ECLI:NL:GHSHE:2024:284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.302.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in complexe gezinszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader en moeder zijn verwikkeld in een complexe juridische strijd, waarbij de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.T. Gommer, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hissink, hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te laten, zonder zorgregeling met de vader, om de kinderen de ruimte te geven voor hun ontwikkeling.

Het hof heeft vastgesteld dat er een intensief hulpverleningstraject nodig is om de problematiek binnen het gezin aan te pakken. De ouders zijn niet in staat gebleken om samen te werken, wat de situatie voor de kinderen bemoeilijkt. De vader heeft aanvankelijk verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen 70% van de tijd bij hem zouden verblijven, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. In plaats daarvan is besloten dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder zal zijn, met de mogelijkheid voor de kinderen om op vrijwillige basis contact met de vader te hebben.

Daarnaast is de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 381,- per kind per maand, met jaarlijkse indexering. De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het hof benadrukt dat de gezamenlijke inzet van beide ouders cruciaal is voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 februari 2024
Zaaknummer: 200.302.331/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/378773 / FA RK 20-5875
op het verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.T. Gommer,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C. Hissink.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 21 juli 2022

Bij beschikking van 21 juli 2022 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen conform hetgeen in die beschikking onder rechtsoverweging 3.9.3 is overwogen, en verzocht zo spoedig mogelijk een rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen.
Het hof heeft voorts mevrouw [bijzondere curator] , praktijk [praktijk] te [plaats] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] teneinde de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te behartigen, waarbij de bijzondere curator voor haar taakomschrijving is verwezen naar hetgeen in rechtsoverweging 3.9.6 van de beschikking is opgenomen. Het hof heeft de bijzondere curator verzocht om uiterlijk op
10 januari 2023 het hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van haar rapport aan de advocaten van partijen en de raad.
Het hof heeft voorts bepaald dat de man met ingang van 20 april 2022 voorlopig een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 381,- per kind per maand, de toekomstige bedragen telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft daarna nog kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de rapportage van de bijzondere curator d.d. 17 februari 2023;
  • het raadsrapport d.d. 22 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen namens de vader d.d. 27 maart 2023;
  • het V8-formulier met bijlage namens de vader d.d. 26 mei 2023;
  • het V8-formulier namens de moeder d.d. 30 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlage namens de moeder d.d. 5 december 2023;
  • de door mr. Gommers overgelegde spreekaantekeningen.
6.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. [minderjarige 2] heeft van deze gelegenheid wel gebruik gemaakt en heeft op 18 december 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 19 december 2023. Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Gommer;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hissink;
  • de bijzondere curator;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

7.De verdere beoordeling

De nadere feiten
7.1.
Bij beschikking van 28 juni 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 28 juni 2023 tot
28 juni 2024 onder toezicht gesteld van de GI.
De nadere standpunten
7.2.
De bijzondere curator heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder te laten zijn en geen zorgregeling tussen de kinderen en de vader vast te stellen.
Mogelijk zal er voor beide kinderen de noodzakelijke rust en ruimte ontstaan - ook in het kader van hun ontwikkeling, schoolprestaties en algemeen welbevinden - om op enig moment, vanuit hun vrije wil, het contact met de vader weer aan te gaan.
Het is voorts voor [minderjarige 1] van belang dat er een behandeling gestart kan worden. Dit komt nu niet van de grond.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bijzondere curator, zakelijk weergegeven, nog het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee leuke jongens, die beiden trots zijn op wat hun moeder na de scheiding heeft bereikt. Ze hebben aangegeven dat ze het verblijf bij de vader als een luxe gevangenis hebben ervaren. Het lijkt alsof de vader over de rug van de kinderen alle verantwoordelijkheid van wat er is fout gegaan bij de moeder neerlegt. [minderjarige 1] verblijft nu bij de vader, maar de vraag is voor hoelang. De vader gaat de problemen van [minderjarige 1] niet oplossen. Het belang van de kinderen is ermee gediend dat zij het hoofdverblijf bij de moeder krijgen. Het zou ook het beste zijn als de moeder alleen het gezag over de kinderen krijgt, maar dit ligt kennelijk niet aan het hof voor.
