ECLI:NL:GHSHE:2024:2848

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.327.981_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over nakoming van een vaststellingsovereenkomst en concurrentiebeding tussen appellanten en Dolav

In deze zaak hebben appellanten en Dolav Benelux B.V. een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is afgesproken dat appellanten € 400.000,- moeten terugbetalen aan Dolav vanwege illegale onttrekkingen. Daarnaast is er een concurrentiebeding opgenomen. Appellanten hebben aangevoerd dat zij niet kunnen voldoen aan de overeenkomst en dat er verrekening moet plaatsvinden. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat appellanten de overeenkomst moeten nakomen en dat er geen ruimte is voor verrekening. Tevens is vastgesteld dat appellanten het concurrentiebeding hebben geschonden, en de door de rechtbank opgelegde boete blijft in stand. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin Dolav in het gelijk is gesteld. Het hof bevestigt de eerdere uitspraak en wijst de vorderingen van appellanten af, waarbij het hof ook de proceskosten aan de zijde van Dolav toekent.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.327.981/01
arrest van 10 september 2024
in de zaak van

1.[de B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , België,

2.
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
appellanten,
hierna aan te duiden als respectievelijk [de B.V.] , [appellant] , gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
tegen
Dolav Benelux B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Dolav,
advocaat: mr. D.G.B.M. van Rooij te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 februari 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] (en [persoon A] ) als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en Dolav als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/377768 / HA ZA 22-9)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Waar gaat deze zaak over?

[appellanten] en Dolav hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst hebben partijen afgesproken dat [appellanten] € 400.000,- moeten terugbetalen aan Dolav op grond van illegale onttrekkingen. Daarnaast is een concurrentiebeding opgenomen. [appellanten] voeren om verschillende redenen aan dat nakoming van de vaststellingsovereenkomst niet kan worden gevorderd dan wel dat verrekening dient plaats te vinden. Het hof is van oordeel dat [appellanten] de vaststellingsovereenkomst moeten nakomen en dat er geen plaats is voor verrekening. Voorts staat vast dat [appellanten] het concurrentiebeding hebben geschonden. De door de rechtbank al gematigde boete blijft in stand.

3.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • het herstelexploot van 12 juni 2023;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis met producties M-O;
  • de memorie van antwoord met producties 27-30;
  • de akte van uitlating producties van [appellanten] ;
  • de antwoordakte van Dolav.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet bestreden en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten vast. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Dolav is producent van plastic opberg- en vervoersproducten.
3.1.2.
[appellant] is sinds 2 januari 2014 werknemer van Dolav geweest.
3.1.3.
In 2019 is de vennootschap [de B.V.] opgericht, waarvan [appellant] bestuurder is.
3.1.4.
[persoon A] , echtgenote van [appellant] , (hierna: [persoon A] ) is van 9 juli 2019 tot 30 juni 2021 medebestuurder geweest van [de B.V.] .
3.1.5.
Op 30 juni 2019 is tussen Dolav en [de B.V.] een overeenkomst van opdracht gesloten op basis waarvan [de B.V.] de producten van Dolav binnen de Benelux zou exploiteren en ontplooien met de nadruk op sales gerelateerde werkzaamheden en het leiden van projecten ten gunste van Dolav. Tevens behoorde tot de opdracht het verstevigen van de marktpositie van Dolav binnen de Benelux. Voorts staat vermeld dat partijen in aanmerking nemen dat Dolav
“has a need for this a General Manager”en dat [de B.V.]
“as such is able and willing to carry out this work feed”. Partijen zijn overeengekomen dat Dolav € 9.300,- exclusief BTW per maand betaalt aan [de B.V.] .
3.1.6.
In juli 2021 is Dolav benaderd door haar leverancier Plastic Repair Service B.V. (hierna: PRS) over frauduleuze handelingen van [de B.V.] en [appellant] ten nadele van Dolav. PRS is sinds 2016 een leverancier van Dolav. Daarnaast heeft Dolav jarenlang magazijnruimten voor de opslag van kunststof bakken en materiaal bij PRS gehuurd.
