ECLI:NL:GHSHE:2024:289

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.299.163_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de zorgregeling en het hoofdverblijf van een minderjarige, geboren in 2011. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, zich verzet tegen dit verzoek. De zaak is complex door de betrokkenheid van Jeugdbescherming Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming, die beiden betrokken zijn bij de zorg voor de minderjarige. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en heeft de GI verzocht om meer informatie over de situatie van de minderjarige en de ouders. De GI heeft gerapporteerd dat er zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder, maar dat er ook onvoldoende contact is met de vader. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om haar hoofdverblijf bij de moeder te houden, maar dat er ook contact met de vader moet zijn. De vader heeft zijn verzoek gewijzigd en instemt met het hoofdverblijf bij de moeder, mits er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De moeder heeft aangegeven dat zij meewerkt aan de verzoeken van de GI. De bijzondere curator heeft de wens van de minderjarige om bij de moeder te blijven bevestigd, maar vindt het ook belangrijk dat er contact met de vader is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 februari 2024
Zaaknummer: 200.299.163/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/356851 / FA RK 20-1249
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.J. Hos,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Sanli.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Mr. L. Stam, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking volgt op eerdere (tussen)beschikkingen de het hof in deze zaak heeft gegeven op 17 maart 2022, 22 december 2022 en 11 mei 2023.

14.De beschikking d.d. 11 mei 2023

Bij die beschikking heeft het hof de GI verzocht om het hof nader te informeren. Het hof achtte zich nog altijd onvoldoende geïnformeerd om op de verzoeken in hoger beroep te kunnen beslissen. Het hof heeft de GI in de gelegenheid gesteld om zich - samen met de raad - te beraden omtrent de vraag of, en zo ja wanneer, [minderjarige] bij de vader (of eventueel op een neutrale plaats) uit huis geplaatst moet worden en de GI verzocht om het hof daarover, en tevens over de verdere ontwikkelingen in dat verband, nader schriftelijk te informeren. Het hof heeft vervolgens de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 31 augustus 2023.

15.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

15.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen (waaronder de brief van 28 augustus 2023 met de informatie ten behoeve van het hof) van de GI d.d. 19 september 2023, ingekomen ter griffie op 20 september 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 10 oktober 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 26 oktober 2023;
- het V8-formulier van de bijzondere curator d.d. 26 oktober 2023;
- de brief van de raad van 9 november 2023.
15.2.
Bij brief van 15 november 2023 heeft het hof partijen bericht dat het hof voornemens is om zonder nadere mondelinge behandeling een eindbeschikking te geven. Daarbij is kenbaar gemaakt dat in verband met het pensioen van één van de raadsheren deze vervangen zal worden door een andere raadsheer en dat partijen binnen twee weken kunnen reageren, bij gebreke waarvan het hof ervan uitgaat dat partijen afstand doen van het recht om in verband met de wisseling van één van de raadsheren of om andere redenen een nadere mondelinge behandeling te verzoeken. Hierop heeft het hof geen reactie ontvangen.
15.3.
Het hof begrijpt hieruit dat partijen geen nadere mondelinge behandeling willen en het hof zal de zaak op de stukken afdoen.