7.3.
De raad heeft in zijn rapport - kortgezegd - geadviseerd om de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling aan te houden, in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. Twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling is er intern overleg geweest en heeft de raad het advies aangepast: het advies zou nu zijn om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder te bepalen en geen zorgregeling vast te stellen. Voor [minderjarige 2] kan dit advies blijven gelden. Voor wat betreft [minderjarige 1] is de situatie heel recent weer veranderd. Enerzijds lijkt een bestendige beslissing nu niet mogelijk, maar anderzijds is het goed om het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen, zodat de kinderen weten dat ‘het shoppen’ moet stoppen. Er is werk aan de winkel voor de ouders, maar het lukt de ouders niet om samen te werken en de GI en de hulpverlening (MST via de Viersprong) kunnen dit niet goed rechtbreien. [minderjarige 1] wordt in juli achttien jaar, maar de problemen zijn daarmee niet weg.
7.4.
De vader heeft, zakelijk weergegeven, nog het volgende naar voren gebracht.
Hij is het niet eens met de bevindingen van de bijzondere curator en de raad. Hij is voornemens jegens de diverse partijen aangifte te doen van laster en smaad.
Het is kwalijk dat [minderjarige 1] door de politie is opgepakt, terwijl het incident door de moeder in scene is gezet en vooraf is gepland. De hele situatie heeft op [minderjarige 1] veel impact gehad.
Het is onbegrijpelijk dat [minderjarige 1] al twee jaar lang in vapes handelt. Bij de vader zou hij dit nooit voor elkaar hebben gekregen, maar de vader is geen kans gegeven om hierin te sturen. De vader heeft bovendien nooit een gesprek met de GI gehad. Nu wordt van hem verwacht dat hij alles oplost en/of dat hij de samenwerking aangaat. De vader was hiertoe enkele weken geleden bereid, maar de interventie heeft de zaken in een ander daglicht geplaatst. De vader wordt ten onrechte van mishandeling beschuldigd, terwijl er mishandeling in de opvoedsituatie bij de moeder thuis plaatsvindt, zowel van [minderjarige 1] naar de moeder toe als andersom. [minderjarige 2] speelt mooi weer en doet er ook aan mee. De vader roept al drie à vier jaar dat er iets moet gebeuren, maar er wordt niet naar hem geluisterd. Hij gaat nu zijn eigen plan trekken.
Het hoofdverblijf kan wat de vader betreft bij de moeder worden bepaald. Gelet op de meest recente ontwikkelingen verzoekt de vader een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen voor 70% van de tijd bij de vader verblijven en voor 30% bij de moeder.
Wat betreft het verzoek van de moeder omtrent vakanties naar het buitenland met de kinderen: hier geeft de vader hier zijn onvoorwaardelijke toestemming voor.
7.5.
De moeder heeft, zakelijk weergegeven, nog het volgende naar voren gebracht.
Zij hoopt dat het de ouders samen gaat lukken om de verantwoordelijkheid voor de kinderen te nemen teneinde hen op het rechte pad te houden. De ouders moeten niet langer naar elkaar wijzen en elkaar over en weer beschuldigen. Er is sprake van een ingewikkeld systeem, waarbij er steeds opnieuw incidenten plaatsvinden. De moeder heeft zich genoodzaakt gezien om een interventie te laten plaatsvinden. [minderjarige 1] had van de moeder een deadline gekregen.