3.1.7.
Op 27 juli 2021 is een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten tussen [de B.V.] en [appellant] en Dolav. In de VSO staat, voor zover van belang in deze procedure, het volgende:
“(…)
THE PARTIES HAVE AGREED AS FOLLOWS:
ARTICLE 1. TERMINATION
1.1
Dolav, [de B.V.] and [appellant] agree that the Assignment Agreement from June 30, 2019 has been terminated directly and that there is no relationship between the parties.
ARTICLE 2. REFUND ALL THE MONEY
2.1
[de B.V.] and [appellant] undertake to immediately return to Dolav all money that they have taken illegally or unlawfully or without Dolav's permission in the past, plus all money that they have taken via third parties. According to Dolav's estimate, this amount is currently calculated at € 400,000.00 (four hundred thousand euros). The final amount may be much higher after further investigation. For the purpose of concluding this settlement agreement and settling the dispute between parties, parties agree that [de B.V.] and [appellant] will refund Dolav an amount of € 400,000.00 (four hundred thousand euros) within one month of signing this settlement agreement.
(…)
ARTICLE 6. NON-COMPETE CLAUSE ,RELATION CLAUSE & ANCILLARY CLAUSES
6.1
[de B.V.] and [appellant] or another (new) party on their behalf undertake vis-à-vis Dolav not to approach current staff, ex-employees or directors in any way up to and including 5 years after signing the Settlement Agreement, regardless of whether the concerns activities that are directly or indirectly related to or comparable to the activities of Dolav. [persoon B] and [persoon C] or a Dolav employee which will holds the same position in the future is the only contact available to you.
6.2
[de B.V.] and [appellant] or another (new) party on their behalf undertake towards Dolav not to contact Dolav customers in the past, current or potential customers in any way up to and including 5 years after signing the Settlement Agreement or other Dolav relations. [de B.V.] and [appellant] or another (new) party will provide a list of all ongoing projects and contacts with the status.
6.3
[de B.V.] and [appellant] or another (new) party on their behalf undertake towards Dolav not to operate any company with activities that are directly or indirectly related to or comparable, up to and including 5 years after signing the Settlement Agreement, with Dolav's activities, either directly or indirectly.
6.4
[de B.V.] and [appellant] or another (new) party on their behalf undertake towards Dolav not to work for one of its competitors or other companies in the (plastic) pallet boxes, pallets or similar sector for up to 5 years after signing the Settlement Agreement for a period of 5 years.
6.5
[de B.V.] and [appellant] or another (new) party on their behalf commit themselves to Dolav up to and including 5 years after signing the Settlement Agreement not to inflict any other direct or indirect damage to Dolav and not to provide any knowledge and information from Dolav to third parties or to use or in any way whatsoever.
6.6
In the event of violation of these articles, [de B.V.] and [appellant] will forfeit to Dolav and immediately due and payable fine of € 25,000 (twenty-five thousand euros) and € 1,000.00 (thousand euros) per day per violation as long as it continues, without judicial intervention. Dolav still has the right to claim compensation.
(…)”.
3.1.8.
Na ondertekening van de VSO zijn partijen nadere betaaltermijnen overeengekomen: de eerste termijn van € 200.000,- diende op of vóór 27 augustus 2021 te zijn betaald, de tweede termijn diende op of vóór 27 september 2021 te zijn betaald.
Op 27 augustus 2021 is door [appellanten] aan Dolav een bedrag van € 600,00 betaald.
3.1.9.
Omdat verdere betaling uitbleef, heeft de advocaat van Dolav [de B.V.] en [appellant] gesommeerd tot betaling, waarbij voor betaling van de eerste termijn een uitstel tot 7 september 2021 is verleend. Daarna is gecorrespondeerd tussen de advocaten van partijen. Dat overleg heeft geleid tot een algehele regeling op 14 september 2021, die weer is komen te vervallen, omdat de algehele regeling niet is nagekomen.
