonische opdrachten heeft gegeven en twee onbekende personen. Hij heeft deze personen zowel de foto’s van de loods, het papier van de politie dat op de deur van de loods zat en twee stukken hout die hij in zijn auto had meegenomen laten zien. De verdachte en ‘de losser’ kregen van deze personen de schuld. Ze zouden moeten blijven slapen in het hotel, maar dat wilde de verdachte en ‘de losser’ niet waarna ze zijn weggereden omdat zij bang waren dat er iets met hen ging gebeuren.
Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij met de verdachte naar Parijs is gegaan. Op de parkeerplaats heeft hij twee getinte mannen en een getinte vrouw ontmoet. Met de vrouw had hij eerder telefonisch contact gehad toen zij uitleg wilde over de aangetroffen stenen en hout.
De verklaring van de verdachte en [medeverdachte 3] vinden steun in het feit dat na de aanhouding van de verdachte op 25 september 2007 in zijn auto een aantal identieke houtblokken zoals deze in de dozen waren gesopt ter vervanging van de cocaïne, alsmede de brief van de politie op de deur van de loods en de transportgegevens van [bedrijf 2] zijn aangetroffen.
Costa Rica
Aan de hand van de gegevens van de in beslaggenomen opdrachtformulieren van de firma [bedrijf 2] is onderzoek gedaan naar de door het bedrijf [bedrijf 1] afgeleverde en verstuurde zendingen. Uit de administratie van [bedrijf 2] blijkt dat er, naast de container die op 12 september 2007 is geïmporteerd, twee eerdere zendingen van [bedrijf 1] vanuit Costa Rica naar Nederland zijn verscheept. Deze zendingen zijn op 27 juni 2007 en 9 augustus 2007 geïmporteerd.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte en diverse van zijn medeverdachten in de periode rond de verzendingen van de containers in Costa Rica zijn geweest. Uit de vluchtgegevens kan onder andere het volgende worden afgeleid.
Op 1 april 2007 zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] Costa Rica ingereisd. Op 23 april 2007 is ook [medeverdachte 1] , vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. Op 11 mei 2007 is [medeverdachte 5] , vanuit Panama, Costa Rica ingereisd en [medeverdachte 1] is vervolgens via dezelfde route op 18 mei 2007 ingereisd. De verdachte is daarop de volgende dag Costa Rica ingereisd. Op 19 juni 2007 is [medeverdachte 5] , wederom vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. Op 23 juni 2007 is ook [medeverdachte 2] via dezelfde route Costa Rica ingereisd. [medeverdachte 1] is op 28 juni 2007 uit Costa Rica vertrokken. Op 1 juli zijn [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] Costa Rica ingereisd. [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] reizen vervolgens op 6 juli 2007 door naar Panama. Op 17 augustus 2007 is [medeverdachte 2] Costa Rica ingereisd. [medeverdachte 1] is daarna op 19 augustus 2007 Costa Rica binnengekomen. Daarnaast zijn [medeverdachte 5] en de verdachte op 23 augustus 2007 Costa Rica ingereisd. [medeverdachte 2] is vervolgens evenals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op 25 augustus 2007 doorgereisd naar Panama.
In Costa Rica zijn een aantal getuigen gehoord. [getuige] heeft zich vrijwillig gemeld bij de Costa Ricaanse politie op 3 oktober 2007. Hij had via een krantenbericht in Costa Rica vernomen dat er in Nederland tussen een lading koffie uit Costa Rica, cocaïne was aangetroffen. [getuige] vermoedde dat dit mogelijk de lading was die hij in Costa Rica heeft ingeladen.
[getuige] heeft verklaard dat hij ongeveer vier jaar geleden voor het eerst contact heeft gehad met [medeverdachte 5] . Medio februari 2007 heeft [getuige] aan [medeverdachte 5] gevraagd of hij werk had voor zijn zoon. De zoon van [getuige] heeft gedurende een maand dozen koffie voor [medeverdachte 5] verpakt. Na deze maand heeft [medeverdachte 5] te kennen gegeven dat hij voornemens was om te stoppen met de export van koffie vanuit Costa Rica. [medeverdachte 5] zou [getuige] in contact brengen met een persoon die de export van koffie naar Nederland wilde overnemen. In mei of juni 2007 is [getuige] voorgesteld aan de verdachte. [medeverdachte 5] heeft tegen [getuige] gezegd dat de verdachte naast koffie, ook nog andere Costa Ricaanse producten als sierplanten en dergelijke, wilde exporteren. Hiervoor was een grote loods nodig. [medeverdachte 5] heeft vervolgens [getuige] de opdracht gegeven om een geschikte loods te vinden. Daarna is het contact met betrekking tot de loods verlopen via [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). [getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een contact was van [medeverdachte 5] en dat hij werd vergezeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft uiteindelijk zelf de loods in Heredia geregeld. Het huurcontract werd op naam van [getuige] gezet. Naast [getuige] beschikte alleen [medeverdachte 1] over een sleutel van de loods. In deze loods is één lading met koffie aangekomen, dat was medio juni of juli 2007. [getuige] was aangenomen om koffie, die in zakken van één kilo zouden worden aangeleverd, in dozen te doen en vervolgens te verzegelen. Toen de lading koffie in juli 2007 binnenkwam, was deze echter al verpakt in dozen en verzegeld met een doorzichtige strook plakband. [getuige] mocht de dozen van [medeverdachte 1] nog niet op de pallets stapelen, maar moest wachten op nadere instructies van de