ECLI:NL:GHSHE:2024:2883

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.338.007_01 en 200.338.007_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang van minderjarige met benoeming bijzondere curator

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder is het niet eens met de toekenning van gezamenlijk ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2014, aan zowel haar als de vader, en de vastgestelde contactregeling tussen de vader en het kind. De moeder verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking en om de benoeming van een bijzondere curator. De vader verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat er geen reden is om de omgang te ontzeggen.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft haar zorgen geuit over de omgang van de vader met het kind, onder andere vanwege eerdere bedreigingen en geweld. De vader heeft echter aangegeven dat hij zich verantwoordelijk opstelt en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de omgang niet goed verloopt. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders hulpverlening nodig hebben om de communicatie te verbeteren en dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 september 2024
Zaaknummers: 200.338.007/01
(gezag en contactregeling)en 200.338.007/02
(schorsingsverzoek en verzoek benoeming bijzondere curator)
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/383879 / FA RK 22-3040
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Kroon,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.H. Ebbeng.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 (hierna: [minderjarige] ).
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag heeft toegekend over [minderjarige] en een contactregeling heeft vastgesteld met de vader. Zij verzoekt de tenuitvoerlegging van de beschikking te schorsen en een bijzondere curator te benoemen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep zowel in de hoofdzaak als in het incident

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader te bepalen dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt, af te wijzen en de door de rechtbank vastgestelde contactregeling tussen de vader en [minderjarige] alsnog af te wijzen, en opnieuw rechtdoende de vader omgang te ontzeggen voor een periode van twee jaar, dan wel een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.1.1.
Tevens heeft de moeder een incidenteel verzoek gedaan om de tenuitvoerlegging van de beschikking te schorsen en tevens een bijzondere curator te benoemen. Dit incidentele verzoek wordt bij het hof gelijktijdig behandeld onder zaaknummer 200.338.007/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2024, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.
Kosten rechtens.
2.2.1.
Op 21 juni 2024 heeft de vader subsidiair, voor het geval het hof de bestreden beschikking zou vernietigen, verzocht om de moeder een informatie- en consultatieplicht op te leggen, inhoudende dat de moeder de vader één keer per maand per e-mail informeert over de ontwikkelingen van [minderjarige] waaronder onder meer wordt verstaan informatie over gezondheid, school, ontwikkeling en sporten en mocht er geen omgang plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , de moeder de vader maandelijks een recente foto van [minderjarige] stuurt, dan wel een regeling zoals het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kroon;
-de vader, bijgestaan door mr. Ebbeng en een tolk in de Turkse taal: H.N. Kösen (tolknummer 4898);
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg van de advocaat van de moeder d.d. 1 maart 2024;
- het V6-formulier met als bijlage productie 12 (proces-verbaal) van de advocaat van de moeder d.d. 15 april 2024;
- het V6-formulier met bijlagen (producties 6 tot en met 15) van de advocaat van de moeder d.d. 20 juni 2024;
- het V6-formulier met bijlagen (brief en producties 5 tot en met 8) van de advocaat van de moeder d.d. 21 juni 2024.