3.1.10.
De advocaat van [appellanten] heeft vervolgens nogmaals voorstellen gedaan voor een (andere) regeling, waarover geen overeenstemming is bereikt.
3.1.11.
[appellant] heeft in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022 werkzaamheden verricht voor [---] GmbH (hierna: [---] ).
3.1.12.
Bij vonnis in kort geding van 11 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat aannemelijk is dat [appellant] (hetzij op basis van een arbeidsovereenkomst hetzij via zijn vennootschap) werkzaam is geweest bij een concurrent van Dolav, te weten [---] . De voorzieningenrechter heeft [appellanten] geboden zich te onthouden van werkzaamheden die strijdig zijn met het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde Dolav in conventie na vermeerdering van eis - kort samengevat - veroordeling van [appellanten] en [persoon A] tot betaling van:
  • primair: € 399.400,00 (nakoming VSO);
  • subsidiair: € 394.887,00 (vanwege ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad);
  • primair en subsidiair: € 5.544,00 (buitengerechtelijke kosten) en bedragen van
een en ander te vermeerderen met rente en kosten;
waarbij Dolav tevens verzocht om een bewijs van waarmerking van de beslissing ex artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.2.2.
[appellanten] en [persoon A] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.
In reconventie vorderden [appellanten] en [persoon A] samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de VSO rechtsgeldig vernietigd is, althans de vernietiging uit te spreken van de VSO krachtens artikelen 3:44 BW en 6:228 BW;
voor zover verrekening van een opdrachtvergoeding in conventie niet zou plaatsvinden: Dolav te veroordelen om aan [de B.V.] , althans [appellant] te voldoen een vergoeding voor alle extra (naast de sales- en marketingactiviteiten) gewerkte uren á € 95,00 per uur exclusief omzetbelasting, ten bedrage van € 224.588,44 (exclusief omzetbelasting) althans een redelijke vergoeding krachtens artikel 7:405 BW;
Dolav te veroordelen om aan [de B.V.] , althans [appellant] te voldoen een schadevergoeding wegens onredelijke opzegging ten bedrage van € 53.901,00, althans een in goede justitie nader vast te stellen bedrag;
Dolav te veroordelen om aan [de B.V.] , [appellant] en [persoon A] te voldoen een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00;
een en ander te vermeerderen met kosten en rente.
3.2.6.
In het eindvonnis van 22 februari 2023 heeft de rechtbank in conventie, kort samengevat en voor zover hier van belang,
  • [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan Dolav te betalen een bedrag van € 399.400,00 vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van
  • [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 103.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
  • [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.772,00 exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
  • [de B.V.] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Dolav tot op heden begroot op € 12.495,36 (plus nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten aan de zijde van Dolav begroot op € 2.491,-, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
Ten slotte heeft de rechtbank een bewijs van waarmerking van de beslissing ex artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken verstrekt en gehecht aan het vonnis.
3.3.
De vorderingen jegens [persoon A] zijn door de rechtbank afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.4.
[appellanten] hebben in hoger beroep elf grieven aangevoerd. [appellanten] hebben hun eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en dat het hof opnieuw rechtdoende,
I. Dolav niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen in conventie, althans haar deze te ontzeggen (afwijzen);
II. de vordering van [appellanten] in reconventie zal toewijzen en daartoe:
voor zover verrekening van een opdrachtvergoeding/managementvergoeding voor de extra managementwerkzaamheden over de periode juli 2019 t/m juli 2021 niet zou plaatsvinden:
a. Dolav zal veroordelen tot betaling van € 229.588,44 aan [appellanten] , althans een redelijke vergoeding krachtens artikel 7:405 BW;
alsmede voor zover verrekening van de salesbonus over de jaren 2019, 2020 en 2021 niet zou plaatsvinden:
b. Dolav zal veroordelen tot betaling van € 29.321,- aan [de B.V.] , althans een in redelijkheid te bepalen bedrag ter zake salesbonus over de jaren 2019, 2020 en 2021;
III. Dolav zal veroordelen om aan [appellanten] terug te betalen al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het vonnis aan Dolav heeft betaald;
IV. Dolav zal veroordelen in de kosten van beide instanties (inclusief nakosten).
3.5.
