Uitspraak
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
hierna te noemen: de vader,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De beoordeling
De raad gebruikt een ander rapport ter onderbouwing van het standpunt dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking dan de moeder aanhaalt bij de betwisting van dat standpunt. Het rapport dat de raad gebruikt is een gedateerd rapport uit 2016 waaruit bij de moeder een IQ van 74 blijkt. Ondanks dit verouderde rapport is de gehele indruk echter dat er bij de moeder sprake is van een verminderd verstandelijk vermogen om zich zaken eigen te maken. Deze indruk wordt bevestigd in het eindverslag van het MKH waaruit onder meer zorgen blijken over de leerbaarheid van de moeder. Daarnaast is er bij de moeder sprake van complexe langdurige problematiek waarvoor zij niet wordt behandeld. Het MKH ziet dat de beschikbaarheid van de moeder voor [minderjarige 1] ondanks alle inzet onvoldoende is waardoor er grote zorgen zijn over de hechting van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] wordt dagelijks blootgesteld aan emotieregulatie problemen, stress en verbale agressie. De moeder accepteerde in het MKH de hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek niet. Deze hulpverlening zal in het vrijwillig kader niet tot stand komen. De al bestaande zorgen in combinatie met de recente ontwikkelingen met betrekking tot de beëindiging van de plaatsing in het MKH en de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing maken dat de zorgen die de raad al had alleen maar groter zijn geworden. Het standpunt dat voor [minderjarige 1] een ondertoezichtstelling noodzakelijk is wordt daarom gehandhaafd.
op gemiddeld wordt geschat”.Het feit dat daarmee onvoldoende vast is komen te staan dat er bij de moeder sprake is van een licht verstandelijke beperking, laat echter onverlet dat er forse zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder, haar psychische gesteldheid en leerbaarheid. Hoewel de moeder in dat kader heeft gesteld dat er niet uitsluitend naar haar voorgeschiedenis dient te worden gekeken en dat de zorgen in het raadsrapport met name zien op de andere zoon van de moeder, is ook gebleken dat er sinds de bestreden beschikking sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor de zorgen over [minderjarige 1] zijn toegenomen. Zo is het traject bij het MKH beëindigd omdat is geconcludeerd dat de opvoedvaardigheden van de moeder, ondanks haar liefde voor [minderjarige 1] , ontoereikend zijn om de zorg voor hem te dragen. Onder meer vanwege de gevolgen hiervan voor [minderjarige 1] heeft het MKH besloten om het traject per 17 juni 2024 te beëindigen. Vanwege dreigend gedrag van de moeder in het MKH is uiteindelijk besloten om het traject nog eerder dan deze datum te beëindigen waarna voor [minderjarige 1] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend om hem in een crisispleeggezin te kunnen plaatsen. Uit het eindverslag van het MKH blijkt dat tijdens het traject bij het MKH zichtbaar was dat de moeder onvoldoende balans had in regelzaken, zelfzorg en de zorg voor [minderjarige 1] . Er was een dermate hoge ambivalentie in de zorgbehoefte van de moeder, in combinatie met verstoorde informatieverwerking, dat er geen leerbaarheid of groeimogelijkheid van de moeder is gebleken. Als gevolg van de beperkte beschikbaarheid van de moeder voor [minderjarige 1] heeft het MKH grote zorgen over de hechting van [minderjarige 1] .