ECLI:NL:GHSHE:2024:2826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.336.562_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] en de omgangsregeling tussen de ouders, de vader en de moeder. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2023 te vernietigen, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder alleen werd toegekend. De vader stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is en dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is. De moeder daarentegen betwist dit en wijst op het grensoverschrijdende en agressieve gedrag van de vader, wat de communicatie ernstig belemmert.

De rechtbank heeft in haar beschikking geoordeeld dat de communicatie tussen de ouders zo ernstig verstoord is dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder alleen gezagsbeslissingen kan nemen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, en concludeert dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader tot nader onderzoek door de raad af.

Daarnaast heeft de moeder haar verzoek tot wijziging van de voorlopige omgangsregeling ingetrokken, waardoor het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaart in haar incidenteel hoger beroep. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarige, waarbij de moeder als verzorgende ouder alleen gezagsbeslissingen kan nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 september 2024
Zaaknummer: 200.336.562/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/393319 / FA RK 23-2145
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Akpinar,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op het gezag, en in plaats daarvan:
I. te bepalen dat partijen met het gezamenlijk gezag belast blijven;
II. een raadsonderzoek te gelasten om te bezien of het beëindigen van het gezamenlijk in het belang van [minderjarige] is.
2.2.
Bij verweerschrift met producties tevens inhoudende incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 27 februari 2024, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
i. de verzoeken van de vader in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van (de toewijzing van) het (eenhoofdig) gezag (aan de moeder) te bekrachtigen,
en bij wijze van incidenteel hoger beroep:
ii. de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader elke woensdagmiddag van 13.00 uur tot 15.00 uur begeleide omgang zal hebben met [minderjarige] op de wijze en onder de voorwaarden, zoals door de moeder verzocht onder randnummers 35 t/m 39 van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep.
2.3. Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 11 april 2024, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. het incidenteel hoger beroep van de moeder om de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader elke woensdagmiddag van 13.00 uur tot 15.00 uur begeleide omgang zal hebben met [minderjarige] op de wijze en voorwaarden, zoals door de moeder verzocht is onder de randnummer 35 t/m 39 van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, af te wijzen;
II. de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling te bekrachtigen.
2.4.
Bij V6-formulier d.d. 1 juli 2024, met producties, van de zijde van de moeder heeft de moeder haar verzoek in incidenteel hoger beroep gewijzigd in die zin dat zij thans ex. artikel 1:377a lid 3 BW in incidenteel hoger beroep verzoekt – voor zover de moeder nog belang heeft bij haar hoger beroep aangezien zij tegen de voorlopige omgangsregeling hoger beroep had ingesteld – om de vader het recht op omgang te ontzeggen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Akpinar;
-de moeder, bijgestaan door mr. F. Ozdemir, waarnemend voor mr. Rahimzadeh;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Partijen hebben tot medio 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Partijen zijn van 17 september 2014 tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk belast geweest met het gezag over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 4 juni 2017 en per die datum geëindigd.
3.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2023 is het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van 26 september 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de moeder tot ontzegging van het contact tussen de vader en [minderjarige] afgewezen en is de volgende voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld:
- [minderjarige] verblijft met ingang van 4 oktober 2023 elke woensdagmiddag van 12.30 uur tot 18.00 uur bij de vader;
- de vader zorgt ervoor dat [minderjarige] zijn avondmaaltijd heeft gehad voordat hij [minderjarige] weer aan de moeder afgeeft;
- als wissellocatie voor de overdracht van [minderjarige] geldt de roltrap beneden aan de achterzijde (zijnde [locatie] ) van het NS-station te [plaats] .
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 oktober 2023 heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
Voorts heeft de rechtbank de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] :
- [minderjarige] verblijft elke woensdagmiddag van 13:00 uur tot 18:00 uur bij de vader;
- de vader zorgt ervoor dat [minderjarige] zijn avondmaaltijd heeft gehad voordat hij [minderjarige] weer aan de moeder afgeeft;
- als wissellocatie voor de overdracht van [minderjarige] geldt de roltrap beneden aan de achterzijde (zijnde [locatie] ) van het NS-station te [plaats] .
De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden tot 26 maart 2024 met het verzoek aan de raad om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling.
3.7.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van – kort gezegd – een begeleide omgangsregeling eveneens afgewezen.
3.8.