Dolav voert gemotiveerd verweer dat, voor zover van belang, in het navolgende aan de orde zal komen. Dolav heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de afgewezen vorderingen jegens [persoon A]. De vorderingen jegens [persoon A] maken dus geen onderdeel uit van dit hoger beroep.
Rechtsmacht
3.6.
[de B.V.] was ten tijde van de inleidende dagvaarding gevestigd in België en [appellant] was daar woonachtig. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening. Ingevolge artikel 25 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Extra werkzaamheden door [appellanten] ?
3.7.
Het hof ziet aanleiding om eerst grief II en grief III te bespreken. [appellanten] voeren in grief II aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen overeenkomst kan worden vastgesteld ten aanzien van de extra uren van [appellanten] en er dus geen recht op vergoeding bestaat. Volgens [appellanten] hebben zij extra managementtaken verricht naast de sales- en marketingtaken. In de loop van 2019 merkte [appellant] dat hij te weinig tijd beschikbaar had voor zijn sales- en marketingtaken. Na een bespreking met leidinggevende [persoon D] (hierna: [persoon D]) is afgesproken dat de extra uren zouden worden betaald tegen een tarief van € 95,- per uur. Omdat hiervoor geen budget was, heeft [persoon D] voorgeschreven dat dit via (onjuiste) facturen kon worden gedeclareerd. Nu [appellanten] een volwaardige extra functie hebben overgenomen, brengt artikel 7:405 BW mee dat Dolav daarvoor een redelijk loon verschuldigd is, aldus grief III.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt. [appellanten] hebben geen grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van [appellanten] op vernietiging van de VSO wegens bedrog, bedreiging, misbruik van omstandigheden of dwaling niet slaagt. De VSO die tussen Dolav en [appellanten] is gesloten staat dan ook vast. Partijen hebben wilsovereenstemming met betrekking tot hetgeen in de VSO is afgesproken. In artikel 2.1 is vermeld dat [appellanten] onmiddellijk aan Dolav moeten teruggeven
“all money that they have taken illegally or unlawfully or without Dolav's permission in the past, plus all money that they have taken via third parties”(rov. 3.1.7). In de VSO wordt hiermee gedoeld op de frauduleuze facturen die [appellanten] hebben verzonden en op basis waarvan een bedrag van (in totaal) € 400.000,- ten onrechte aan [appellanten] is overgemaakt. [appellanten] leggen niet uit dat, daar waar tussen partijen vast staat dat sprake is van illegale en niet gerechtvaardigde onttrekkingen door [appellanten] middels de frauduleuze facturen, [appellanten] desondanks recht zouden kunnen hebben op vergoeding van een (deel van de) via de frauduleuze facturen gedeclareerde bedragen. Reeds hierop strandt het beroep van [appellanten] op verrekening dan wel de vordering tot betaling van € 229.588,44.
Het hof merkt nog op dat ook gelet op artikel 7.6 van de VSO, waarin is bepaald dat partijen elkaar finale kwijting verlenen na uitvoering van de VSO, niet valt in te zien dat en waarom [appellanten] aanspraak zouden kunnen maken op verrekening of betaling van enige vordering door Dolav.
3.9.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Dolav heeft de door [appellanten] gestelde afspraken gemotiveerd heeft betwist. Vast staat dat [appellanten] geen schriftelijk stuk, dat volgens [appellanten] wel zou bestaan, hebben overgelegd waaruit de door [appellanten] gestelde afspraken blijken.
[appellanten] hebben onvoldoende concreet en specifiek gesteld op welk moment en onder welke omstandigheden de afspraken zouden zijn gemaakt met [persoon D]. [appellanten] hebben gesteld dat aan [appellant] gevraagd is de taken van General Manager op zich te nemen en dat [appellant] vanaf januari 2019 is ingewerkt ten behoeve van die taken. Vanaf juli 2019 werd [persoon D], tot 1 januari 2019 werkzaam als General Manager, Group Product Manager Europe. [appellanten] leggen niet uit waarom, als [appellant] naar eigen zeggen al vanaf januari 2019 werd ingewerkt voor de taken van General Manager, de overeenkomst van opdracht van 30 juni 2019 niet (ook) op deze taken zou zien en het maandelijks overeengekomen te betalen bedrag niet (ook) een vergoeding was voor deze taken. Uit de overeenkomst van opdracht blijkt bovendien het tegendeel. Dolav had, zo blijkt uit de inleidende overwegingen, op dat moment een General Manager nodig en [appellanten] verklaarden zich bereid deze taken op zich te nemen (rov. 3.1.5). Voorts heeft Dolav onbetwist naar voren gebracht dat [appellant] zich met ingang van 1 januari 2019 General Manager noemde richting de klanten van Dolav (productie 14 bij conclusie van antwoord in reconventie).
3.10.
De stelling van [appellanten] dat [appellant] na enkele maanden merkte dat hij te weinig tijd beschikbaar had voor zijn sales- en marketingtaken, naast de taken van General Manager, kan het hof niet goed in de tijd plaatsen. Het hof begrijpt dat [appellanten] hiermee kennelijk doelen op enkele maanden na het sluiten van de overeenkomst van opdracht op 30 juni 2019. [appellant] werd echter naar eigen zeggen al sinds januari 2019 ingewerkt in de nieuwe functie.
Ten aanzien van de taken en werkzaamheden die door [appellanten] worden genoemd als extra werkzaamheden, heeft Dolav bestreden dat dit extra taken of werkzaamheden zouden betreffen. Volgens Dolav vallen deze juist onder de afgesproken werkzaamheden. Ook ten aanzien hiervan zijn de stellingen van [appellanten] onvoldoende concreet. Zo noemen [appellanten] een extra ingevoerd driemaandelijks overleg dat voor het eerst in september 2019 heeft plaatsgevonden, als voorbeeld van de extra werkzaamheden. Uit het dossier blijkt dat [appellanten] op 3 september 2019 al de eerste frauduleuze factuur indienen, naar eigen zeggen van [appellanten] voor de extra managementuren in de maanden juli en augustus. Dat impliceert dat [appellanten] onmiddellijk na aanvang van de overeenkomst van opdracht op 30 juni 2019 al extra werkzaamheden (niet vallende binnen de overeenkomst van opdracht) zouden zijn gaan verrichten. Wanneer dan precies de afspraak met [persoon D] zou zijn gemaakt, is door [appellanten] niet gesteld.
3.11.
Daarbij komt dat [appellanten] niet hebben uitgelegd waarom een afspraak met [persoon D] onder de door hen gestelde omstandigheden Dolav zou binden. [appellant] wist dat er geen budget bestond binnen Dolav voor een vergoeding van de door [appellanten] gestelde extra werkzaamheden en noemt de wijze van factureren zelf “ongebruikelijk en ronduit bijzonder”, terwijl volgens [appellant] [persoon D] hem zou hebben gezegd discreet met de beloningsafspraak om te gaan. Wat hier verder van zij, Dolav heeft gemotiveerd betwist dat de gestelde afspraak is gemaakt en dat de wijze van factureren door [persoon D] zou zijn voorgesteld. Ook het wijzen naar andere werknemers binnen Dolav of PRS die volgens [appellanten] zouden hebben geweten van de constructie en/of zelf frauduleus zouden hebben gehandeld, kan [appellanten] niet baten. Dit nog los van het feit dat Dolav deze wetenschap heeft betwist en [appellanten] haar stellingen dienaangaande niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat grief II faalt. Grief III kan evenmin doel treffen, gelet op hetgeen hiervoor onder rov. 3.8 is overwogen. Voorts is niet gebleken dat er extra werkzaamheden zijn verricht door [appellanten] waarvoor een redelijk loon zou moeten worden betaald.
Recht op salesbonus?
3.13.
Met grief IV stellen [appellanten] aan de orde dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het recht van [appellanten] op een salesbonus over de jaren 2019, 2020 en 2021. Volgens [appellanten] kan Dolav ter hoogte van een bedrag van € 29.321,- geen aanspraak maken op nakoming van de VSO. Dolav betwist dat [appellanten] aanspraak hadden op een bonus.
3.14.
Deze grief faalt. Het hof verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor onder rov. 3.8 is overwogen. Uit de VSO volgt dat partijen wilsovereenstemming hebben over het bedrag dat illegaal is onttrokken. Dat bedrag staat dan ook vast. Los hiervan, blijkt uit de overeenkomst van opdracht niet dat [appellanten] recht hadden op een bonus. De verwijzing naar de bonus van medewerkers die in loondienst waren bij [appellanten] is niet relevant, nu [appellanten] (in elk geval vanaf 1 juli 2019) werkzaam waren op basis van een overeenkomst van opdracht. Dolav heeft verder naar voren gebracht dat de uitgekeerde bonus over 2019 eenmalig en op initiatief van Dolav heeft plaatsgevonden. Dolav heeft ter onderbouwing daarvan als productie 20 in eerste aanleg de correspondentie hierover met de controller van Dolav overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat er een bedrag van € 9.116,- als bonus aan [de B.V.] werd toegekend. Daarvoor is gefactureerd en betaald.
Het hof stelt vast dat [appellanten] een bonusbedrag over 2019 vorderen van € 9.900,- hetgeen zich niet verhoudt met het bedrag zoals in de correspondentie naar voren komt. [appellanten] geven hiervoor geen verklaring. Dat [appellanten] recht zouden hebben op een bonus over 2020 ter hoogte van € 32.837,- is door Dolav betwist. Er zijn daarover, zo stelt Dolav, geen afspraken gemaakt en bovendien blijkt uit de door haar overgelegde cijfers dat het bruto-omzetresultaat in 2020 is gehalveerd ten opzichte van het jaar daarvoor.
In het licht van dit gemotiveerde verweer hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat en waarom zij (aanvullend op het betaalde bedrag van € 9.116,-) recht zouden hebben gehad op een salesbonus ter hoogte van € 29.321,-. Het had ook op de weg van [appellanten] gelegen om de facturen die zij stellen hiervoor te hebben opgesteld en bij Dolav te hebben ingediend, in rechte over te leggen. Dat hebben zij echter niet gedaan.
Ongerechtvaardigde verrijking?
3.15.
[appellanten] beroepen zich met grief V op ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van Dolav doordat Dolav enerzijds nakoming van de VSO vordert maar anderzijds niets betaalt voor de extra werkzaamheden en de salesbonus niet uitkeert, waar [appellanten] recht op hebben. Deze grief kan niet slagen. Vast staat dat Dolav voor € 400.000,- is verarmd, terwijl van enige verrijking van Dolav niet is gebleken. Het hof verwijst voor het overige naar rov. 3.8-3.14.
3.16.
De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft beslist dat [appellanten] niet gerechtigd zijn tot vergoeding van extra werkzaamheden en dat het beroep op verrekening faalt. Van verrekening of vergoeding van de door [appellanten] gestelde salesbonus kan evenmin sprake zijn. Ook grief VI faalt.
Redelijkheid en billijkheid
3.17.