Alhoewel het de laatste periode grotendeels rustig was in de thuissituatie, bleek [minderjarige 1] nog steeds te handelen in vapes en liet hij wederom agressief gedrag zien. [minderjarige 1] heeft geen controle over zijn impulsen. De moeder heeft aangegeven de politie te zullen inschakelen bij een volgend incident. De politie en de hulpverlening waren op de hoogte en betrokken bij een mogelijke interventie. Het is vervolgens noodzakelijk geweest de daad bij het woord te voegen. Nadat [minderjarige 1] de moeder de keel heeft dichtgeknepen en hij de nodige agressie heeft getoond, heeft de moeder de politie ingeschakeld en is [minderjarige 1] door de politie meegenomen. Er zijn daarbij twee tassen met vapes in beslag genomen. De moeder vond het niet verstandig dat [minderjarige 1] dezelfde avond nog terug naar huis zou komen. De vader is toen kennelijk benaderd en hij heeft [minderjarige 1] opgehaald. Het contact tussen de vader en [minderjarige 1] was al hersteld, omdat [minderjarige 1] bij de vader een stage ging volgen. De moeder heeft hard aan verandering gewerkt en zij wil [minderjarige 1] niet opgeven. [minderjarige 1] is nog steeds welkom bij de moeder en hij kan bij haar blijven wonen. Er gelden uiteraard wel regels en [minderjarige 1] moet gaan beseffen dat hij niet oppermachtig is. De moeder hoopt verder dat de vader zal aansluiten bij het MST-traject. Het is met name voor [minderjarige 1] van belang dat er een intensief hulptraject wordt ingezet en dat ouders een front vormen.
7.6.
De GI heeft, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Tot aan het laatste incident was het bij de moeder thuis een stuk rustiger. De moeder heeft haar positie goed ingenomen en zij is naar de kinderen toe duidelijker over welk gedrag wel en niet kan. [minderjarige 1] is hierdoor weer zijn grenzen gaan opzoeken om te zien hoever hij kan gaan. Dit gedrag is normaal in een dergelijke situatie. Het is wel belangrijk om daar passend op te reageren en de cirkel - waarbij de kinderen als ze de zin bij de ene ouder niet krijgen, naar de andere ouder toegaan - te doorbreken. De GI hoopt dat de vader dit inziet en dat hij de samenwerking met de moeder en de GI zal aangaan. Het lukt de GI nu niet om met [minderjarige 1] in contact te komen. Voor [minderjarige 2] is het ook van belang dat de vader de samenwerking gaat zoeken en dat hij zich zal aansluiten bij het MST-traject. [minderjarige 2] heeft de neiging om meer in zichzelf te keren en zijn emoties op te kroppen. De ouders moeten gezamenlijk naar de kinderen uitdragen dat er van zelfsturend gedrag geen sprake meer kan zijn. De moeder heeft [minderjarige 1] gestimuleerd om het contact met de vader weer aan te gaan. Het is nu aan de vader om [minderjarige 1] duidelijk te maken dat het zelfbepalend gedrag moet stoppen, en hem te stimuleren weer naar de moeder te gaan.
De overwegingen van het hof
7.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.8.
Het hof stelt voorop dat er sprake is van een zeer complex gezinssysteem, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwisselend de ene dan wel de andere ouder afwijzen en waarbij sprake is van de nodige (kindeigen) problematiek. De ouders hanteren ieder voor zich een andere opvoedstijl en het is de ouders tot op heden onvoldoende gelukt om de samenwerking met elkaar aan te gaan. De kinderen zitten enorm klem en de zorgen over de kinderen zijn nog onverminderd aanwezig. Met name [minderjarige 1] laat zelfbepalend en zorgelijk gedrag zien.
De afgelopen jaren hebben zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bij herhaling verklaard dat er sprake is geweest van mishandeling door de vader. Het hof kan niet vaststellen of hiervan sprake is geweest. Ook als het niet waar is, vindt het hof het zorgelijk dat de kinderen deze uitspraken doen.
De GI heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de cirkel, waarbij de kinderen als ze de zin bij de ene ouder niet krijgen, ze naar de andere ouder toegaan, wordt doorbroken. Het hof onderschrijft dit. De oplossing is gelegen bij de ouders. De enige manier om uit dit patroon te geraken lijkt te zijn gelegen in een intensief hulpverleningstraject (MST) waaraan het hele gezin zich dient te conformeren. De inzet van beide ouders is nodig om de (kindeigen) problematiek, waarmee de kinderen te kampen hebben, weg te nemen. De kinderen kunnen anders hun leven lang van deze situatie last blijven houden.
