ECLI:NL:GHSHE:2024:286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.329.305_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot benoeming van een professionele mentor en bewindvoerder in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een professionele mentor en bewindvoerder voor [belanghebbende 1], die lijdt aan vergevorderde dementie. De verzoeker, [verzoeker], heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2023 aangevochten, waarin zijn verzoek om [B.V. 1] B.V. als opvolgend bewindvoerder en mentor te benoemen, werd afgewezen. De rechtbank had eerder op 7 april 2023 de huidige bewindvoerder en mentor, [naam 1] en [de mentor], benoemd, en deze beslissing werd hersteld op 11 mei 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 9 maart 2023, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Het hof heeft de beschikking van 7 april 2023, hersteld op 11 mei 2023, bekrachtigd, en geoordeeld dat er geen reden is om de huidige mentor en bewindvoerder te ontslaan. De belangen van [belanghebbende 1] vereisen een professionele aanpak, gezien de spanningen binnen de familie en de noodzaak voor continuïteit in de zorg. De verzoeker heeft onvoldoende argumenten aangedragen om de benoeming van de huidige mentor en bewindvoerder in twijfel te trekken, en zijn persoonlijke voorkeuren zijn niet doorslaggevend in deze zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 februari 2024
Zaaknummer: 200.329.305/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10232807 OV VERZ 22-7199 en 10232808 OV VERZ 22-7200
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.G. Hoogerwerf,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
[belanghebbende 3],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3] ,
[belanghebbende 4],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 4] ,
[belanghebbende 5] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 5] ,
[belanghebbende 6] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen [belanghebbende 6] ,
[de bewindvoerder] , h.o.d.n. [naam 1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[de mentor] h.o.d.n. [naam 2] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 9 maart 2023 en 7 april 2023, welke laatstgenoemde beschikking is hersteld bij beschikking van 11 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van met producties, ingekomen bij het hof op 5 juli 2023, heeft
[verzoeker] verzocht de beschikking van 9 maart 2023 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van [verzoeker] toe te wijzen en de beschikking van 7 april 2023 en de herstelbeschikking van (naar het hof begrijpt) 11 mei 2023 te vernietigen en als bewindvoerder en mentor te benoemen [betrokkene 2] handelende onder de naam [B.V. 1] B.V., kantoorhoudende [adres] te [postcode] [kantoorplaats] .
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 5 juli 2023;
- het V8-formulier van 21 juli 2023, van de advocaat van [verzoeker] , met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van [belanghebbende 4] van 12 juli 2023, ingekomen bij het hof op 13 juli 2023;
- de aanvulling op het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 31 juli 2023.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [belanghebbende 4] ,
- [belanghebbende 5] ,
- de bewindvoerder,
- de mentor.
2.4.
De overige belanghebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof zal [belanghebbende 1] , die niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, gelet op haar vergevorderde dementie niet horen over de voorliggende kwestie. Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam, en dit is ook niet in geschil, dat [belanghebbende 1] niet in staat is haar mening kenbaar te maken over de voorliggende verzoeken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 4 maart 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Breda een bewind ingesteld over de goederen van - en een mentorschap over - [belanghebbende 1] , onder benoeming van [B.V. 2] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: [B.V. 2] ) tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[B.V. 2] heeft op 9 december 2022 bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkende tot haar ontslag als bewindvoerder en mentor van [belanghebbende 1] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 9 maart 2023 heeft de rechtbank het verzoek van
[verzoeker] om [B.V. 1] B.V. te [kantoorplaats] te benoemen tot opvolgend bewindvoerder en mentor en [betrokkene 1] te benoemen tot medementor uitdrukkelijk in het dictum afgewezen.
Daarnaast heeft de kantonrechter partijen in kennis gesteld van het voornemen van de rechtbank om [naam 1] te benoemen tot bewindvoerder en [de mentor] tot mentor en partijen hebben tot 24 maart 2023 de gelegenheid gekregen daarop te reageren; de beslissing is aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 7 april 2023 heeft de kantonrechter [B.V. 2] met ingang van 16 april 2023 ontslagen als bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende 1] en [naam 1] met ingang van 16 april 2023 tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
De kantonrechter heeft daarnaast met ingang van 16 april 2023 [B.V. 2] ontslagen als mentor over [belanghebbende 1] en [de mentor] h.o.d.n. [naam 2] met ingang van 16 april 2023 benoemd tot mentor.
3.5.
Bij herstelbeschikking van 11 mei 2023 heeft de kantonrechter de beschikking van
7 april 2023 aldus gewijzigd dat waar [naam 1] vermeld staat in de beschikking van 7 april 2023 gelezen moet worden [de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam 1] .
3.6.
[belanghebbende 6] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid ten aanzien van de beschikking van 9 maart 2023
3.7.
