ECLI:NL:GHSHE:2024:2888

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.339.284_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel gezag en uitbreiding omgangsregeling afgewezen in zaak tussen ouders en pleegouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige] een verzoek ingediend tot herstel van het gezag en uitbreiding van de omgangsregeling. De ouders, die beiden in een ouder-kindhuis hebben verbleven met hun jongere kind [broertje], hebben betoogd dat zij in staat zijn om een stabiele thuissituatie te bieden. De minderjarige [minderjarige] verblijft sinds maart 2020 bij pleegouders, nadat het gezag van de ouders in 2019 was beëindigd. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] ten minste één keer per veertien dagen bij de ouders verblijft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024 is er uitvoerig stilgestaan bij de situatie van [minderjarige] en de ontwikkeling van de ouders. De ouders hebben aangegeven dat zij de hulpverlening altijd hebben aanvaard en dat zij nu in staat zijn om voor [broertje] te zorgen. De GI en de pleegouders hebben echter betoogd dat de ouders niet de stabiliteit kunnen bieden die [minderjarige] nodig heeft, en dat de huidige omgangsregeling al veel van hem vraagt. Het hof heeft geconcludeerd dat het herstel van het gezag niet in het belang van [minderjarige] is, omdat dit zou leiden tot onzekerheid over zijn toekomstperspectief.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de GI in de toekomst moet blijven onderzoeken of een uitbreiding van de omgang mogelijk is. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [minderjarige] duurzaam te dragen, en de huidige omgangsregeling blijft voorlopig gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 september 2024
Zaaknummer: 200.339.284/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/397613 / FA RK 23-4170
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
William Schrikker Stichting,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken,
[de pleegvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegvader.
hierna gezamenlijk ook te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] : hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over het verzoek herstel gezag en de omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verzoeken van de ouders alsnog toe te wijzen en aldus de ouders in het gezag over [minderjarige] te herstellen, alsmede een contactregeling vast te stellen tussen de ouders en [minderjarige] met een opbouw naar een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 18.30 uur en een substantieel deel van de schoolvakanties, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2024, heeft de GI verzocht om de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
-de pleegouders;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 4 april 2024;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 1 juli 2024;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 24 juli 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie tussen de ouders is - voor zover in deze zaak van belang - de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] verblijft sinds maart 2020 bij de pleegouders.
3.3.
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes van [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de ouders, waarbij [minderjarige] ten minste één keer per veertien dagen gedurende drie uur bij de ouders verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank de door de ouders verzochte omgangsregeling en het verzoek tot herstel in het ouderlijk gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De ouders voeren - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet is voldaan aan de gronden om de ouders in het gezag over [minderjarige] te herstellen. De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de door de ouders verzochte uitbreiding van de omgang tussen hen en [minderjarige] niet kan worden toegewezen, omdat dit niet in het belang van [minderjarige] zou zijn.
Na de geboorte van [minderjarige] is pas laat onderkend dat de moeder te kampen heeft gehad met een postnatale depressie. De ouders hebben hier nauwelijks hulp bij gehad. Er is vrij snel geconcludeerd dat het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd moest worden en de ouders en [minderjarige] hebben nooit een kans gekregen om in gezinsverband samen te leven. Hiermee is een ernstige inbreuk gemaakt op de rechten als omschreven in het IVRK en EVRM.
De eerste anderhalf jaar heeft [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde (pleegouders van de vader) verbleven, maar er is vervolgens - gelet op hun leeftijd - een perspectiefbiedend pleeggezin gezocht. Kort na de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin zijn de pleegouders gescheiden. [minderjarige] verblijft nu de ene week bij de pleegmoeder en de andere week bij de pleegvader.
De ouders hebben altijd aangedrongen op hulpverlening en hebben de hulpverlening altijd aanvaard. Met [broertje], het jongere broertje van [minderjarige] dat in 2022 is geboren, hebben de ouders in een ouder-kindhuis verbleven. Er is geconcludeerd dat de ouders [broertje] goed verzorgen en dat het met [broertje] goed gaat. Sinds oktober 2023 wonen de ouders en [broertje] thuis, met de nodige hulp en ondersteuning. Aanvankelijk stonden zij op een wachtlijst voor beschermd wonen, maar omdat het zo goed gaat, is dit niet meer nodig. Een ondertoezichtstelling van [broertje] wordt ook niet nodig geacht.
Al deze omstandigheden maken dat de gronden die hebben geleid tot de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] niet, dan wel niet meer aanwezig zijn. De ouders hebben met [broertje] laten zien dat zij in staat zijn om een stabiele thuissituatie te bieden.