De vader en de moeder kunnen zich niet verenigen met de bestreden beschikking (zie 3.6.) en zijn hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Gezag (principaal hoger beroep)
4.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De situatie tussen partijen was niet anders dan ten tijde van de beschikking van 24 mei 2023 over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
De communicatie tussen partijen is altijd wisselend geweest, maar uiteindelijk blijken partijen in staat om afspraken te maken over [minderjarige] . Er is dan ook geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De moeder dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
Partijen hebben zes jaar lang in onderling overleg een zorgregeling uit kunnen voeren. Partijen hebben een onrustige tijd gehad ten tijde van de ondertoezichtstelling en de meldingen bij Veilig Thuis, maar hierna is het weer rustig geworden. Daarnaast is niet gebleken dat de vader gezagsbeslissingen in het verleden heeft tegengehouden. Het grootste obstakel was dat partijen steeds opnieuw moesten afspreken wanneer er contact zal zijn. Daarbij hebben partijen destijds een te grote rol aan [minderjarige] gegeven. Partijen zien in dat dit niet in het belang van [minderjarige] is. Daarom zijn hierover opnieuw afspraken gemaakt. Zo verliep de communicatie voorheen via de telefoon van [minderjarige] , maar inmiddels hebben partijen beide een nieuw telefoonnummer waar zij elkaar op kunnen bereiken voor praktische zaken over [minderjarige] . Hiermee is een start gemaakt aan de verbetering van de communicatie.
De vader heeft geen vertrouwen in hulpverlening. Wel staat hij open voor een viergesprek met de moeder en de advocaten. Dit betekent niet dat in de toekomst telkens advocaten nodig zijn om afspraken tussen partijen te maken. Partijen dienen er samen voor te gaan zorgen dat de communicatie wordt verbeterd. Het is aan de moeder te wijten dat zij niet openstaat voor een constructief gesprek en dat er geen afspraken over [minderjarige] kunnen worden gemaakt. Sinds de advocaat van de vader is betrokken, heeft de moeder nog nooit toestemming aan de vader gevraagd voor iets wat [minderjarige] nodig heeft. Ook zijn er geen procedures gestart tot het verkrijgen van vervangende toestemming. Er kan dus niet worden gezegd dat de vader nergens aan zal meewerken. De vader staat open voor overleg over [minderjarige] als hij iets nodig heeft. De raad heeft in haar brief van 3 oktober 2023 aangegeven dat een onderzoek ten aanzien van het gezag kan worden opgestart. Een raadsonderzoek is nodig om te bezien of het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de vader over [minderjarige] wordt beëindigd.
4.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Nog los van het feit dat de vader bij de rechtbank geen verweer heeft gevoerd tegen de gestelde wijziging van omstandigheden, vergeet de vader te vermelden dat de vader tijdens de relatie van de ouders middels een aantekening in het gezagsregister het gezamenlijk gezag over [minderjarige] heeft verkregen. De eerste gewijzigde omstandigheid is dan ook dat deze relatie is beëindigd. Daarnaast is de communicatie tussen partijen sindsdien fors verslechterd, dusdanig dat er op dit moment geen sprake is van enige communicatie.
Anders dan de vader stelt, kwam de zorgregeling niet tot stand in onderling overleg maar door intimidatie en bedreiging door de vader. De moeder was bang en vreesde de consequentie(s) als zij het contact tussen [minderjarige] en de vader niet zou toestaan. Anders dan de vader stelt, is er dan ook geen sprake geweest van een rustige periode. Uit vele whatsappberichten blijkt dat de vader niet in staat is om op een normale of constructieve wijze te communiceren. Daarnaast kan de vader zich niet gedragen in het bijzijn van [minderjarige] . Zo belast de vader [minderjarige] met volwassenproblematiek en stuurt hij berichten naar [minderjarige] die voor de moeder zijn bedoeld. De vader dient emotieregulatie therapie te volgen. De vader is niet leerbaar en gaat gewoon door met wat hij wil, zonder daarbij rekening te houden met de wensen van de moeder en, nog belangrijker, de wensen en het belang van [minderjarige] .
In februari 2024 heeft de moeder na het zoveelste incident met de vader contact opgenomen met de raad. Naar aanleiding van dit gesprek is de omgang tussen de vader en [minderjarige] stopgezet. De moeder heeft jarenlang het intimiderende, beledigende en bedreigende gedrag van de vader moeten tolereren. In de afgelopen jaren is gebleken dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren, zelfs niet op ouderniveau.
Het is de vader die de sleutel in handen heeft (gehad) in het verleden om op een normale manier met hulpverlening en met de moeder om te gaan en zicht te gedragen, maar hij laat dat telkens na. De verstandhouding tussen partijen is verslechterd en zolang de vader geen gedragsverandering laat zien, zal dat ook in de toekomst niet veranderen. De raad heeft inmiddels meerdere onderzoeken gedaan en de conclusie is altijd hetzelfde gebleven. Het is dan ook onnodig om de raad wederom een onderzoek te laten verrichten. Er mag vanuit worden gegaan dat de vader niet bereid is zijn gedrag te veranderen.