16.De verdere beoordeling

Procesverloop
16.1.1.
De GI heeft het hof in de voornoemde brief van 28 augustus 2023 bericht dat het de gezinsvoogd veel inspanning heeft gekost om met beide ouders in contact te komen.
De moeder is, na een schriftelijke aanwijzing van de GI, in gesprek gegaan met de jeugdbeschermer en de gezins- en jongerencoach.
16.1.2.
Het is de GI niet gelukt om voldoende contact met de vader te krijgen. Daarom is het niet haalbaar gebleken om zorg in te zetten en/of zicht te krijgen op de situatie bij hem. Dit maakt dat de vader en [minderjarige] beperkt tot geen contact met elkaar hebben gehad en het (mede) daardoor niet duidelijk geworden wat er voor [minderjarige] nodig is om een onbelast contact met beide ouders te hebben. Doordat de focus en inzet van de GI grotendeels lag op het contact leggen met de ouders en dit zeer moeizaam is verlopen, is het niet mogelijk gebleken om in kaart te brengen wat er nodig is voor de ouders op het gebied van de hulpverlening.
16.1.3.
De GI heeft vanuit school en de omgeving van [minderjarige] geen meldingen gekregen die de zorgen rondom [minderjarige] vergroten. De GI houdt echter de zorg dat er geen zicht is op de thuissituatie van [minderjarige] in het gezin van de moeder en weet niet waarom het gezin van de moeder standvastig blijft in het niet willen toelaten van jeugdbescherming in het gezin.
Ook op de situatie bij de vader thuis is er geen zicht meer, nu zijn contact met de GI zeer beperkt was en inmiddels is verbroken. Geen van beide ouders stemt overigens in met een uithuisplaatsing van [minderjarige] op een neutrale plaats.
16.1.4.
Het dilemma voor de GI is dat zij onvoldoende kennis en zicht op de situatie heeft om een visie te ontwikkelen over wat wel of niet goed is voor [minderjarige] en haar verdere ontwikkeling in de toekomst en of het uit haar vertrouwde omgeving halen, zonder zicht op de vraag of de omgeving wel of niet schadelijk(er) is voor [minderjarige] . De GI heeft dit dilemma in een moreel beraad met de raad en de betrokken gemeente besproken en geconcludeerd dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om haar elders te laten verblijven dan in het gezin van de moeder. Evident is echter ook dat er meer zicht moet komen op wie [minderjarige] is en op het gezin waar zij verblijft. Ook is het duidelijk dat [minderjarige] schade oploopt door het beperkt tot geen contact hebben met vader en ook door haar beperkte mogelijkheden zich te ontwikkelen binnen de Nederlandse maatschappij door de bescherming vanuit de moeder en haar gezin. Het blijft voor de GI de vraag welke invloed dit heeft op de relaties van [minderjarige] in de verdere toekomst, niet alleen ten opzichte van de vader maar ook op school, werk en in haar sociale contacten.
De GI acht het daarom van belang dat er meer zicht komt op de ontwikkeling van [minderjarige] en de opvoedkwaliteiten van de ouders, zodat er hulpverlening kan worden ingezet opdat [minderjarige] zich optimaal kan ontwikkelen als Irakees meisje binnen de Nederlandse maatschappij. Van belang is dat duidelijk wordt wat [minderjarige] zelf nodig heeft, maar ook de ouders daarbij nodig hebben. Dit alles om er ook voor te zorgen dat [minderjarige] een onbelast contact heeft met zowel de moeder als de vader alsook in belangrijke relaties in de verdere toekomst van [minderjarige] en haar ontwikkeling tot zelfstandigheid.
Verzoeken en standpunten van de ouders
16.2.
De vader heeft, althans zo begrijpt het hof, zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd en het hof bericht, te kunnen instemmen met het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de omgangsregeling, waarin de moeder [minderjarige] om de veertien dagen op de zaterdag om 10:00 uur op het station [woonplaats vader] brengt en de vader haar op zondag 17:00 uur op het station [woonplaats moeder] zal terugbrengen, op verbeurte van een dwangsom (zoals is verzocht in zijn beroepschrift) zal worden vastgesteld.
De vader spreekt de hoop uit dat deze omgangsregeling wordt nagekomen en dat hij op die manier contact kan blijven houden met [minderjarige] .
16.3.
De moeder kan zich vinden in het standpunt van de GI dat [minderjarige] in haar gezin moet blijven wonen. In de visie van de moeder is een andere woonplaats van [minderjarige] geen optie en niet in het belang van [minderjarige] . Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen moet worden afgewezen. De moeder benadrukt dat zij probeert om haar volledige medewerking te verlenen aan de verzoeken van de gezinsvoogd en zij wijst erop dat door de GI wordt bevestigd dat er een zichtbare vooruitgang is in de samenwerking met de moeder.
16.4.
De bijzondere curator heeft het hof bericht dat het de wens van [minderjarige] blijft om bij haar moeder te blijven wonen. Nu de vader die wens respecteert zal de bijzondere curator zich daartegen niet verzetten. De bijzondere curator vindt het wel van belang dat [minderjarige] naar de vader gaat, ook al wil zij dat zelf niet. De bijzondere curator spreekt de hoop uit dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] nu weer herstart kan worden. De bijzondere curator wil zich er niet over uitspreken of daar een dwangsom aan moet worden verbonden.
