In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die te maken heeft met lichamelijke beperkingen, verzocht om opheffing van het bewind omdat hij ondersteuning zou krijgen van zijn broer, die bij hem woont en hem helpt met zijn financiën. De rechthebbende betwistte dat hij niet in staat zou zijn om zelf het beheer over zijn financiën te voeren, en gaf aan dat hij de hulp van zijn familie effectiever vond dan die van een professionele bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, nu de familie van de rechthebbende bereid is om hem te ondersteunen. De bewindvoerder had in eerste aanleg bezwaar gemaakt tegen de opheffing, maar in hoger beroep werd geen verweer gevoerd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd en het bewind opgeheven met ingang van 1 oktober 2024. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na opheffing van het bewind de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.