ECLI:NL:GHSHE:2024:2885

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.338.921_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens afwezigheid van noodzaak en ondersteuning door familie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die te maken heeft met lichamelijke beperkingen, verzocht om opheffing van het bewind omdat hij ondersteuning zou krijgen van zijn broer, die bij hem woont en hem helpt met zijn financiën. De rechthebbende betwistte dat hij niet in staat zou zijn om zelf het beheer over zijn financiën te voeren, en gaf aan dat hij de hulp van zijn familie effectiever vond dan die van een professionele bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, nu de familie van de rechthebbende bereid is om hem te ondersteunen. De bewindvoerder had in eerste aanleg bezwaar gemaakt tegen de opheffing, maar in hoger beroep werd geen verweer gevoerd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd en het bewind opgeheven met ingang van 1 oktober 2024. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na opheffing van het bewind de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 september 2024
Zaaknummer: 200.338.921/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10700657 BM VERZ 23-4328
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. D. Dronkers te Roermond.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] (hierna te noemen:
de bewindvoerder);
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder);
- [de zus] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de zus);
- [de broer] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de broer).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2024, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking, voor zover het de beslissing betreft op het verzoek tot opheffing van het bewind te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de bewindvoerder van 19 juni 2024;
  • het V6-formulier van de zijde van rechthebbende van 12 augustus 2024, met als bijlage de beschikking van 11 juni 2023 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Somalische taal
K. Ali (tolknummer 29170);
  • de bewindvoerder;
  • de broer;
  • de moeder;
  • de zus.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren met ingang van 1 augustus 2023 een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam] te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder.
3.2.. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende betwist dat hij lichamelijk of geestelijk niet in staat zou zijn om zelf het beheer te voeren over zijn financiën; hij erkent wel dat hij daar moeite mee heeft. Hij beschikt over voldoende verstandelijke capaciteit maar heeft wel lichamelijke gebreken. Mede door zijn gehoorprobleem en zijn slechtziendheid is hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig. De rechthebbende erkent dat hij hulp nodig heeft van iemand die hem ondersteunt bij het behartigen van zijn vermogensrechtelijke belangen.
Aanvankelijk wilde de rechthebbende dat een professioneel bewindvoerder hem daarbij zou begeleiden, maar hij heeft zich op dat moment onvoldoende gerealiseerd dat hij hierdoor in zijn vrijheden zou worden beperkt. Hij is tot de conclusie gekomen dat begeleiding door zijn familie veel effectiever en beter is, nog afgezien van de kosten die gemoeid zijn met het bewind.
Voortzetting van het bewind is onnodig omdat de rechthebbende samenwoont met zijn broer, die hem in de praktijk nu ook al helpt. De broer volgt een MBO-opleiding op ICT-gebied. Hij spreekt vloeiend Nederlands en Somalisch, zodat hij de rechthebbende in zijn moedertaal kan aanspreken en zaken kan verduidelijken. Ook is de broer beter dan de bewindvoerder in staat om met de rechthebbende te communiceren, gelet op zijn gehoorprobleem. Omdat er geen sprake is van een excessief uitgavepatroon of van problematische schulden is het niet nodig om de broer te benoemen tot bewindvoerder. De broer is bereid en in staat om de begeleiding van de rechthebbende bij zijn financiën op zich te nemen.
3.5.
De bewindvoerder voert – samengevat- het volgende aan.
Het bewind is ingesteld omdat de rechthebbende niet in staat is om geheel zelfstandig zijn financiële huishouding te voeren. Uit schaamte en angst voor onbegrip voor deze maatregel heeft hij in eerste instantie niet zijn familie ingelicht. Inmiddels is zijn familie op de hoogte van de situatie en heeft de bij hem inwonende broer zijn hulp toegezegd. Aangezien de rechthebbende vanaf nu van zijn familie de nodige hulp ontvangt, kan het bewind worden opgeheven.
3.6.
De broer voert – samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende heeft ernstig gehoorverlies, waardoor hij mensen moeilijk kan verstaan. Daarnaast ziet hij van dichtbij slecht, waardoor hij moeite heeft om te lezen. Deze fysieke beperkingen hebben tot gevolg gehad dat hij de Nederlandse taal slecht spreekt en verstaat en dat hij altijd geholpen moet worden met een vertaling. De rechthebbende heeft hulp nodig bij het regelen van zijn praktische zaken en bij zijn financiën. Hij heeft hulp nodig van iemand die veel met hem communiceert en ook met hem kan spreken in zijn eigen taal, te weten het Somalisch. Een bewindvoerder heeft dus geen zin. De broer is bereid om de rechthebbende te begeleiden, ook met zijn financiën, en hij acht zich hiertoe ook in staat.
3.7.
De zus laat tijdens de mondelinge behandeling weten dat de familie niet wist dat de rechthebbende moeite heeft om zijn financiën zelf te regelen. Omdat de rechthebbende tot voor kort een maatschappelijk werker had die veel voor hem regelde en hij nooit hulp heeft gevraagd, was de familie minder betrokken. Dat is inmiddels gewijzigd.
Oordeel van het hof
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.8.2.
De rechthebbende erkent dat hij begeleiding nodig heeft bij het beheer van zijn financiën. In eerste aanleg was het onduidelijk wat de mogelijkheden waren vanuit het netwerk van de rechthebbende om hem te ondersteunen. De bewindvoerder had geen contact gehad met de familieleden van de rechthebbende en deze familieleden waren ook niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. In hoger beroep is het hof gebleken dat de familie zeer betrokken is bij de rechthebbende. De moeder en de zus van de rechthebbende wonen twee deuren verder en zij hebben regelmatig contact met hem. De broer van de rechthebbende woont bij hem in huis. Hij helpt de rechthebbende met praktische zaken en hij heeft zich ook bereid verklaard om de rechthebbende te ondersteunen met zijn financiën. Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestaat, nu de begeleiding van de rechthebbende bij zijn financiën door zijn eigen netwerk kan worden opgevangen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de bewindvoerder in eerste aanleg nog bezwaar maakte tegen de opheffing van het bewind, maar dat zij in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd, zodat het hof niet is gebleken van redenen die zich tegen opheffing van het bewind verzetten.
3.8.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het bewind opheffen met ingang van 1 oktober 2024.
3.8.4.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 1 oktober 2024
,het bewind over de goederen van [de rechthebbende]
,geboren te [geboorteplaats] , Somalië, op [geboortedatum] 1997;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden nadat het bewind is opgeheven de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024 in tegenwoordigheid van de, griffier.