16.5.
Vanuit de raad is bericht dat de raad de brief en de stukken van de GI heeft gezien maar geen noodzaak ziet om te reageren.
Motivering van de beslissing
16.6.
Het hof overweegt als volgt.
16.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing of een door de ouders onderling getroffen regeling dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijf
16.8.
Hoewel er ook bij de GI nog zorgen bestaan over [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder, er nog steeds moeizaam contact is met de moeder en zij niet tot nauwelijks jeugd-bescherming in haar gezin toelaat, is er wel sprake geweest van enige toenadering vanuit de moeder. Het contact van de GI met de vader is zeer beperkt geweest en er is nu helemaal geen contact meer met hem. Het hof begrijpt dat de GI zich voor een dilemma geplaatst zag en dat zij na moreel beraad met de gemeente en de raad heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van [minderjarige] is om haar elders te laten verblijven dan in het gezin van de moeder.
Met de GI is het hof van oordeel dat er meer zicht moet komen op hoe [minderjarige] zich ontwikkelt en op het gezin waar zij verblijft. Het hof gaat ervan uit dat de moeder, zoals zij ook heeft toegezegd in haar bericht van 10 oktober 2023, zich zal inspannen om haar volledige medewerking te verlenen aan de verzoeken van de gezinsvoogd, zodat er op die manier - in het kader van de ondertoezichtstelling - meer zicht kan komen op de thuissituatie van [minderjarige] .
Gelet op de genoemde informatie die het hof van de GI en de bijzondere curator heeft ontvangen en ook rekening houdend met de reacties van de ouders daarop, acht het hof het in belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijf bij de moeder te houden. Voor zover nog van belang zal het hof het verzoek van de vader in hoger beroep ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] afwijzen.
Zorgregeling
16.9.
Uit de eerdere tussenbeschikkingen van het hof en de daarna overgelegde informatie volgt dat er - na de tussenbeschikking van het hof van 22 december 2022 - mede dankzij de inspanningen van de bijzondere curator, een korte periode contact is geweest tussen de vader en [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2023 bleek dit contact sinds 11 maart 2023 te zijn gestopt. Het hof begrijpt uit de meest recente informatie vanuit de GI dat er ook recent geen contact meer is geweest tussen de vader en [minderjarige] . Daarbij komt dat het de GI, ondanks vele pogingen, niet meer is gelukt om contact met de vader te krijgen. Hierdoor is het ook niet gelukt om zicht te krijgen op de situatie bij hem thuis, laat staan om hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders in te zetten. Het is daarom (voor de GI) onduidelijk wat er nodig is voor [minderjarige] om een onbelast contact met beide ouders te laten hebben.
Ondanks de meest recente gang van zaken en het feit dat de GI nauwelijks meer contact heeft kunnen krijgen met de vader, dan wel in staat is gesteld om hulpverlening in te zetten om dit contact weer op gang te brengen, acht het hof, met de bijzondere curator, het in het belang van [minderjarige] om contact hebben met beide ouders, dus ook met haar vader. Het hof vindt het van belang dat [minderjarige] , ook al wil zij dat zelf niet, weer contact heeft met de vader en dat dit contact zo snel mogelijk weer wordt hersteld en opgestart. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Hoewel het hof het verzoek van de vader - om de moeder te veroordelen om aan hem een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de zorgregeling voldoet - begrijpt, mede gelet op de eerdere gang van zaken en de destijds ontbrekende samenwerking vanuit de moeder en haar gezin, acht het hof zijn verzoek ten aanzien van de dwangsom op dit moment, onder bovengenoemde omstandigheden, niet in het belang van de minderjarige [minderjarige] . Het hof heeft, mede door toedoen van de vader, onvoldoende zicht op de actuele situatie om de door de vader verzochte dwangmaatregel te kunnen opleggen.
16.10.
Voor de volledigheid stelt het hof vast dat bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking de rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige] een weekend per twee weken bij de vader verblijft, waarbij de moeder haar op zaterdagochtend om 10.00 uur op station [woonplaats vader] brengt en de vader haar op zondag om 17.00 uur op station [woonplaats moeder] brengt, waarbij het tempo en de opbouw van de zorgregeling onder regie van de gezinsvoogd zal plaatsvinden. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bekrachtigen.
16.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

17.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2021 wat betreft hetgeen daarin is bepaald omtrent het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] en omtrent de verdeling van de zorg - en opvoedingstaken ten aanzien van genoemde minderjarige;
ontslaat mr. L. Stam van haar taak als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] voornoemd;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en E.M.D.M. van der Linden, ondertekend door mr. M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.