4.3.
De raad adviseert – samengevat – als volgt. De raad heeft al een aantal keer onderzoek gedaan binnen het gezinssysteem. De rechtbank heeft een terechte beslissing genomen als het gaat om de beëindiging van het gezag van de vader. De vader blijft zich op een grove en bedreigende manier richting de moeder uiten. De raad heeft in het verleden geprobeerd te bemiddelen tussen de ouders en te kijken hoe de spreekwoordelijke angel uit de situatie kon worden gehaald. Zo is aan de ouders voorgesteld om een aparte telefoon aan te schaffen om via die telefoon te communiceren over zaken die [minderjarige] betreffen. Het lukt de vader niet om respectvol en zakelijk met de moeder te communiceren via deze telefoon De vader gebruikt deze telefoon om [minderjarige] lastig te vallen. De vader diskwalificeert de moeder voortdurend en [minderjarige] leest deze berichten.
De ouders kunnen niet met elkaar samenwerken en zijn niet in staat om in gezamenlijkheid beslissingen over [minderjarige] te nemen. Aangezien deze situatie al een lange tijd zo is, is het ook niet de verwachting dat hier binnen afzienbare tijd verandering in komt. In algemene zin is het van belang is dat een kind contact heeft met beide ouders en dat sprake is van gezamenlijk gezag. In dit geval dient de vader echter eerst iets aan zijn eigen problematiek te gaan doen voordat er weer (begeleide) omgang kan worden opgestart, omdat anders het risico groot is dat het weer fout gaat.
De raad ziet geen meerwaarde in het doen van een nieuw onderzoek. De raad heeft door de vele onderzoeken die zijn gedaan een actueel en accuraat beeld van het gezinssysteem.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.4.1
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Marokkaanse nationaliteit.
4.4.2.
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
4.4.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment van de procesinleiding, te weten 26 mei 2023.
4.4.4.
De gewone verblijfplaats van [minderjarige] was op dat moment in Nederland. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd.
4.4.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.6.
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] heeft beëindigd en heeft bepaald dat aan de moeder alleen het gezag over [minderjarige] toekomt.
Wettelijk kader
4.4.7.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan op grond van 1:251a BW bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Wijziging van omstandigheden4.4.8. Anders dan de vader aanvoert, is het hof van oordeel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat aan een inhoudelijk oordeel wordt toegekomen. Niet alleen is de relatie van de ouders na de aantekening in het gezagsregister tot gezamenlijk gezag beëindigd, ook is gebleken dat de onderlinge communicatie tussen partijen de afgelopen jaren significant is verslechterd. De rechtbank is dan ook terecht toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder over het gezag.
Inhoudelijk oordeel
4.4.9.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om in deze een verantwoorde beslissing te nemen en wijst het verzoek van de vader tot het instellen van een nader onderzoek door de raad af.
4.4.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:253n jo.1:251a BW. Aan het oordeel van de rechtbank voegt het hof nog het volgende toe.
4.4.11.
De verstandhouding en communicatie tussen partijen is reeds jarenlang ernstig verstoord. Uit de stukken en ook uit de eigen waarneming van het hof tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de vader zich op niet aflatende wijze grof en beledigend uit richting de moeder en dat het hem niet lukt om op constructieve wijze met haar te communiceren. Daarnaast is sprake van grensoverschrijdend en agressief gedrag van de vader. Hulpverlening is ingezet maar heeft niet tot verbetering geleid. Onder deze omstandigheden - waarbij sprake is van een situatie van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet de verwachting bestaat dat hierin binnen een afzienbare termijn verbetering optreedt - kan niet (langer) van de moeder worden gevergd dat zij met de vader probeert te communiceren over gezagsbeslissingen rondom [minderjarige] . Voordat er in de toekomst mogelijk weer sprake kan zijn van gezamenlijk gezag dient de vader eerst te werken aan zijn eigen problematiek, waaronder zijn emotieregulatie. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder als verzorgende ouder alleen gezagsbeslissingen kan nemen. Voor gezamenlijk gezag bestaan ernstige contra-indicaties. Het hof heeft hierbij het advies van de raad in aanmerking genomen. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Voorlopige omgangsregeling (incidenteel hoger beroep)4.5. Nu de rechtbank een eindbeschikking heeft gegeven over de omgangsregeling (zie 3.7.) heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de grieven in incidenteel hoger beroep niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in incidenteel hoger beroep.
4.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Daarnaast zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in incidenteel hoger beroep.

5.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is op 5 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier