In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2022. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van illegale vuurwerkhandel. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 29.143,- en een betalingsverplichting van € 26.229,- opgelegd, met een gijzeling van 525 dagen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het hof vroeg het vonnis van de rechtbank te vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 1.826.809,05, met een betalingsverplichting van € 434.782,-. De verdediging heeft verweren gevoerd over de hoogte van het geschatte voordeel en de betalingsverplichting. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en heeft besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde betalingsverplichting en het aantal dagen gijzeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de juiste methode heeft gehanteerd voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de hoogte van de betalingsverplichting verlaagd naar € 24.771,-, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 495 dagen. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de relevante wettelijke voorschriften in acht genomen.