Voor wat betreft de omgang is er momenteel een regeling van één keer in de veertien dagen op dinsdag tussen 14.30 en 17.30 uur, waarbij de ouders binnen die tijd [minderjarige] bij de pleegouders ophalen en terugbrengen. De ouders hebben de indruk dat het gegeven dat de pleegouders uit elkaar zijn en dat [minderjarige] ook een contactregeling met de grootouders heeft, maakt dat het contact tussen hen en [minderjarige] beperkt wordt. Ze hebben het gevoel dat zij bij de GI op de laatste plaats komen. Afspraken die door de GI worden gemaakt, worden niet nagekomen. Er is afgesproken dat de contacten tussen [minderjarige] en de ouders en tussen [minderjarige] en [broertje] worden uitgebreid, maar dit komt niet van de grond. Er wordt hierdoor geen recht gedaan aan de rechten van [minderjarige] , [broertje] en de ouders zelf. De ouders begrijpen dat hun wens dat [minderjarige] thuis komt wonen voor nu een te grote stap is, maar ze willen toewerken naar een weekend- en vakantieregeling. Ze staan open voor alle hulpverlening die in dit kader nodig is.
3.7.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
[minderjarige] is een lieve, vrolijke jongen die de volwassenen rondom hem altijd blij wil maken. Hierdoor vergeet hij zichzelf. [minderjarige] is meer dan een gemiddeld kind gebaat bij veel duidelijkheid en heldere afspraken, aangezien zijn wereld complex is en hij veel onveiligheid heeft meegekregen. Er wordt speltherapie voor [minderjarige] ingezet, zodat hij beter grip krijgt op zijn leven en hij minder gaat afstemmen op de volwassenen om hem heen. [minderjarige] gaat vanaf mei twee keer per week naar de buitenschoolse opvang en één keer per week is er een contactmoment met de ouders of grootouders. Hierdoor kan er meer rust ontstaan.
De zorgen die in het verslag van Samenhuis ten aanzien van [broertje] worden benoemd zijn dezelfde zorgen die de GI en de raad bij [minderjarige] hebben gehad. De groei waarover de ouders spreken ziet de GI niet. Het is fijn dat [broertje] met alle ondersteuning thuis kan wonen, maar de ouders hebben in dit kader nog de nodige stappen te zetten. De ouders kunnen niet de stabiliteit bieden die [minderjarige] nu bij de pleegouders ervaart.
Het is fijn dat de ouders inmiddels open staan voor hulpverlening. Dat is afgelopen jaren lastig gebleken. De GI ziet een groot verschil in de houding van de ouders richting het vrijwillig kader ten opzichte van het gedwongen kader, waarbinnen de ouders zich ten aanzien van [minderjarige] bevinden.
In het contact tussen [minderjarige] en de ouders wordt gezien dat [minderjarige] bepaalt en dat de ouders er moeite mee hebben om hem te sturen en hem te ondersteunen op de momenten dat hij zijn pleegmoeder mist. De contactregeling met de grootouders is er gekomen omdat dit de wens van [minderjarige] zelf was. Wanneer [minderjarige] van de grootouders terugkomt laat hij ander gedrag zien dan wanneer hij terugkomt van de ouders en heeft hij minder schakeltijd nodig om weer in zijn routine te komen.
Voor wat betreft de omgang tussen de ouders en [minderjarige] wordt steeds gekeken naar de draagkracht en mogelijkheden van [minderjarige] . Drie uur omgang per week is op dit moment voor hem het maximaal haalbare. Dat volgt onder meer uit de CHOP-lijst die is gebruikt.
Er zijn al veel stappen gezet en de GI heeft steeds met de ouders meebewogen.
De GI vreest dat als de ouders het gezag terugkrijgen de strijd rondom de omgang zal toenemen en het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders onder druk zal komen te staan. Hierdoor zal [minderjarige] veel onzekerheid gaan ervaren over zijn leven, terwijl hij juist behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur. Daar komt bij dat de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders kwetsbaar is en dat er onvoldoende vertrouwen is dat de ouders in staat zijn om de juiste beslissingen in het kader van het gezag te nemen. Ook dit maakt dat een herstel in het gezag van de ouders niet in het belang van [minderjarige] is.
3.8.
De pleegouders voeren - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich in beginsel goed. Hij doet het goed op school en hij is er aan toe om naar groep drie te gaan. Het is wel zo dat [minderjarige] moeilijk gedrag laat zien en hij is ook moeilijk of niet gemakkelijk in het contact naar de pleegouders. Hij kan enorm grenzeloos zijn en dan is het lastig om hem te sturen. Als er in zijn schema iets verandert moet hij daar heel goed op worden voorbereid en moet alles meerdere keren goed worden uitgelegd, anders krijgt hij de ene driftbui na de andere. Spontane veranderingen vindt hij niet fijn; hij wordt daar heel onrustig van.
[minderjarige] kan ook heel bepalend zijn. Dit laat hij bijvoorbeeld in zijn spel met andere kinderen zien. De pleegouders zijn niet superstreng, maar ze proberen wel duidelijk te zijn. Wanneer [minderjarige] van de ouders terug komt, is hij ongelofelijk druk en heeft hij minimaal anderhalf uur nodig om weer te landen. Je kan dan niets van hem verwachten.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - zakelijk weergegeven - als volgt geadviseerd.