Het hof kan die gezamenlijke inzet niet afdwingen. In zoverre is nog steeds sprake van “
(..) een situatie, waarin geen enkele beslissing recht kan doen aan wat de kinderen en de ouders zodanig kan dienen dat de weg uit de impasse op korte termijn gevonden kan worden. (..)”, zoals door de rechtbank reeds overwogen.
Het hof zal nu beslissen op de verzoeken die nog voorliggen. Zo zal er in ieder geval duidelijkheid ontstaan en komt er een einde aan de onderhavige procedure.
Hoofdverblijf
7.9.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zich akkoord verklaard met een bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hof neemt daarbij in overweging dat beide kinderen tot voor kort hebben aangegeven dat zij de feitelijke situatie, waarbij zij al anderhalf jaar het hoofdverblijf bij de moeder hebben, in stand willen laten. Dit laat onverlet dat het belangrijk is dat de kinderen met beide ouders (onbelast) contact kunnen hebben.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders recent overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat er geen vaste, verplichte regeling aan de kinderen zou worden opgelegd, maar de kinderen op vrijwillige basis met de vader contact konden hebben. Alhoewel de vader nu een andere regeling voorstelt (70/30), volgt het hof de vader hierin niet.
Wat betreft [minderjarige 2] is er nog steeds sprake van veel weerstand in het contact met de vader en voelt hij op dit moment geen ruimte om het contact met de vader aan te gaan. Het hof hoopt dat [minderjarige 2] deze ruimte op enig moment wel weer gaat ervaren.
Wat betreft [minderjarige 1] geldt dat het contact tussen hem en de vader is hersteld en dat hij op dit moment weer volledig bij de vader lijkt te verblijven. Het hof heeft wel zorgen dat [minderjarige 1] , vanwege de interventie die heeft plaats gevonden, het contact met de moeder mogelijk weer zal afwijzen, terwijl het belangrijk is dat er zo snel mogelijk een herstelgesprek tussen [minderjarige 1] en de moeder zal plaatsvinden en [minderjarige 1] weer bij de moeder gaat verblijven.
Dwangsom
7.11.
Aangezien er geen zorgregeling wordt vastgesteld, is er voor een dwangsomregeling, zoals door de vader verzocht, geen plaats.
7.12.
Gelet op de complexiteit van het gezinssysteem en hoe de feitelijke situatie de afgelopen jaren is geweest, is het hof met de kennis van nu van oordeel dat er wat betreft de periode in het verleden geen dwangsomregeling had moeten worden opgelegd. Van een eventuele terugbetalingsplicht door de moeder is geen sprake, aangezien de dwangsommen door de moeder weliswaar zijn aangezegd teneinde de verjaring te stuiten, maar er geen gelden zijn geïnd.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank aangaande de dwangsomregeling vernietigen en het verzoek dienaangaande alsnog afwijzen.
Kinderalimentatie
7.13.
Partijen hebben overeenstemming over de kinderalimentatie in die zin dat de voorlopige regeling, waarbij de vader met ingang van 20 april 2022 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 381,- per kind per maand dient te voldoen, in stand kan blijven, verhoogd met de wettelijke indexering. Het geïndexeerde bedrag per kind per maand is met ingang van 1 januari 2023 € 393,95 en met ingang van
1 januari 2024 € 418,37. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskostenveroordeling
7.14.
De vader heeft verzocht om de moeder in de proceskosten te veroordelen. Het hof is echter van oordeel dat van misbruik van recht geen sprake is. Gelet op aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2021 voor zover het betreft de beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de dwangsom;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
met ingang van heden bij de moeder zal zijn;
bepaalt dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder dient te voldoen:
  • met ingang 20 april 2022 € 381,- per kind per maand;
  • met ingang van 1 januari 2023 € 393,95 per kind per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 € 418,37 per kind per maand;
de toekomstige bedragen telkens bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen en is op 1 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.