ECLI:NL:GHSHE:2024:2829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.344.292_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder, op 6 oktober 2020, de schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar de rechtbank Limburg heeft op 17 oktober 2023 de regeling verlengd tot maximaal 6 oktober 2025, met de verplichting voor de appellant om zich aan zijn verplichtingen te houden. De bewindvoerder heeft op 5 september 2024 verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de appellant niet voldeed aan zijn informatieverplichting en zijn verplichting om te werken aan herstel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks meerdere waarschuwingen en kansen, niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De appellant heeft gezondheids- en verslavingsproblemen aangevoerd als redenen voor zijn tekortkomingen, maar het hof oordeelt dat deze tekortkomingen toerekenbaar zijn aan de appellant. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds is beëindigd zonder verlening van de schone lei. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak: 5 september 2024
Zaaknummer: 200.344.292/01
Insolventienummer eerste aanleg: [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.A.J. Emonds te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 16 juli 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nrs. 1 en 2), ingekomen ter griffie op 24 juli 2024, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling opnieuw van toepassing te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties (nrs. 1 tot en met 7), ingekomen ter griffie op 16 augustus 2024, heeft mevrouw [de bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder), zo begrijpt het hof, verzocht het bestreden vonnis te bekrachtigen, althans de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de maximale periode.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Emonds;
- de bewindvoerder;
- de heer [de beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] (hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder)
.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de zittingsaantekeningen van de eindzitting in eerste aanleg, gehouden op 4 juli 2024;
- de brief met bijlagen (nrs. 3 tot en met 10, waaronder voornoemde zittingsaantekeningen), van mr. Emonds van 20 augustus 2024;
- de ter zitting door mr. Emonds overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld om zijn visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021), van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
3.2.
Bij vonnis van 6 oktober 2020 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank de regeling verlengd tot (maximaal) 6 oktober 2025 en onder meer bepaald dat [appellant] zich gedurende de verlengde periode stipt moet houden aan de verplichtingen, voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling.
3.4.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd zonder verlening van de schone lei. De rechtbank heeft daaraan, kort gezegd, met name ten grondslag gelegd dat [appellant] toerekenbaar is geschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting en zijn verplichting om te werken aan zijn herstel; de niet-nakoming van zijn arbeids- en sollicitatieplicht werd van ondergeschikt belang geacht.
Vanwege de aanwezigheid van baten heeft de rechtbank het faillissement van [appellant] uitgesproken met ingang van de dag waarop de uitspraak tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, met benoeming van mr. J. Scheurs-van de Langemheen tot rechter-commissaris en mevrouw [de bewindvoerder] tot curator.
3.5.
[appellant] kan zich met voornoemd vonnis niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift en ter zitting - zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
[appellant] erkent dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn informatieverplichting. Hij kampt met gezondheids- en verslavingsproblemen, waardoor het voor hem niet haalbaar is om zijn informatieverplichting na te komen. Ook de hulp van zijn moeder en zijn beschermingsbewindvoerder zijn hierbij niet voldoende gebleken. Hij begrijpt dat hij hierbij hulp nodig heeft en zal hiervoor hulp zoeken bij maatschappelijk werk of een mentor. Verder gaat hij regelmatig naar de praktijkondersteuner van de huisarts en wordt er samen met de huisarts gekeken naar een eventuele doorverwijzing naar de Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (SGGZ).
Mede door zijn psychische gesteldheid is het voor [appellant] daarnaast moeilijk om aan zijn herstel te werken en om te voldoen aan de arbeids- en sollicitatieplicht. Het oordeel van het UWV in 2022, inhoudende dat [appellant] arbeidsvermogen heeft, is slechts gebaseerd op een telefonisch gesprek van 10-15 minuten tussen de verzekeringsarts en [appellant] . De arbeidsdeskundige van het UWV heeft [appellant] in het geheel niet gezien of gehoord. In 2009 zijn meerdere diagnoses bij [appellant] vastgesteld en bij [appellant] is sprake is van een “psychische niet-zelfredzaamheid ten gevolge van een psychiatrische stoornis”. De verzekeringsarts lijkt hieraan voorbij te zijn gegaan, reden voor [appellant] om een herbeoordeling bij het UWV aan te vragen. Indien na goed medisch onderzoek blijkt dat [appellant] inderdaad arbeidsongeschikt is, is geen sprake van een toerekenbaar tekortschieten van [appellant] in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
[appellant] verzoekt om een laatste kans, omdat de gevolgen van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei en het uitspreken van zijn faillissement niet voor hem te overzien zijn. Hij zal alles in het werk stellen om alsnog te kunnen voldoen aan zijn verplichtingen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar verweerschrift en ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] had al bij zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zijn gezondheids- en verslavingsproblemen kenbaar moeten maken. Indien hij dat had gedaan, was hij waarschijnlijk niet tot de regeling toegelaten. [appellant] is ook volgens zijn beschermingsbewindvoerder moeilijk bereikbaar en houdt zich vanaf het begin van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet aan de regels.