Grief I voert aan dat de vordering tot nakoming van de VSO door Dolav naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). Deze grief berust allereerst op de grondslag dat er goede redenen (de gestelde extra werkzaamheden door [appellanten] en de salesbonus) voor onttrekking bestonden. Zoals hiervoor onder rov. 3.8-3.14 overwogen, staat de VSO tussen partijen vast en is van dergelijke goede redenen overigens niet gebleken. Voorts stellen [appellanten] dat [persoon D] en PRS op de hoogte waren van de constructie van facturering via PRS en dat Dolav met twee maten meet, doordat andere medewerkers van Dolav eveneens frauduleus handelen te verwijten valt. Wat hier verder ook van zij – Dolav heeft bestreden dat [persoon D] en PRS wisten van de constructie en dat sprake zou zijn geweest van frauduleus handelen van andere medewerkers – dit maakt niet dat de vordering tot nakoming van de VSO door Dolav naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Grief I is tevergeefs voorgesteld.
Non-concurrentiebeding
3.18.
Volgens grief VII heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellanten] onvoldoende hebben gemotiveerd dat [---] geen concurrent van Dolav is. [---] is geen concurrent van Dolav omdat [---] (i) andersoortige producten (kunststof pallets) verkoopt en de beperkte overlap minder is dan 2 promille van de omzet en (ii) andere klantgroepen bedient, aldus grief VII.
3.19.
Het hof oordeelt als volgt. Krachtens artikel 6.4 van de VSO is het [appellanten] verboden om te werken voor een bedrijf dat handelt in
“(plastic) pallet boxes, pallets (…)”. [appellanten] hebben erkend dat [---] handelt in kunststof pallets, zodat hieruit reeds volgt dat sprake is van een toerekenbare niet-nakoming van deze bepaling door [appellanten] Bovendien volgt uit de door Dolav overgelegde brochures van Dolav en [---] (producties 29-30 bij memorie van antwoord) dat [---] heeft te gelden als een concurrent van Dolav. Daaruit blijkt immers dat sprake is van gelijksoortige producten die beide bedrijven aanbieden. De stellingen van [appellanten] dat er sprake is van een beperkte overlap en dat andere klantgroepen worden bediend door [---] , zijn gemotiveerd door Dolav bestreden en door [appellanten] niet nader onderbouwd. Door bij [---] werkzaamheden te verrichten, hebben [appellanten] het non-concurrentiebeding geschonden. Grief VII faalt.
Berekening van de boete
3.20.
Grief VIII stelt aan de orde dat enkel op werkdagen sprake kan zijn van bedrijfs- c.q. concurrerende activiteiten. Daarom moet het non-concurrentiebeding zo worden uitgelegd dat met dagen is bedoeld werkdagen. Dit betekent dat de rechtbank bij de berekening van de boete ten onrechte is uitgegaan van 181 dagen, aldus [appellanten]
3.21.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158, Haviltex).
3.22.
[appellanten] brengen niet naar voren dat zij het beding als bedoeld in artikel 6.6 van de VSO daadwerkelijk zo hebben begrepen dat hiermee uitsluitend op werkdagen zou worden gedoeld. Evenmin voeren [appellanten] aan dat zij redelijkerwijs deze zin aan de bepaling mocht toekennen en zij dit redelijkerwijs van Dolav mocht verwachten. [appellanten] voeren enkel aan dat, nu het gaat om overtredingen die enkel op werkdagen kunnen worden begaan, het boetebeding dus ziet op werkdagen.
De lezing van [appellanten] , die door Dolav is bestreden, ligt niet voor de hand nu het concurrentiebeding een prikkel inhoudt om [appellanten] in de eerste plaats te weerhouden om een opdracht van of een dienstverband met een concurrent van Dolav te accepteren respectievelijk aan te gaan. Wordt dit toch gedaan, dan zijn [appellanten] een boete van
€ 25.000,- verschuldigd. Laten [appellanten] een dergelijke situatie voortbestaan, dan zijn zij voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, een boete van € 1.000,- verschuldigd. Tussen partijen is niet in geschil dat de opdracht/het dienstverband is aangegaan voor een bepaalde tijd, namelijk een half jaar. In de brief van 21 maart 2022 sommeert Dolav [appellanten] om met onmiddellijke ingang het concurrerende handelen te staken en wijst zij op het feit dat er voor elke dag dat de overtreding voortduurt een boete van € 1.000,- verschuldigd is. Dit ziet dan ook niet op elke dag dat er feitelijk gewerkt wordt maar op elke kalenderdag dat de overeenkomst op basis waarvan gewerkt wordt, voortduurt. De overeenkomst kan op iedere dag (werkdag/vrije dag) worden beëindigd. De prikkel van de boete van € 1.000,- per dag is bedoeld om [appellanten] te bewegen om de overeenkomst onmiddellijk te beëindigen. Doen zij dat niet, dan zijn zij voor iedere dag dat daarmee in gebreke wordt gebleven, de boete verschuldigd.