In de bestreden beschikking van 9 maart 2023 heeft de kantonrechter uitdrukkelijk het verzoek van [verzoeker] om [B.V. 1] B.V. te benoemen tot opvolgend bewindvoerder en mentor en [verzoeker] te benoemen tot medementor afgewezen. Dat is in zoverre een eindbeslissing waartegen hoger beroep open staat. De beroepstermijn van deze beschikking verstreek op 9 juni 2023. Het beroepschrift dat mede is gericht tegen de beschikking van 9 maart 2023, is ontvangen op 5 juli 2023, derhalve na het verstrijken van de hoger beroepstermijn. Concrete feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn gesteld noch gebleken. Derhalve is [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van 9 maart 2023.
3.8.
Ten aanzien van het hoger beroep tegen de beschikking van 7 april 2023 en de daarbij horende herstelbeschikking van 11 mei 2023 heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek verduidelijkt, in die zin, dat hij het hof verzoekt deze beschikkingen te vernietigen en:
- als bewindvoerder te benoemen [B.V. 1] B.V. en daarnaast:
- primair: [B.V. 1] B.V. te benoemen tot mentor met benoeming van
[verzoeker] als medementor en;
- subsidiair: [B.V. 1] B.V. te benoemen tot mentor.
Mentorschap en bewindvoering
3.9.
Het verzoek om ontslag van [B.V. 2] heeft de kantonrechter bij de bestreden beschikking van 7 april 2023 toegewezen en ligt in hoger beroep niet ter beoordeling voor. Het verzoek in hoger beroep is alleen gericht tegen de persoon van de bij de bestreden beschikking benoemde bewindvoerder en mentor.
3.10.
[verzoeker] voert - samengevat - het volgende aan. Hij wil zijn moeder, [belanghebbende 1] , zo lang mogelijk thuis de zorg bieden die zij nodig heeft. Hij wil een PGB aanvragen, om op die manier de zorg voor [belanghebbende 1] op een flexibeler wijze in te kunnen richten dan nu het geval is. De huidige bewindvoerder en mentor staan hier niet achter. Dit is volgens [verzoeker] niet in het belang van [belanghebbende 1] , die 88 jaar oud is en kampt met vergevorderde dementie. [verzoeker] ervaart geen klik met de huidige mentor. Bovendien is het voor hem lastig dat hij geen spullen meer kan kopen voor [belanghebbende 1] van haar leefgeldrekening. Hij moet nu steeds het geld voorschieten en verantwoorden aan de bewindvoerder, voordat hij het geld weer vergoed krijgt van de bewindvoerder.
[verzoeker] wijst erop dat [belanghebbende 1] , toen zij nog voldoende in staat was haar wil te bepalen, een volmacht heeft opgesteld waarbij haar zoon [verzoeker] tot haar belangenbehartiger is benoemd. Hier dient niet aan voorbij te worden gegaan. Een moeizame communicatie binnen de familie staat toewijzing van de verzoeken van [verzoeker] niet in de weg.
3.11.
De mentor voert - samengevat - het volgende aan. Gelet op de fase van de dementie waarin [belanghebbende 1] verkeert is het voor de mentor niet mogelijk om met haar een band op te bouwen. De mentor ervaart een zeer moeizame samenwerking met de zoon [verzoeker] . Het is belangrijk dat [belanghebbende 1] , op basis van de WLZ-indicatie die zij heeft gekregen, naar een verzorgingstehuis gaat waar zij de professionele zorg krijgt die zij nodig heeft. Dit geeft vervolgens mogelijkheden om deel te nemen aan dagbesteding en om contact te hebben met de andere kinderen van [belanghebbende 1] , contact dat nu niet mogelijk is. Zorg inkopen via een PGB kan [belanghebbende 1] niet de continuïteit in de zorg bieden die zij op dit moment nodig heeft. De combinatie van een medementorschap met [verzoeker] acht de mentor niet in het belang van [belanghebbende 1] , gelet op het feit dat de samenwerking niet goed verloopt. Benoeming van [verzoeker] tot mentor alleen acht de mentor evenmin in het belang van [belanghebbende 1] . Nog daargelaten de vraag of hij de juiste beslissingen in het belang van [belanghebbende 1] weet te nemen, in ieder geval verwacht de mentor dat het isolement van [belanghebbende 1] nog verder zal toenemen. Op dit moment is er bijvoorbeeld geen enkele dagbesteding voor haar en spontaan of regulier contact met de andere kinderen is onmogelijk in verband met de spanningen tussen [verzoeker] en de andere kinderen. De samenwerking met de huidige bewindvoerder loopt goed.
3.12.
De bewindvoerder voert - samengevat - het volgende aan. De bewindvoerder heeft samen met de mentor bij aanvang van het bewind een oriënterend gesprek gevoerd met
[verzoeker] . De bewindvoerder heeft destijds aangegeven, gelet op de zorgvraag die er ligt, niet achter de aanvraag van een PGB te staan. Het verbaast de bewindvoerder dat er hoger beroep is ingesteld, zonder dat [verzoeker] de bewindvoerder heeft laten weten dat het al dan niet aanvragen van het PGB een geschilpunt is. De bewindvoerder is bereid hierover alsnog in gesprek te gaan met [verzoeker] . Het bewind zelf verloopt verder zonder problemen. [belanghebbende 1]
krijgt een pensioenuitkering, AOW en heeft voldoende spaargeld. Het bewind is juist bedoeld om zicht te houden op de financiën, vandaar dat [verzoeker] geen gebruik kan maken van de leefgeldrekening. Indien [verzoeker] een door hem voor [belanghebbende 1]
betaalde kostenpost kan verantwoorden, kan hij dat vergoed krijgen.
