Uitspraak
5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep
6.De verdere beoordeling
- de incidentele vordering van Rabobank afgewezen;
- de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot aan de einduitspraak in de hoofdzaak;
- de hoofdzaak naar de rol verwezen voor dagbepaling arrest;
- iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.
- a. Bij koopovereenkomst van 30 juli 2007 hebben [appellant] en zijn toenmalig partner [persoon A] (hierna: [persoon A] ) voor een koopsom van € 191.500,-- het appartementsrecht ter zake het appartement aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) gekocht van een derde.
- b. Rabobank heeft op 22 augustus 2007 aan [appellant] en [persoon A] een offerte verstrekt voor een hypothecaire geldlening ten bedrage van € 201.300,-- ter financiering van de aankoop van de woning. [appellant] en [persoon A] hebben die offerte op 24 augustus 2007 voor akkoord ondertekend. In de offerte staat onder meer dat op de geldlening de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) van toepassing zal zijn.
- c. Rabobank heeft vervolgens op 30 november 2007 een geldleningsovereenkomst gesloten met [appellant] en [persoon A] . Op basis van deze overeenkomst heeft Rabobank aan [appellant] en [persoon A] de geldlening van € 201.300,-- verstrekt. In de overeenkomst staat onder meer dat de Stichting Waarborgfond Eigen Woningen zich borg heeft gesteld voor terugbetaling van de geldlening. Dit betreft de in de offerte genoemde NHG.
- d. In de geldleningsovereenkomst staat verder onder meer het volgende:
- De Algemene bankvoorwaarden, geldende in het verkeer tussen de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., gevestigd (…) en haar cliënten.
- De Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2005.”
- e. De woning is bij akte van 30 november 2007 aan [appellant] en [persoon A] geleverd.
- f. [appellant] en [persoon A] hebben tot zekerheid voor de nakoming van hun betalingsverplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst ten behoeve van Rabobank bij akte van 30 november 2007 een recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning. Op blz. 2 van de akte is een bepaling opgenomen over de NHG. Tussen partijen staat vast dat die NHG inderdaad is verleend door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.
- g. Ook hebben [appellant] en [persoon A] op 30 november 2007 een samenlevingsovereenkomst ondertekend.
- h. In 2008 is de relatie tussen [appellant] en [persoon A] geëindigd. [appellant] wenste in de woning te blijven wonen. In verband daarmee zijn [appellant] en [persoon A] bij notariële akte van verdeling van 5 december 2008 onder meer overeengekomen dat de woning aan [appellant] wordt toegescheiden en dat [appellant] in verband daarmee de hypothecaire geldlening als eigen schuld zal voldoen en [persoon A] voor iedere aansprakelijkheid uit die schuld zal vrijwaren. In de akte staat voorts onder E:
- i. Rabobank is eind 2008 met [appellant] en [persoon A] overeengekomen dat Rabobank afstand doet van haar vordering op [persoon A] op basis van de geldleningsovereenkomst. Tussen partijen staat vast dat [appellant] in of omstreeks december 2008 enig eigenaar is geworden van de woning (naar het hof begrijpt: door inschrijving van de notariële akte van verdeling).
- j. Medio augustus 2013 heeft [appellant] achterstanden laten ontstaan in de rentebetaling van de geldleningsovereenkomst. Rabobank heeft [appellant] in 2013 meermaals gesommeerd en gewezen op deze achterstanden. Rabobank en [appellant] hebben contact gehad over een mogelijke onderhandse verkoop van de woning vanwege de ontstane betalingsproblemen.
- k. Bij brief van 9 oktober 2013 heeft Rabobank aan [appellant] meegedeeld onder welke voorwaarden Rabobank voornemens was mee te werken aan een onderhandse verkoop van de woning.
- l. Bij op of kort vóór 23 oktober 2013 verzonden e-mail heeft Rabobank aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
- q. Rabobank heeft bij brief van 1 augustus 2014 aan [appellant] medegedeeld dat Rabobank de financiering direct opeist op het moment dat de woning zou worden verkocht en dat een restschuld die bij deze verkoop mogelijk zou ontstaan eveneens direct opeisbaar is.
- r. De woning is verkocht (en naar het hof begrijpt: geleverd) aan een derde op of omstreeks 27 november 2014 voor een bedrag van € 133.350,47. De koopsom is aangewend – kort gezegd – voor de voldoening van een deel van de hypothecaire geldlening. Daarna resteerde een restschuld van € 70.790,08. Rabobank heeft hiervan bij brief van 3 augustus 2015 mededeling gedaan aan [appellant] .
- s. Rabobank heeft begin 2016 haar vordering op [appellant] ter incasso uit handen gegeven aan Syncasso Gerechtsdeurwaarders.
- t. Op 16 augustus 2016 is [appellant] failliet verklaard. Dit faillissement is op 18 juni 2019 opgeheven wegens gebrek aan baten.
- u. Na opheffing van het faillissement heeft Syncasso namen Rabobank [appellant] meerdere malen gesommeerd om tot betaling van de restantschuld over te gaan, zonder dat [appellant] hiertoe is overgegaan.
- Bij e-mail van 25 januari 2022 heeft een klantmanager van Afdeling Operations NHG aan de advocaat van [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
- ontheffing van [appellant] van de veroordelingen die bij het verstekvonnis van 5 januari 2022 tegen hem zijn uitgesproken;
- afwijzing van de vorderingen van Rabobank;
- Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld (rov. 3.5).
- Rabobank heeft ter zake de geldlening een resterende opeisbare vordering van € 70.790,08. [appellant] heeft niets gesteld waaruit volgt dat zijn verbintenis tot terugbetaling van dat bedrag teniet is gegaan. Het verzet van [appellant] kan daarom niet slagen (rov. 3.6).
- Als [appellant] vooraf zou hebben geweten dat de borgtocht van de NHG ten opzichte van Rabobank zou komen te vervallen als [persoon A] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen, zou [appellant] evenzeer medewerking hebben verleend aan het ontslag van [persoon A] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarom ontbreekt het causaal verband tussen de door [appellant] aan Rabobank verweten normschending en de door [appellant] gestelde schade. Ook om deze reden kan het verzet niet slagen (rov. 4.7, eerste deel).
- Bovendien is niet gesteld en onderbouwd dat de NHG, indien zij door Rabobank succesvol als borg zou zijn aangesproken voor de restschuld van [appellant] , geen regres zou nemen op [appellant] . Ook om die reden kan het verzet niet slagen (rov. 4.7, tweede deel).
- ontheffing van [appellant] van de veroordelingen die bij het verstekvonnis van 5 januari 2022 tegen hem zijn uitgesproken;
- afwijzing van de vorderingen van Rabobank;
“uit de stukken toch overduidelijk en expliciet blijkt dat hij nakoming wenst van de geldleningsovereenkomst van 20 november 2007.”Verder stelt [appellant] in de toelichting op de grief dat die overeenkomst niet teniet is gegaan, nog steeds van kracht is inclusief NHG en moet worden nagekomen.
- Rabobank verplicht was de NHG daarover in te lichten;
- volgens de normen van de NHG, waarbij gekeken diende te worden naar het gemiddelde inkomen van [appellant] over de afgelopen drie jaren, niet langer in aanmerking kwam voor de NHG;
- volgens de eigen normen van Rabobank, waarbij gekeken werd naar het huidige inkomen van [appellant] , de financiering wel alleen zou kunnen voortzetten.
- Anticipatie-exploot nihil
- Griffierechten € 2.135,--
- Salaris advocaat € 4.426,-- (2 punten x tarief IV)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de