3.De feiten en de omvang van het geschil

3.1.
De vader en de moeder (beiden van Bulgaarse nationaliteit) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren, die ook de Bulgaarse nationaliteit heeft. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 5 januari 2023 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. De vader heeft [minderjarige] in juli 2023 erkend.
3.3.
De moeder heeft tot aan de bestreden beschikking het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgelegd waarbij [minderjarige] bij de vader is:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de eerste week van de meivakantie, drie weken in de zomervakantie en de eerste week van de kerstvakantie, waarbij eerste en tweede kerstdag tussen de ouders in onderling overleg worden verdeeld.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Vanwege de internationale aspecten in deze zaak (ouders en het kind hebben allen de Bulgaarse nationaliteit), dient het hof eerst ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak. Omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
In de zaak met zaaknummer 200.338.007/02:
Schorsingsverzoek
4.2.
De moeder heeft het schorsingsverzoek op de mondelinge behandeling ingetrokken gelet op de gelijktijdige behandeling met de hoofdzaak.
Dit brengt met zich dat de moeder nietontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
Verzoek benoeming bijzondere curator
De standpunten
4.3.
De moeder verzoekt het hof een bijzondere curator te benoemen die de belangen van [minderjarige] behartigt om mede te onderzoeken of omgang tussen de vader en [minderjarige] en gezamenlijk gezag wel in het belang van [minderjarige] zijn.
4.4.
De vader voert in het verweerschrift geen verweer tegen dit verzoek.
4.5.
De raad is van mening dat het geen meerwaarde heeft om een bijzondere curator te benoemen. De focus moet in deze zaak op de ouders liggen en niet op [minderjarige] .
Oordeel van het hof
4.6.
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank op grond van artikel 1:250 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
4.7.
Het hof ziet op dit moment geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] . Hoewel de ouders communicatieproblemen hebben, is onvoldoende gebleken dat sprake is van een zodanig tegenstrijdig belang tussen [minderjarige] en (één van) de ouders dat benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk is. De moeder heeft haar verzoek daartoe onvoldoende onderbouwd, en ook overigens is daarvan niet gebleken. Het hof volgt het advies van de raad. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.
In de hoofdzaak met nummer 200.338.007/01:
Gezag
De standpunten
4.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Er is geen communicatie tussen de ouders mogelijk, onder meer vanwege bedreigingen door de vader aan het adres van de moeder, stalking, mishandeling en vernieling van de woning. [minderjarige] was hierbij aanwezig. De moeder heeft dit met stukken onderbouwd en de vader is strafrechtelijk veroordeeld. Aan de vader is al meerdere keren een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd. Ook heeft de moeder tot twee keer toe in een blijf van mijn lijfhuis moeten verblijven met [minderjarige] en haar oudere zoon (en halfbroer van [minderjarige] ) [halfbroer] .
Vanaf mei 2020 is er met hulpverlening geprobeerd een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen. Dat heeft geleid tot een omgangsmoment in februari 2021. Na een tweede omgangsmoment heeft de vader [minderjarige] zonder toestemming van de moeder twee weken bij zich gehouden. Daarna heeft er geen omgang meer plaatsgevonden totdat de rechtbank in november 2023 een contactregeling heeft vastgelegd. De vader heeft zich in het bijzijn van [minderjarige] regelmatig dreigend uitgelaten tegenover de moeder en de moeder gediskwalificeerd. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De moeder is van mening dat er wel degelijk sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Daarnaast is de moeder van mening dat gezamenlijk gezag anderszins niet in het belang van [minderjarige] is. De vader stelt de belangen van [minderjarige] niet voorop en bovendien heeft de moeder alle van belang zijnde beslissingen altijd zelf genomen.
4.9.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De vader bemoeit zich niet met de dagelijkse beslissingen die de moeder als hoofdopvoeder neemt. Belangrijke gezagsbeslissingen zijn sinds de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen tot nu toe niet aan de orde geweest. De vader verwacht dat de moeder hem daarover per e-mail zal informeren zodat hij daar zijn reactie op kan geven. De vader zal gezagsbeslissingen niet onnodig tegenhouden. Vanuit de kant van de moeder is sprake van een onvoorspelbare wijze van communiceren richting de vader. Het gaat met tijden goed maar dan kan het ook ineens omslaan in negatieve communicatie. De moeder blijft de vader lastigvallen en daagt daardoor de vader uit om zich negatief over de moeder uit te laten. Het is een terugkerend patroon dat zij dan de politie belt en aangifte tegen de vader doet.
De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] gezond opgroeit en gezonde voeding krijgt. Hij houdt, anders dan de moeder stelt, wel degelijk rekening met de gezondheidsvoorschriften van [minderjarige] . Er is niets dat een gezamenlijke gezagsuitoefening in de weg staat.
