In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2022. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van illegale vuurwerkhandel. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 204.003,- en een betalingsverplichting van € 183.603,- opgelegd aan de betrokkene, die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van illegaal vuurwerk. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal om het geschatte voordeel vast te stellen op € 1.826.809,05 en een betalingsverplichting van € 434.782,- in overweging nam.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft de argumenten van zowel de verdediging als het openbaar ministerie overwogen. De verdediging voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het aantal ingevoerde containers had vastgesteld en dat de gehanteerde bruto-winstmarge niet correct was. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank op deze punten overgenomen en bevestigd dat de rechtbank de juiste marges en aantallen had gehanteerd.
Uiteindelijk heeft het hof de betalingsverplichting van de betrokkene vastgesteld op € 173.402,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde betalingsverplichting.