Die prikkel zal bovendien onvoldoende tot uitdrukking komen indien uitsluitend van werkdagen zou moeten worden uitgegaan. Voorstelbaar is dat, uitgaande van de lezing van [appellanten] , dan niet alleen discussie zal kunnen worden gevoerd over werkdagen, maar ook over vakantiedagen of verzuimdagen. Daarmee schiet het non-concurrentiebeding haar doel voorbij.
3.23.
Nu [appellanten] een overeenkomst van opdracht voor de duur van zes maanden zijn aangegaan, te weten van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022 en zij al die tijd werkzaamheden voor [---] hebben uitgevoerd, heeft de rechtbank de boete terecht berekend over deze gehele periode, te weten 181 dagen. Grief VIII faalt.
Beroep op matiging
3.24.
Volgens grief IX heeft de rechtbank de boete ten onrechte gematigd tot de helft. Bovendien heeft de rechtbank niet alle omstandigheden meegewogen, zoals (i) de korte duur van de overeenkomst van opdracht voor [---] , (ii) het feit dat [appellanten] al bijna een half jaar bij Dolav weg waren, en (iii) [---] in die periode geen verkopen aan klanten van Dolav verrichtte. [appellanten] voeren aan dat de boete gematigd dient te worden tot nihil, althans gematigd tot een zeer beperkt bedrag.
3.25.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat als maatstaf voor matiging van de boete geldt dat de rechter een boete als de onderhavige kan matigen als de billijkheid dit klaarblijkelijk vereist (artikel 6:94 BW). De door [appellanten] naar voren gebrachte omstandigheden (i) tot en met (iii) vormen voor het hof geen aanleiding om de boete verder te matigen dan de rechtbank al heeft gedaan. Evenmin vereist de billijkheid klaarblijkelijk dat de boete zou dienen te worden gematigd tot nihil, althans tot een beperkter bedrag dan de rechtbank heeft gedaan. De grief is tevergeefs voorgesteld.
Bewijsaanbod
3.26.
Aan bewijslevering komt het hof niet toe. [appellanten] hebben hun stellingen, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Dolav, onvoldoende onderbouwd. Voor zover door [appellanten] is aangeboden bewijs te leveren van de stelling dat Dolav wist of kon weten dat de PRS-facturen onjuist waren, is dit aanbod niet ter zake dienend.
Proceskosten
3.27.
Grief X is gericht tegen de proceskostenveroordeling van de rechtbank. Nu de grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd, zijn [appellanten] terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. Grief X faalt. Ook grief XI kan niet slagen, nu de rechtbank de vorderingen van [appellanten] in reconventie terecht heeft afgewezen.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij ook in hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
- griffierecht € 5.689,-
- salaris advocaat € 7.929,- (1 ½ punt x Tarief VII)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)
Totaal € 13.796,-
Zoals door Dolav is gevorderd, zal de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen als in de beslissing vermeld. Voorts wordt toegewezen de gevorderde afgifte van een gewaarmerkt certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken op grond van artikel 53 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 22 februari 2023 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, aan de kant van Dolav vastgesteld op € 13.796,- te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellanten] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
verstrekt een bewijs van waarmerking van de beslissing ex artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en bepaalt dat dit aan het arrest wordt gehecht;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, J.M.H. Schoenmakers en P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2024.
griffier rolraadsheer