4.10.
Het raadsonderzoek dat op verzoek van de rechtbank heeft plaatsgevonden houdt - kort gezegd - in dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast zijn en dat er geen zwaarwegende redenen zijn dat [minderjarige] klem of verloren raakt op het moment dat de vader ook mede belast is met het ouderlijk gezag. De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verder niet specifiek op dit punt uitgelaten maar is niet op zijn eerdere standpunt terug gekomen.
Oordeel van het hof
4.11.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.12.
Uitgangspunt is dat het gezag gezamenlijk door de beide ouders wordt uitgeoefend, tenzij er sprake is van een situatie waarbij de minderjarige klem of verloren zal raken of beëindiging van het gezag anderszins noodzakelijk is. Het hof is van oordeel dat beide situaties in het geval van [minderjarige] niet aan de orde zijn. Er is geen sprake van omstandigheden waaruit blijkt dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt. Er wordt door de ouders uitvoering gegeven aan een contactregeling en hulpverlening is in aantocht. Er zijn geen signalen dat het niet goed gaat met [minderjarige] en er zijn geen recente objectieve voorbeelden dat het gezamenlijk gezag tot (praktische) problemen heeft geleid. Niet gesteld of gebleken is dat de vader belangrijke beslissingen tegenhoudt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar als voorbeeld benoemd dat de vader weigert zijn toestemming te geven voor de vakantie van de moeder, maar gebleken is dat de vader met name eerst duidelijkheid wil hebben over welke periode het gaat. Als die duidelijkheid er is, zal de vader zijn toestemming niet onthouden, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verklaard en toegezegd. Weliswaar verloopt de communicatie tussen de ouders niet goed maar beide ouders hebben hier een aandeel in. Zij moeten een oplossing vinden om tot een betere communicatie te komen. In dat verband acht het hof het zorgelijk dat in de door de moeder overgelegde stukken (productie 13 bij het V6-formulier van 20 juni 2024) te zien is dat zij [minderjarige] aanzet tot het opnemen van geluidsberichten bij de vader zodat [minderjarige] die naar de moeder kan sturen. Dit is zeer belastend en schadelijk voor [minderjarige] . Hieruit blijkt des te meer dat de problemen tussen de ouders niet zozeer zien op het kunnen nemen van gezagsbeslissingen, maar dat zij het belang van [minderjarige] niet altijd voorop weten te stellen. Mede gelet op de in te zetten hulpverlening verwacht het hof van de ouders dat zij binnen afzienbare tijd tot voldoende verbetering van de situatie kunnen komen in het belang van [minderjarige] . Tevens is het gezamenlijk gezag juist een instrument om het recht op ‘family life’ tussen de vader en [minderjarige] te verwezenlijken. Het hof acht het gezamenlijk gezag dan ook in het belang van [minderjarige] .
4.13.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen. Het subsidiaire verzoek van de vader tot vastlegging van een informatie- en consultatieregeling behoeft daarom geen verdere beoordeling.
Zorgregeling
De standpunten
4.14.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Alvorens tot een definitieve beslissing te komen en een uitgebreide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, had de rechtbank de vader eerst de kans moeten geven om te laten zien dat hij de contactregeling op een goede manier zou uitoefenen. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de zorgen en bezwaren van de moeder. Direct na het starten van de contactregeling zijn er problemen ontstaan.
De vader houdt op geen enkele wijze rekening met de dieetvoorschriften voor [minderjarige] waardoor hij in korte tijd weer zwaarder is geworden. Gezien zijn overgewicht is het voor de gezondheid van [minderjarige] van groot belang dat beide ouders zich strikt aan de dieetvoorschriften houden. De vader houdt evenmin rekening met de oogdruppels die [minderjarige] nodig heeft.
De vader verbreekt zijn beloftes waardoor [minderjarige] teleurgesteld is en het vertrouwen in de vader kwijtraakt. De rechtbank heeft overwogen dat [minderjarige] absoluut niet opnieuw getuige mag worden van ruzies, geweld of bedreigingen tussen de ouders. De vader houdt zich hier niet aan. De omgangsmomenten zijn met veel gescheld, geschreeuw en dreigementen vanuit de kant van de vader tot stand gekomen waardoor [minderjarige] wederom getuige is van de agressie van de vader richting de moeder. De moeder maakt zich veel zorgen over de impact hiervan op [minderjarige] . Na de omgangsmomenten is [minderjarige] niet zichzelf. Hij is dan boos en brutaal, maar ook verdrietig en terughoudend. Ook op school vertoont hij ander gedrag en nadat hij in februari jongstleden is teruggekomen van een omgangsmoment heeft hij last van zenuwtrekken. De moeder maakt zich verder ernstige zorgen over de woonsituatie van de vader. [minderjarige] zou geen eigen slaapkamer hebben en bovendien zou de vader met meerdere personen in de woning verblijven. De moeder vindt dat een dergelijke woonsituatie niet geschikt is voor [minderjarige] .