3.13.
[belanghebbende 5] heeft aangegeven achter de benoeming van de huidige mentor en bewindvoerder te staan. Het is van belang dat de taken van de mentor en bewindvoerder
worden uitgevoerd door een professional, zodat de zorg geboden kan worden die [belanghebbende 1] nodig heeft. [belanghebbende 5] staat niet achter de benoeming van [verzoeker] tot medementor. Juist vanwege de spanningen tussen hem, zijn broer en de andere kinderen, is het in het belang van [belanghebbende 1] dat er een neutrale en onafhankelijke bewindvoerder en mentor zijn. Overigens doen zij hun werk goed. [belanghebbende 5] is ervan overtuigd dat het in het belang van zijn moeder is dat zij wordt opgenomen in een zorginstelling.
3.14.
[belanghebbende 4] onderschrijft het standpunt van zijn broer, [belanghebbende 5] . Hij wijst er bovendien nog op dat [verzoeker] aanvoert geen klik te ervaren met de huidige mentor. Dat was bij [B.V. 2] ook al het geval. Vanwege het gedrag van hun broer [verzoeker] is er geen enkele vorm van contact met hun moeder mogelijk. Dankzij een van de hulpverleners heeft [belanghebbende 4] zijn moeder enige tijd geleden kunnen ontmoeten. Dat kon overigens niet in haar eigen huis vanwege [verzoeker] . Er is geen vertrouwen dat [verzoeker] in het belang van hun moeder de juiste beslissingen kan nemen. [belanghebbende 4] staat achter de benoeming van de huidige mentor en bewindvoerder. Hij wordt door de huidige mentor geïnformeerd over het welzijn van [belanghebbende 1] .
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is duidelijk geworden dat er tussen de kinderen van [belanghebbende 1] sprake is van spanningen en meningsverschillen, onder andere over de wijze waarop de zorg voor [belanghebbende 1] moet worden ingericht. Dit leidt er zelfs toe dat er momenteel geen direct contact is tussen [belanghebbende 1] en haar andere kinderen. Het is reeds daarom van belang dat een professionele mentor en bewindvoerder de taken op zich neemt om de belangen van [belanghebbende 1] zo goed mogelijk te kunnen behartigen.
Niet gebleken is dat de in de bestreden beschikking benoemde professionele mentor en bewindvoerder de taken niet naar behoren uitvoert of in strijd handelt met de belangen van [belanghebbende 1] . De enkele omstandigheid dat [verzoeker] en de bewindvoerder respectievelijk de mentor mogelijk van mening verschillen over het aanvragen van een PGB-budget en de wijze van besteding daarvan is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Dit klemt te meer nu de broers een andere mening zijn toegedaan dan
[verzoeker] , waar het de persoon van de bewindvoerder en mentor betreft. Dat [verzoeker] geen klik ervaart met de huidige mentor is onvoldoende reden om de door [verzoeker] gewenste mentor te benoemen in plaats van de huidige mentor. Weliswaar is [verzoeker] de mantelzorger van [belanghebbende 1] en als zodanig niet onbelangrijk, maar zijn persoonlijke voorkeur is niet doorslaggevend, te meer nu niet duidelijk is of deze vorm van zorg momenteel het meest in het belang van [belanghebbende 1] is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het niet in het belang van [belanghebbende 1] [verzoeker] tot medementor te benoemen, nog daargelaten dat voldoende duidelijk is dat de huidige samenwerking met de mentor stroef verloopt.
Evenmin bestaat, gelet op het hiervoor overwogene, grond om een andere bewindvoerder te benoemen. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden dat de bewindvoerder haar taken niet naar behoren uitvoert. De omstandigheid dat [verzoeker] het vervelend vindt niet meer te kunnen beschikken over de leefgeldrekening van [belanghebbende 1] is daartoe onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van gebleken feiten en omstandigheden niet
volstaan worden met de volmacht, waarnaar [verzoeker] verwijst. Zoals de kantonrechter al bij beschikking van 6 januari 2015 heeft overwogen, kan ter bescherming van de vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen van [belanghebbende 1] niet worden volstaan met een volmacht, reden waarom bewind en mentorschap zijn ingesteld en een professionele mentor en bewindvoerder zijn benoemd. Deze situatie is niet gewijzigd.
Conclusie
4.1.
Op grond van het voorgaande falen de grieven en zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, gericht tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 9 maart 2023;
bekrachtigt de beschikking van genoemde rechtbank van 7 april 2023, hersteld bij beschikking van 11 mei 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.