De ouders geven aan dat ze [minderjarige] meer willen zien. Hier ligt een andere wens aan ten grondslag, namelijk de wens dat ze [minderjarige] zelf willen opvoeden. De ouders kunnen niet accepteren dat ze niet zelf voor [minderjarige] kunnen zorgen. Omdat ze het emotioneel gezien niet eens zijn met de beslissing dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij hen ligt, zullen ze deze beslissing nooit begrijpen, hoe vaak je dit ook probeert uit te leggen. Toch is het belangrijk om dit te blijven proberen. De ouders ervaren veel verdriet en hun wens is duidelijk.
Een nieuw onderzoek gaat niet tot meer acceptatie of tot andere inzichten leiden. Er is al een aanvullend raadsonderzoek gedaan. Een herstel van het gezag is niet mogelijk, gelet op de wens die de ouders hebben om [minderjarige] zelf op te voeden. Dit zal leiden tot een nieuwe ontwikkelingsbedreiging.
Op grond van alle stukken en informatie staat de raad achter de uitspraak van de rechtbank.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid, neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende.
Omgang
3.11.
Op grond van artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.12.
[minderjarige] is een kwetsbaar jongetje dat zijn best doet om het iedereen naar zijn zin te maken. Er wordt gezien dat hij om veel duidelijkheid vraagt en dat hij er moeite mee heeft als er veranderingen worden aangebracht in zijn schema. Dit maakt op zichzelf nog niet dat de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] niet kan worden veranderd.
Het hof ziet echter geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, omdat uit die regeling duidelijk blijkt dat dit een minimumregeling is die kan worden uitgebreid wanneer [minderjarige] hier aan toe is. Op dit moment is gebleken dat een verdere uitbreiding niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
[minderjarige] heeft al het nodige meegemaakt in zijn leven en zijn leven is behoorlijk complex.
Er is met behulp van de CHOP-lijst goed gekeken naar welke regeling het beste bij de belangen van [minderjarige] aansluit. Op dit moment vraagt de huidige regeling al best veel van [minderjarige] . Dit lijkt niet alleen zijn oorzaak te vinden in de wisselingen waarmee [minderjarige] te maken heeft, maar ook in de mogelijkheden van de ouders om in voldoende mate bij de (emotionele) behoeften van [minderjarige] aan te sluiten.
Er is naar het oordeel van het hof afgelopen jaren voldoende onderzoek verricht en veel hulpverlening ingezet. Een nieuw raadsonderzoek zal geen ander licht op de zaak werpen en wordt voor [minderjarige] te belastend geacht. Dit brengt namelijk ook het risico met zich dat [minderjarige] (verder) uit balans raakt en dat de noodzakelijk speltherapie, die net is gestart, in gevaar komt.
Dit doet er niet aan af dat het contact tussen de ouders en [minderjarige] heel waardevol is. Zoals de rechtbank al heeft overwogen, is het belangrijk dat de GI met enige regelmaat blijft onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen [minderjarige] en de ouders in de toekomst uit te breiden.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de ouders in zoverre niet slagen en dat het hof geen grond ziet om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te wijzigen.
Herstel gezag
3.14.
Ingevolge artikel 1:277 BW kan de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag worden hersteld indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder in staat is duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, zoals bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW.
3.15.
Wanneer het gezag van de ouders over [minderjarige] zou worden hersteld leidt dit tot onzekerheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] , vanwege de wens van de ouders dat [minderjarige] op termijn weer thuis bij de ouders komt wonen. Alhoewel deze wens begrijpelijk en invoelbaar is, ligt het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders maar bij de pleegouders. Anders dan [broertje] heeft [minderjarige] nooit bij de ouders gewoond en verblijft hij al geruime tijd bij de pleegouders. Het zal schadelijk zijn voor de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige] om hem bij de pleegouders weg te halen.
Het hof heeft er bovendien geen vertrouwen in dat de ouders duurzaam in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Het is positief dat de ouders de kans krijgen om [broertje] in de thuissituatie te verzorgen en op te voeden, maar zij hebben daar intensieve opvoedondersteuning voor nodig. De ouders raken snel overbelast. Dat zal nog meer aan de orde zijn wanneer de ouders de verantwoordelijkheid voor twee kinderen moeten dragen, temeer omdat [minderjarige] veel extra pedagogische vaardigheden vraagt van zijn opvoeders.
Dit betekent dat aan de voorwaarden voor een herstel in het gezag niet is voldaan en dat de overige grieven van de ouders ook niet slagen.
3.16.
Het beroep van de ouders op het EVRM kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat artikel 8 EVRM inperking van het familie- en gezinsleven toestaat indien dit in het belang van een kind noodzakelijk wordt geacht en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan. Ook het beroep van de ouders op het IVRK kan niet tot een ander oordeel leiden. Onduidelijk is op welke bepaling van het IVRK de ouders zich beroepen. Het hof heeft in ieder geval het belang van [minderjarige] vooropgesteld (artikel 3 IVRK) en de vaststelling van een ruimere omgangsregeling acht het hof op dit moment in ieder geval in strijd met de belangen van [minderjarige] (artikel 9 lid 3 IVRK).
Slotsom
3.17.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
22 februari 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.M.J. Peters en M.A. Ossentjuk en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.