verdachte. Toen de verdachte anderhalve week later in Costa Rica aankwam, heeft hij [getuige] de opdracht gegeven om de dozen op de pallets te stapelen en om vervolgens de stapels met folie te omwikkelen. De lading moest op zondag klaar zijn om te worden geëxporteerd. De verdachte heeft op zaterdag aan [getuige] gevraagd om mee te gaan op een toeristisch uitstapje door Costa Rica. Naast de verdachte zouden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en nog twee Nederlanders meegaan. In de ochtend hebben zij zich afgemeld. Uiteindelijk zijn alleen de verdachte en [getuige] met een chauffeur op pad gegaan. Onderweg werd de verdachte door [medeverdachte 1] gebeld die op dat moment in de loods was. De verdachte en [getuige] zijn de gehele dag weggeweest. De volgende dag is [getuige] naar de loods gegaan om de container te laden voor transport. Toen hij bij de loods aankwam, werd hij opgewacht door de twee Nederlanders. Bij het openen van de loods bleek dat de dozen niet meer op de plaats stonden waar [getuige] de dozen had achtergelaten. Er was meer plasticfolie gewikkeld om de dozen die op de pallets stonden. Een van de Nederlanders heeft tegen [getuige] gezegd dat [medeverdachte 1] dat gedaan had zodat de dozen niet van de pallets zouden vallen. Vervolgens heeft [getuige] samen met de twee Nederlanders en de bewaker van de loods, de pallets in de container geladen.
[getuige] heeft op 22 november 2008 bij de rogatoire commissie verklaard dat de foto van de verdachte [verdachte] betreft, zijn opdrachtgever.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat een groep personen waaronder ook de verdachte betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland. Naar het oordeel van het hof blijkt de betrokkenheid van de verdachte uit het navolgende.
De verdachte was feitelijk leidinggevende van het bedrijf [bedrijf 1] te Weert onder welke naam de container [nummer 1] met cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland is vervoerd. Ten tijde van het verzendklaar maken van de betreffende pallets was de verdachte in Costa Rica aanwezig.
Door de verdediging is bepleit dat uit de omstandigheid dat de verdachte op de bewuste zaterdag voor het verzendklaar maken van de partij koffie uiteindelijk alleen met [getuige] een dagje uit is geweest, kan worden afgeleid dat de hoofddaders de verdachte die dag uit de buurt van de loods wilde hebben. Dit zou volgens de verdediging de rol van de verdachte als katvanger ondersteunen. Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het vorenstaande tevens kan worden afgeleid dat het niet de verdachte was die uit de loods weggehouden moest worden, maar [getuige] . De verdachte was namelijk degene die het uitje voorstelde. Voorts mocht [getuige] pas iets met de dozen doen nadat de verdachte daartoe opdracht zou geven.
De verdachte is nauw betrokken bij het verloop van de invoer van de container die uiteindelijk in haven van Rotterdam aankomt en die wordt afgeleverd bij de door de verdachte gehuurde loods. Gedurende dit transport is er veelvuldig onderling contact. Wanneer de container niet de gewenste inhoud heeft, wordt er door de verdachte veelvuldig contact gezocht met de medeverdachten en is de verdachte samen met [medeverdachte 3] naar Parijs om tekst en uitleg te geven over de missende inhoud. De intensieve betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de container en de aard van zijn gedragingen zijn naar het oordeel van het hof niet te herleiden tot de exclusieve import van een legale lading koffie. Er is onder andere gebruik gemaakt van een afwijkende procedure, zo is de koffie niet rechtstreeks verscheept, maar is deze eerst naar een loods in Heredia gebracht om daarna pas te worden verscheept. De verdachte is voorts naar Costa Rica afgereisd om het transport te overzien.
De verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaande aan de zending voor zijn deur is aangesproken door [medeverdachte 1] met de mededeling dat er wel eens wat anders dan koffie tussen de volgende zending zou kunnen zitten. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment niet veel tijd nodig had om te bedenken dat er best wel eens cocaïne meegezonden zou kunnen worden. Nadat, naar eigen zeggen van de verdachte, [medeverdachte 1] aan de deur is gekomen heeft de verdachte zich niet aan het verschepen van de zending onttrokken. Indien het hof zou uitgaan van de verklaring van de verdachte dan heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard betrokken te zijn bij de invoer van cocaïne, door zich niet aan het gebeuren te onttrekken en zijn bedrijf beschikbaar te houden voor die invoer van verdovende middelen.
Het hof is echter van oordeel dat de verdachte, anders dan de door de raadsman bepleit, geen katvanger is geweest, maar een actieve deelnemer van de in de handel van cocaïne. Het hof wijst hierbij ook naar het telefoongesprek van 23 september 2007 om 12.18 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 5] waarbij de verdachte zegt dat hij geen pion is. De verdachte zegt dit op een moment dat hij zich onbespied waant. Dat de verdachte niet bekend is bij de overige medeverdachten maakt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte op deze grond uitgesloten kan worden als deelnemer van het bewezenverklaarde.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