Het UWV heeft in mei 2022 vastgesteld dat [appellant] een arbeidsvermogen heeft van minimaal vier uur per dag, maar de bewindvoerder heeft nimmer een sollicitatie van hem ontvangen.
[appellant] heeft zelf de hulpverlening stopgezet en daardoor onvoldoende gewerkt aan zijn herstel. Hij informeert de bewindvoerder ook niet over de status van de door hem uiteindelijk genomen stappen in zijn hulpvraag.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het voor [appellant] vanwege zijn psychische problematiek niet haalbaar is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het (toerekenbaar) niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Voldoende staat vast dat [appellant] vrijwel gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, in het bijzonder de informatieverplichting, de verplichting om te werken aan zijn herstel en de arbeids- en sollicitatieverplichting (voor zover deze gold), niet (naar behoren) is nagekomen. Dit heeft [appellant] ook erkend. [appellant] is bij herhaling op het belang van nakoming van deze verplichtingen gewezen. Los van de aansporingen en waarschuwingen door de bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 23 november 2021 een waarschuwingsbrief naar [appellant] gestuurd met betrekking tot de nakoming van [appellant] ’ informatieplicht nadat hij geen melding had gemaakt van een aanhouding door de Belgische politie, een invordering van zijn rijbewijs en een mogelijke cannabisverslaving en is [appellant] op 29 juni 2022 door de rechter-commissaris gehoord in verband met de voortdurende gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen. Ook tijdens dit verhoor en de naar aanleiding daarvan naar [appellant] gestuurde brief van 5 juli 2022 is [appellant] er nogmaals op gewezen dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen moet nakomen. Medio april 2023 is [appellant] door de rechter-commissaris vrijgesteld van zijn arbeids- en sollicitatieverplichting zolang hij onder behandeling van [instantie] was. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2023 van het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling is echter gebleken dat [appellant] , zonder de bewindvoerder hiervan op de hoogte te stellen, de behandeling bij [instantie] heeft stopgezet, waardoor zijn arbeids- en sollicitatieverplichting is herleefd. Dat was, naar de rechtbank heeft overwogen, in augustus 2023, tegen welke overweging in hoger beroep geen grief is gericht.
3.8.3.
De rechtbank heeft [appellant] bij vonnis van 17 oktober 2023 een laatste kans gegeven om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen in de vorm van een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot ten hoogste de maximale termijn van 5 jaar. De rechtbank heeft daarbij onder meer uitdrukkelijk overwogen dat [appellant] zich zo snel mogelijk tot zijn huisarts zal dienen te wenden, zodat hij opnieuw en bij de juiste instantie in behandeling kan. De rechtbank heeft [appellant] voorts gewaarschuwd dat als hij zich niet of onvoldoende aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling houdt, een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei onafwendbaar is.
Het hof stelt vast dat [appellant] ook deze laatste kans onbenut heeft gelaten. [appellant] heeft pas recent enig initiatief genomen om, na de beëindiging van de behandeling bij [instantie] in augustus 2023, weer hulp te zoeken voor zijn psychische problematiek. Uit een brief van zijn huisarts van 19 juni 2024 volgt dat [appellant] een aantal keren bij de praktijkondersteuner is geweest om te onderzoeken welke hulp het meest passend is voor [appellant] , dat gekeken wordt voor een eventuele doorverwijzing naar SGGZ en dat [appellant] ter overbrugging daarvan naar de praktijkondersteuner blijft komen. Wat de status daarvan op dit moment (eind augustus 2024) is, is niet duidelijk. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is daarnaast gebleken dat bij [appellant] nog altijd sprake is van verslavingsproblematiek, maar dat ten aanzien hiervan geen verdere stappen zijn ondernomen, ondanks het advies van [instantie] om zich via de huisarts aan te melden bij de verslavingszorg.
