Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/377768 / HA ZA 22-9)
2.Waar gaat deze zaak over?
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- het herstelexploot van 12 juni 2023;
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis met producties M-O;
- de memorie van antwoord met producties 27-30;
- de akte van uitlating producties van [appellanten] ;
- de antwoordakte van Dolav.
3.De beoordeling
“has a need for this a General Manager”en dat [de B.V.]
“as such is able and willing to carry out this work feed”. Partijen zijn overeengekomen dat Dolav € 9.300,- exclusief BTW per maand betaalt aan [de B.V.] .
- primair: € 399.400,00 (nakoming VSO);
- subsidiair: € 394.887,00 (vanwege ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad);
- primair en subsidiair: € 5.544,00 (buitengerechtelijke kosten) en bedragen van
voor zover verrekening van een opdrachtvergoeding in conventie niet zou plaatsvinden: Dolav te veroordelen om aan [de B.V.] , althans [appellant] te voldoen een vergoeding voor alle extra (naast de sales- en marketingactiviteiten) gewerkte uren á € 95,00 per uur exclusief omzetbelasting, ten bedrage van € 224.588,44 (exclusief omzetbelasting) althans een redelijke vergoeding krachtens artikel 7:405 BW;
- [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan Dolav te betalen een bedrag van € 399.400,00 vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van
- [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 103.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
- [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.772,00 exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
- [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Dolav tot op heden begroot op € 12.495,36 (plus nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
voor zover verrekening van een opdrachtvergoeding/managementvergoeding voor de extra managementwerkzaamheden over de periode juli 2019 t/m juli 2021 niet zou plaatsvinden:
a. Dolav zal veroordelen tot betaling van € 229.588,44 aan [appellanten] , althans een redelijke vergoeding krachtens artikel 7:405 BW;
alsmede voor zover verrekening van de salesbonus over de jaren 2019, 2020 en 2021 niet zou plaatsvinden:
b. Dolav zal veroordelen tot betaling van € 29.321,- aan [de B.V.] , althans een in redelijkheid te bepalen bedrag ter zake salesbonus over de jaren 2019, 2020 en 2021;
“all money that they have taken illegally or unlawfully or without Dolav's permission in the past, plus all money that they have taken via third parties”(rov. 3.1.7). In de VSO wordt hiermee gedoeld op de frauduleuze facturen die [appellanten] hebben verzonden en op basis waarvan een bedrag van (in totaal) € 400.000,- ten onrechte aan [appellanten] is overgemaakt. [appellanten] leggen niet uit dat, daar waar tussen partijen vast staat dat sprake is van illegale en niet gerechtvaardigde onttrekkingen door [appellanten] middels de frauduleuze facturen, [appellanten] desondanks recht zouden kunnen hebben op vergoeding van een (deel van de) via de frauduleuze facturen gedeclareerde bedragen. Reeds hierop strandt het beroep van [appellanten] op verrekening dan wel de vordering tot betaling van € 229.588,44.
In het licht van dit gemotiveerde verweer hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat en waarom zij (aanvullend op het betaalde bedrag van € 9.116,-) recht zouden hebben gehad op een salesbonus ter hoogte van € 29.321,-. Het had ook op de weg van [appellanten] gelegen om de facturen die zij stellen hiervoor te hebben opgesteld en bij Dolav te hebben ingediend, in rechte over te leggen. Dat hebben zij echter niet gedaan.
“(plastic) pallet boxes, pallets (…)”. [appellanten] hebben erkend dat [---] handelt in kunststof pallets, zodat hieruit reeds volgt dat sprake is van een toerekenbare niet-nakoming van deze bepaling door [appellanten] Bovendien volgt uit de door Dolav overgelegde brochures van Dolav en [---] (producties 29-30 bij memorie van antwoord) dat [---] heeft te gelden als een concurrent van Dolav. Daaruit blijkt immers dat sprake is van gelijksoortige producten die beide bedrijven aanbieden. De stellingen van [appellanten] dat er sprake is van een beperkte overlap en dat andere klantgroepen worden bediend door [---] , zijn gemotiveerd door Dolav bestreden en door [appellanten] niet nader onderbouwd. Door bij [---] werkzaamheden te verrichten, hebben [appellanten] het non-concurrentiebeding geschonden. Grief VII faalt.
€ 178,-(plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)