6.1Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
[geïntimeerden] zijn eigenaar van een vijftiental woonruimtes (vijf kamers, drie studio’s en zeven appartementen) aan de [adres 1] / [adres 2] in [plaats] . Zij verhuren deze woonruimtes aan, onder andere, studenten.
Living is een commanditaire vennootschap met [appellant] als beherend vennoot. Living exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het beheer van verhuurde woonruimtes en bemiddeling bij de verhuur ervan.
Living heeft op 24 november 2016 met [geïntimeerden] een overeenkomst gesloten ter zake, onder andere, het beheer van die woonruimtes. Tot de verplichtingen die Living op grond van die overeenkomst op zich nam behoren - voor zover in het kader van dit geschil van belang - de volgende werkzaamheden:
-
“Opstellen verbeterde complete huurovereenkomst (indien nodig).
-
(…)
-
Huurpenningen collecteren. Op creditfactuur doorgestort.(…)
-
Minnelijk incasso traject
-
Inventarisatie in het geval van technische problemen. De aard van het probleem wordt in kaart gebracht, evenals aansprakelijkheid.
-
Zorgdragen voor oplossen technische problemen.
-
Zorgdragen voor technisch onderhoud aan de woonruimte(s).
-
(…)
-
Het ontvangen van de opzegging en controleren of de opzegging in lijn met de huurovereenkomst is.
-
(…)
-
Het opstellen van een eindafrekening t.b.v. waarborgsom.
-
Het oplossen en afwikkelen van eventuele gebreken.
-
(…)
-
Het opstellen van een inspectierapport.
-
(…)”
Volgens de overeenkomst zijn [geïntimeerden] voor de door Living verleende diensten een vergoeding verschuldigd van € 20,-- per maand per verhuurde kamer, € 25,-- per maand per verhuurde studio, en een bedrag van € 30,-- per maand voor ieder verhuurd appartement. Partijen zijn voorts uurtarieven overeengekomen voor kantoorwerkzaamheden, technische werkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden. Facturatie van de diensten vindt, aldus de overeenkomst, ieder half jaar plaats. Daarnaast heeft Living het recht om zonder aparte goedkeuring van de opdrachtgever werkzaamheden te laten verrichten voor een bedrag tot € 250,-- indien de werkzaamheden vallen onder (reparatie)plicht van de verhuurder of wanneer zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor uitvoering van de huur.
Bij schrijven van 27 augustus 2019 (productie 4 dagvaarding) hebben [geïntimeerden] de overeenkomst met Living “per onmiddellijk” ontbonden.
Het geschil in eerste aanleg
6.2.1.Bij inleidende dagvaarding hebben [geïntimeerden] in de hoofdzaak gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om aan [geïntimeerden] te betalen € 57.423,75 te vermeerderen met wettelijke rente. In het door hen opgebrachte incident hebben zij gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot afgifte van een aantal bescheiden, waaronder huurcontracten, inspectierapporten etc., zulks onder verbeurte van een dwangsom.
6.2.2.Bij verstekvonnis van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank de vorderingen in het incident en in de hoofdzaak toegewezen en [appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
6.2.3.[appellanten] hebben een verzetdagvaarding laten uitbrengen, verzocht om vernietiging van het verstekvonnis en inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerden] [appellanten] hebben voorts, na wijziging van eis, kort samengevat, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerden] veroordeelt om aan Living te betalen € 43.120,49, te vermeerderen met de rente en de proceskosten. Deze vordering hebben zij voorwaardelijk ingesteld, namelijk in het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de verschuldigdheid c.q. vergoeding c.q. verrekening van de facturen niet betrokken kan worden bij het geschil in conventie.
6.2.4.[appellanten] leggen aan hun vordering de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst ten grondslag.
6.2.5.[geïntimeerden] hebben in de verzetprocedure eveneens hun eis gewijzigd en, kort samengevat, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om aan [geïntimeerden] te betalen € 74.331,01, te vermeerderen met wettelijke rente, en (meer) subsidiair [appellanten] te veroordelen om de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
6.2.6.[geïntimeerden] leggen aan hun vorderingen de nakoming van de overeenkomst ten grondslag en deels subsidiair een tekortkoming als gevolg waarvan zij schade hebben geleden.
6.2.7.In het bestreden eindvonnis van 27 oktober 2021 heeft de rechtbank het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 16 oktober 2019 vernietigd maar alleen voor zover gewezen in de hoofdzaak en heeft de rechtbank opnieuw als volgt recht gedaan.
In conventie zijn [appellanten] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen
€ 70.930,99, te vermeerderen met de wettelijke rente en zijn zij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. In reconventie heeft de rechtbank [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld om aan [appellanten] te betalen € 21.921,32, vermeerderd met de contractuele rente en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Al het overige in conventie en in reconventie gevorderd, heeft de rechtbank afgewezen.
De ontvankelijkheid van [appellant]
6.3.1.De hoger beroepsdagvaarding is uitgebracht namens Living en [appellant] . Deze dagvaarding is niet tijdig aangebracht waarna er een herstelexploot is uitgebracht, maar alleen namens Living. [geïntimeerden] betogen dat er zijdens [appellant] geen hoger beroep (meer) aanhangig is.
6.3.2.Naar het oordeel van het hof is er in het herstelexploot sprake van een voor [geïntimeerden] kenbare vergissing. Living heeft één beherend vennoot en dat is [appellant] . Zij zijn in eerste aanleg gezamenlijk opgetrokken, hadden één advocaat en hebben gezamenlijke standpunten ingenomen. Voor [geïntimeerden] was ook duidelijk dat zij in hoger beroep ook gezamenlijk zouden optrekken gelet op het feit dat zij beiden bij één en dezelfde dagvaarding in hoger beroep zijn gekomen. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] door deze vergissing in hun verdediging zijn geschaad en/of daardoor zijn benadeeld.
6.3.3.Het hof verwerpt dit verweer van [geïntimeerden] [appellant] is ontvankelijk in dit hoger beroep.