3.8.4.
Zoals overwogen, is als gevolg van de stopzetting van de behandeling van [appellant] bij [instantie] de sollicitatie- en arbeidsverplichting herleefd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [appellant] ook hieraan nog altijd niet voldoet. [appellant] stelt dat hij als gevolg van zijn psychische problematiek 100 % arbeidsongeschikt is. Het hof beschikt op dit punt echter alleen over de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 24 maart 2022 en het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 14 april 2022 en heeft daarom hiervan uit te gaan. Uit deze rapportages volgt dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat [appellant] één uur aaneengesloten kan werken en tenminste vier uur per dag belastbaar is en dat de arbeidsdeskundige zich hierbij heeft aangesloten. In het arbeidsdeskundig rapport staat verder vermeld dat [appellant] het eens is met de beoordeling. [appellant] is ook niet in bezwaar gegaan tegen de op grond van voornoemde rapportages genomen beslissing van het UWV van 4 mei 2022, die onder meer inhoudt dat [appellant] arbeidsvermogen heeft of kan ontwikkelen. [appellant] stelt een herbeoordeling te hebben aangevraagd, maar laat na deze aanvraag te tonen. Bovendien zou deze herbeoordeling pas ná de door de rechtbank uitgesproken beëindiging van de schuldsaneringsregeling zijn aangevraagd, terwijl de rapportages al dateren van medio 2022. Daar komt bij dat [appellant] ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als gevolg van zijn psychische problematiek arbeidsongeschikt is, verwijst naar bij hem in de periode van 2009 tot en met 2011 gestelde diagnoses. Dat deze diagnoses nog onveranderd staan, is niet voldoende aannemelijk gemaakt, terwijl recente diagnoses ontbreken. Dat [appellant] , anders dan volgt uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 24 maart 2022 en het daarop gebaseerde arbeidsdeskundige rapport, wegens zijn gestelde psychische problematiek geheel arbeidsongeschikt is en daarom niet kan voldoen aan de arbeids- en sollicitatieverplichting, kan dan ook niet worden vastgesteld.
Het hof ziet op grond van een en ander ook geen aanleiding om nu nog nader medisch onderzoek (o.m. ook naar de relevante situatie in 2022) te laten verrichten en de uitspraak in dat kader op te schorten, zoals in het slot van de spreekaantekeningen van mr. Emonds verzocht, althans betoogd.
3.8.5.
Het hof begrijpt dat [appellant] ten slotte aanvoert dat het niet nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling hem niet kan worden toegerekend, omdat hij vanwege zijn problematiek niet in staat is om deze na te komen. Dit kan [appellant] evenmin baten. De rechter-commissaris heeft hem er al bij brief van 5 juli 2022 op gewezen dat als hij zelf niet kan voldoen aan de informatieverplichting, hij hiervoor hulp moet inschakelen, dat dit kan via maatschappelijk werk en dat [appellant] eventueel een mentorschap kan bespreken met zijn beschermingsbewindvoerder. Ook op dit punt heeft [appellant] echter niets ondernomen. Pas in zijn beroepschrift van 24 juli 2024, dus ná de beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank, heeft hij aangegeven hulp te
zullenzoeken bij maatschappelijk werk of een mentor. Voor zover zijn psychische en verslavingsproblematiek hem belet om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling behoorlijk na te komen, moet dit dan ook voor zijn rekening en risico komen. Dit geldt temeer omdat [appellant] , ondanks meerdere kansen daartoe, zich ook niet (verder) heeft laten behandelen voor zijn problematiek. Ook overigens is niet (voldoende) gebleken dat de tekortkomingen hem niet kunnen worden toegerekend.
3.8.6.
Nu [appellant] , ondanks meerdere waarschuwingen en meerdere kansen te hebben gehad, blijft tekortschieten in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden toegerekend en het bovendien om meerdere toerekenbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om, zoals door [appellant] verzocht, de schuldsaneringsregeling van [appellant] te laten doorlopen. [appellant] heeft ook niets naar voren gebracht op grond waarvan voor de nabije toekomst redelijkerwijs enige verbetering kan worden verwacht.
Slotsom
3.9.
Al wat hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd zonder verlening van de schone lei.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal dus worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024.