de voortgezette handeling:

2

van medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn
en

1.

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

en

3.

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
De raadsman heeft bepleit dat indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen, hij van mening is dat de verdachte een beroep toekomt op overmacht. Immers vanaf het moment dat de verdachte vermoedde dat er daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne aan de partij koffie was toegevoegd, kon hij zich vanwege de ten opzichte van hem geuite bedreigingen niet meer aan het gebeuren onttrekken. Het betrof gelet op de aard van de bedreigingen een (nood)toestand waartegen hij geen weerstand kon en behoefde te bieden. Gelet hierop dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood, die is geëigend aan die nood (het belangenconflict) een einde te maken en die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak noch uit de stukken van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting een aanknopingspunt volgt dat zich ten aanzien van het tenlastegelegde een dergelijke situatie, te weten een objectiveerbare (actuele) noodtoestand, heeft voorgedaan.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte door [medeverdachte 1] is bedreigd en dat de verdachte zich door angst van deze bedreiging zich niet heeft kunnen onttrekken aan de situatie. Deze bedreiging zou volgens de raadsman tevens overeenkomen met de bedreiging die de taxichauffeur heeft ondergaan.
Het hof kan uit het dossier niet zonder meer de omstandigheid afleiden dat de verdachte bedreigd zou zijn. Zo volgt uit de gevoerde telefoontjes weliswaar dat de verdachte af en toe opdrachten krijgt om iets te doen en dat hij zich moet verantwoorden in Parijs, maar uit deze berichten volgt niet een zodanig dreigende toon dat de verdachte zich niet hieraan zou kunnen onttrekken. Voorts heeft de verdachte op het moment dat hij in Parijs is geweest aan [medeverdachte 5] gezegd:
‘bij het schaakspellen zijn er pionnen en ik ben geen pion’.Hieruit leidt het hof af dat de verdachte zich niet zomaar door een ander voor een karretje laat spannen en een grotere speler is dat hij in zijn verklaringen heeft laten blijken. Indien het hof al zou aannemen dat de verdachte bedreigd zou zijn dan is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een noodtoestand. Het hof verwerpt het beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen, hij van mening is dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. Immers vanaf het moment dat de verdachte vermoedde dat er daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne aan de partij koffie was toegevoegd, kon hij zich vanwege de ten opzichte van hem geuite bedreigingen niet meer aan het gebeuren onttrekken. Het betrof gelet op de aard van de bedreigingen een (nood)toestand waartegen hij geen weerstand kon en behoefde te bieden. Gelet hierop dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Indien het hof de verklaring van de verdachte zou aannemen, te weten dat er voorafgaande aan de zending iemand aan de deur is geweest met de mededeling dat er tussen de lading wel eens iets anders zou kunnen zitten en hij daarna is bedreigd, dan is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte in een situatie verkeerde dat hij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan en dat er voor hem geen andere, minder ingrijpende uitweg was dan de door hem gekozene. Zo had de verdachte naar de politie kunnen gaan of via een andere weg om hulp kunnen vragen, dan wel had de verdachte de levering kunnen afzeggen. Dit alles heeft de verdachte niet gedaan, hij is zelfs naar Costa Rica gegaan om alles te regelen met betrekking tot de levering en heeft [getuige] weggehouden van de loods opdat anderen het bijproduct tussen de zending konden stoppen. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met anderen per zeeschip een container met een deklading koffie en een hoeveelheid cocaïne uit Costa Rica met een geschatte straatwaarde van ongeveer € 67.000.000,- Nederland ingevoerd. Harddrugs als cocaïne leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl zij hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Ook gaat invoer van hoeveelheden cocaïne als in deze zaak vaak gepaard met zware, nietsontziende en de maatschappij ontwrichtende criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2024 waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Daarnaast stelt het hof vast dat na het tijdstip waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Het hof neemt de vordering van de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, gelet op de verstreken termijn, als uitgangspunt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De aanvang van termijn in eerste aanleg stelt het hof vast op de datum dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 25 september 2007. Het einde van de termijn stelt het hof op 4 december 2009. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 2 maanden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep (in de zaak met parketnummer 20-000190-10) stelt het hof vast op de datum waarop namens verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 17 december 2009. Het einde van de termijn stelt het hof op 23 april 2013, de datum waarop het hof arrest heeft gewezen. Gelet op het feit dat de verdachte gedurende het hoger beroep ruim 21 maanden in voorarrest heeft gezeten, stelt het hof de termijn voor de redelijke termijn op 16 maanden. De redelijke termijn is in deze fase met ruim twee jaar overschreden.
De aanvang van de termijn in cassatie stelt het hof vast op de datum waarop namens het openbaar ministerie cassatie is ingesteld, te weten 2 mei 2013. Het einde van de termijn stelt het hof op 2 februari 2021, de datum waarop de Hoge Raad arrest heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim vijfenhalf jaar.
De aanvang van de termijn in hoger beroep in onderhavige zaak stelt het hof vast op de datum waarop het hof het dossier van de Hoge Raad heeft ontvangen, te weten 11 maart 2021. Het einde van de termijn stelt het hof op 10 september 2024, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim anderhalf jaar.
Gelet op de grote overschrijding van de redelijke termijn in onderhavige zaak, alsmede het gegeven dat de feiten in 2007 zijn gepleegd en de verdachte gedurende de gehele procedure reeds 989 dagen in voorarrest heeft gezeten, zal het hof volstaan met de oplegging van 33 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest inhoudende dat de verdachte zijn straf reeds heeft uitgezeten.
Beslag
Het hof beslist met de rechtbank de teruggave van de onder de verdachte inbeslaggenomen goederen zoals omschreven in het dictum. Gelet op het feit dat een bedrag van € 2.500,- reeds is geretourneerd, zal het hof op dit punt van het beslag geen beslissing nemen.
Ter terechtzitting in hoger beroep in onderhavige zaak heeft de raadsman te kennen gegeven dat door het missen van het paspoort, ondanks het feit dat deze inmiddels is verlopen, de verdachte zich niet heeft kunnen inschrijven bij de gemeente, dan wel een nieuw paspoort heeft kunnen aanvragen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het paspoort van de verdachte inmiddels in het ongerede is geraakt. Als tegemoetkoming aan de verdachte zal de advocaat-generaal ofwel zelf dan wel via de politie middels tussenkomst van de raadsman een schrijven doen aan de verdachte doen toekomen waaruit volgt dat het paspoort niet meer aanwezig is opdat de verdachte een nieuw paspoort bij de gemeente zal kunnen aanvragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een kwitantie van [bedrijf 4]
  • een bankafschrift van [bank 1]
  • een e-ticket van een vliegreis Amsterdam-San José d.d. mei 2007
  • een 'Tracking Airway Bill' d.d. juni 2007
  • twee houtblokken
  • een kluis, merk Du Fahao
  • twee bankbescheiden betreffende moneytransfers
  • een betalingsbewijs van [bedrijf 2] d.d. 21 juni 2007
  • een creditcard en de bijbehorende creditcard gegevens van de [bank 2]
  • een bedrag van €9.400,--
  • een pak koffie nieuwe lading 18-08-08
  • twee pakken koffie oude lading 20-09-07 20-01-07
  • een geel stanleymes
  • diverse A4 geprinte e-mail berichten
  • het paspoort van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 10 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.