Er zijn meerdere contra-indicaties voor de contactregeling en de moeder is van mening dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Verder acht de moeder de vader niet in staat tot omgang dan wel is de omgang anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De vader heeft voldoende kansen gehad. De moeder is van mening dat de omgang voor een periode van twee jaar moet worden ontzegd. Als de vader na die periode opnieuw contact met [minderjarige] zou willen hebben, dan dient hij eerst aan te tonen dat hij veranderd is.
4.15.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Het is een enkele keer voorgekomen dat het de vader niet lukte om [minderjarige] op te halen voor het omgangsmoment. Het is echter ook voorgekomen dat de ouders in onderling overleg geruild hebben. De moeder onderbouwt verder niet waar en wanneer de vader direct na de beslissing de contactregeling niet zou zijn nagekomen. Er zijn onvoldoende gronden om de omgang (al dan niet tijdelijk) te ontzeggen. De beide ouders zijn er samen verantwoordelijk voor dat [minderjarige] veilig en gezond opgroeit en onbelast contact kan hebben met de vader en dat hij van beide ouders leert dat hij van beide ouders kan houden. Onlangs is er hulpverlening ingezet om het contact tussen de ouders te verbeteren. Er gaat mogelijk ingezet worden op parallel ouderschap. De ouders hebben belang bij weinig onderlinge communicatie en emotionele betrokkenheid. Er dienen duidelijke afspraken gemaakt te worden om conflicten te verminderen. De vader is van mening dat beide ouders zich moeten inzetten het hulpverleningstraject te laten slagen in het belang van [minderjarige] .
4.16.
De raad adviseert de ouders met hulpverlening aan de slag te gaan met solo parallel ouderschap. Het probleem in deze zaak zit er in dat er over en weer geen vertrouwen is tussen de ouders. [minderjarige] voelt dit en heeft last van het gedrag tussen zijn ouders.
Oordeel van het hof
4.17.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben (artikel 1:253a lid 2 sub a BW).
4.18.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het volgende gebleken. De door de rechtbank vastgelegde zorgregeling wordt door de ouders uitgevoerd maar er zijn vanuit de moeder zorgen of de vader zich wel verantwoordelijk gedraagt. De zorgen die de moeder heeft zijn veelal van praktische aard. Het gaat dan bijvoorbeeld over de voeding die [minderjarige] bij de vader krijgt, dat er bij de vader parfum en geparfumeerd wasmiddel gebruikt wordt waar [minderjarige] vanwege zijn allergieën niet tegen kan en over zijn telefoongebruik. Ook maakt de moeder zich zorgen over het agressieve gedrag van de vader richting de moeder.
Hoewel er in het verleden sprake is geweest van bedreigingen naar moeder rondom de omgangsmomenten heeft het hof geen objectieve aanwijzingen dat op zichzelf de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] niet goed gaan. Duidelijk is dat [minderjarige] nieuwsgierig is naar de vader, uitkijkt naar hun contactmomenten en teleurstelling voelt wanneer een contactmoment niet kan doorgaan.
De bezorgdheid van de moeder is voor het hof invoelbaar maar het uitdragen van deze bezorgdheid richting [minderjarige] maakt dat het voor [minderjarige] lastig is om onbelast contact met zijn vader te hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders inmiddels ingezet hebben op begeleiding via het Plusteam van de gemeente. Met de raad is het hof van oordeel dat hulpverlening voor de ouders noodzakelijk is. Het is belangrijk dat de moeder hulp accepteert zodat zij kan leren om [minderjarige] niet te belasten met haar weerstand tegen de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Ook van de vader wordt verwacht dat hij de ondersteuning krijgt die hij in zijn vaderrol nodig heeft om het belang van [minderjarige] steeds voorop te stellen. Voorts dienen de ouders psycho-educatie te krijgen over wat de schadelijke gevolgen zijn van verbale agressie, dreigementen en diskwalificatie van de andere ouder voor het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] . Bij beide ouders ligt de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat [minderjarige] met beide ouders fijn en onbelast contact kan hebben.
Met inachtneming van het vorenstaande ziet het hof, ondanks de genoemde zorgen die er zijn, geen reden de zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgelegd en nu ook feitelijk wordt uitgevoerd, alsnog af te wijzen. Het is in het belang van [minderjarige] dat deze regeling wordt voortgezet. De grief van de moeder faalt derhalve.
4.19.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang (al dan niet voor bepaalde tijd) te ontzeggen, afgewezen.
Conclusie
4.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.21.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie met elkaar gehad hebben en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

5.De beslissing

Het hof:
op het incident (zaaknummer 200.338.007/02):
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
wijst het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator af;
in de hoofdzaak met zaaknummer 200.338.007/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
in beide zaken:
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.