Artikel 13
1. Bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed zal tussen de echtgenoten worden afgerekend zoals in de zoals in de hierna volgende leden is bepaald.
2. De echtgenoten zijn verplicht om de vermeerdering van beider vermogens die heeft plaatsgevonden tijdens het huwelijk (of tot het tijdstip van scheiding van tafel en bed) te delen. De vermeerdering of vermindering van het vermogen van een echtgenoot wordt vastgesteld door van de waarde van het eindvermogen de waarde van het stamvermogen af te trekken.
3. a. Het eindvermogen bestaat uit de goederen en schulden die een echtgenoot heeft op het tijdstip dat het verzoekschrift tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend met uitzondering van de kleding en sieraden als bedoeld in artikel 2 en de goederen en schulden die ook indien tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen had bestaan, bij de verdeling daarvan niet in aanmerking zouden worden genomen. Ieder van de echtgenoten kan tot beschrijving van zijn vermogen overgaan en vorderen dat het vermogen van de andere echtgenoot wordt beschreven. Aan een dergelijke vordering zal door de andere echtgenoot zo spoedig mogelijk gevolg moeten worden gegeven. Indien een echtgenoot met de beschrijving in gebreke blijft kan de beschrijving door de andere echtgenoot plaatsvinden, mits de echtgenoot wiens vermogen beschreven wordt daartoe behoorlijk is opgeroepen.
b. De goederen worden gewaardeerd naar het tijdstip genoemd in lid 3. De waardering vindt plaats door de echtgenoten in onderling overleg en bij gebreke daarvan op de wijze bepaald in artikel 679 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
c. De schulden worden gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer.
4. Het stamvermogen wordt gevormd door:
a. de goederen die een echtgenoot bij het begin van het huwelijk bezat, verminderd met de toen bestaande schulden, en
b. de goederen die een echtgenoot tijdens het huwelijk door erfopvolging, making of gift heeft verkregen, verminderd met de op die verkrijging drukkende schulden en lasten. Indien het stamvermogen negatief zou uitkomen, wordt het voor de toepassing van dit verrekenbeding op nihil gesteld. Van het stamvermogen zijn uitgezonder de kleding en sierraden als bedoeld in artikel 5 en de goederen en schulden die ook indien tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen had bestaan, bij de verdeling daarvan niet in aanmerking zouden worden genomen;
c. goederen die behoren tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep of bedrijf worden geacht tot het stamvermogen te behoren.
5. De aanvangswaarde van de tot het stamvermogen behorende goederen wordt als volgt bewezen:
a. wat de aangebrachte goederen betreft, door de staat van aanbrengsten of met andere middelen;
b. wat alle andere goederen betreft, met alle middelen.
Schulden en lasten die in mindering op het stamvermogen komen kunnen door de echtgenoot tot wiens vermogen zij niet behoren met alle middelen worden bewezen.
6. In afwijking van het voorgaande worden goederen die onveranderd zowel tot het stamvermogen als tot het eindvermogen behoren bij het eindvermogen voor dezelfde waarde in aanmerking genomen als bij het stamvermogen.
Wanneer goederen die deel uitmaken van het stamvermogen tijdens de werking van dit beding worden vervreemd, wordt de tegenprestatie in de plaats van dat goed tot het stamvermogen gerekend. De echtgenoot die stelt dat een ontvangen tegenprestatie tot het stamvermogen moet worden gerekend, moet het bewijs daarvan leveren.
7. Er vindt geen verrekening op grond van dit artikel plaats wanneer op het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend een echtgenoot in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert of in staat van faillissement verkeerd heeft waarbij het faillissement niet in een akkoord is geëindigd dan wel bij toepassing van de schuldsaneringsregeling op een echtgenoot.
8. Partijen stellen vast dat bij de aankoop van de woning [postcode 1] [woonplaats] , [adres 1] op een februari tweeduizend zeven door de comparant sub 1 een bedrag groot eenhonderddertigduizend euro (€ 130.000,--) is voldaan uit zijn vermogen.
Partijen stellen derhalve vast dat een bedrag van eenhonderddertigduizend euro (€ 130.000,--) geldt als aanvangswaarde terzake van voormeld door de comparant sub 1 aangebracht registergoed.