ECLI:NL:GHSHE:2024:2811

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
20-000815-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij het slachtoffer blijvend letsel had opgelopen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en stelde dat er een schikking was getroffen met de benadeelde partij. Het hof heeft de tenlastelegging gewijzigd en het primair tenlastegelegde bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door haar met kracht in het gezicht te stompen. Het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden, en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 14.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000815-24
Uitspraak : 3 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-101311-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn door de politierechter een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod als bijzondere voorwaarden gesteld. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.493,03, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk in de vordering verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de primair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen zal verklaren en de verdachte terzake te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen overeenkomstig de tussen de verdachte en de benadeelde partij getroffen schikking, zulks met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde zware mishandeling en voor het overige een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte en de benadeelde een schikking hebben getroffen en dat de verdachte bereid is die schikking volledig te betalen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 april 2023 te Venlo [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een of meer ontsierende littekens bij de wenkbrauw in het gezicht en/of een beklemde zenuw (in het gezicht), door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2023 te Venlo [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer ontsierende littekens bij de wenkbrauw en/of een beklemde zenuw, ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 16 april 2023 te Venlo [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een ontsierende litteken bij de wenkbrauw in het gezicht en een beklemde zenuw (in het gezicht), door [slachtoffer] met kracht in het gezicht te stompen, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de primair tenlastegelegde zware mishandeling dient te worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman naar voren gebracht dat gelet op de omstandigheden van het geval niet kan worden vastgesteld dat sprake was van zware mishandeling, omdat niet voldaan is aan het daarvoor vereiste opzet op het gevolg. Immers is één klap gegeven en voorts is enkel sprake van ontsierende littekens, hetgeen geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de verdachte aangeefster op 16 april 2023 op straat in Venlo heel hard, uit het niets, een stomp in het gezicht geeft, als gevolg waarvan zij met haar hoofd op de grond valt en roerloos op de grond blijft liggen. De aangeefster is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. Daar is vastgesteld dat zij bij haar wenkbrauw een grillig verlopende huidbeschadiging heeft van circa twee centimeter met onscherpe wijkende wondranden en een verticaal verlopend streepvormig deels onderbroken huidbeschadiging van circa 1,6 centimeter lang.
Gelet op het voorgaande staat vast dat het letsel door de verdachte is veroorzaakt. Voorts ziet het hof zich gesteld voor de vraag of het geconstateerde letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Op grond van de stukken uit het dossier is gebleken dat de aangeefster aan de mishandeling een groot litteken in het gezicht heeft overgehouden, waarvoor zij meerdere behandelingen heeft gehad. In het ziekenhuis is de huid aan de rechterzijde van de linker wenkbrauw van aangeefster gehecht door middel van vier hechtdraden. Als gevolg van het litteken heeft zij veel pijn en vanaf 16 juni 2023 staat de aangeefster onder behandeling bij de pijnverpleegkundige. In totaal heeft zij 21 behandelingen ondergaan bij de pijnverpleegkundige. Op 6 november 2023, bijna zeven maanden na de mishandeling, had zij nog steeds last van een trekkend gevoel bij het litteken, hetgeen volgens de pijnpoli het gevolg is van een beklemde zenuw en de kans is klein dat dit over zal gaan. Verder heeft aangeefster diverse laserbehandelingen ondergaan om de zichtbaarheid van het litteken te verminderen. Gelet op de aard en de blijvende duur van dit letsel, de daarmee samenhangende langdurige pijnklachten en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen is het hof van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte uitgeoefende geweld zodanig was dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster door dat geweld zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Immers heeft de verdachte de aangeefster onverhoeds met dusdanige kracht tegen haar gezicht gestompt, een bij uitstek kwetsbaar onderdeel van het lichaam, dat zij daardoor plat voorover tegen de grond is geklapt en roerloos op de grond bleef liggen.
Het hof overweegt dat het (in dit geval) gericht en met zeer forse kracht en onverhoeds tegen het gezicht van zijn vriendin stompen waardoor zij onder andere met haar hoofd tegen de grond is geklapt een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel.
Naar het oordeel van het hof moet deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – nu er ook geen contra-indicaties aanwezig zijn – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling zoals hiervoor onder primair is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een taakstraf en zich ten aanzien van de hoogte daarvan gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zelfstandig een behandeling voor zijn agressieproblematiek geregeld. heeft afspraken gemaakt met de benadeelde partij omtrent het betalen van de schade, is schuldbewust, heeft werk en een woning. De verdachte noch de maatschappij is gebaat bij een straf die meebrengt dat hij gedetineerd raakt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Als gevolg van de mishandeling heeft het slachtoffer een verwonding bij de linker wenkbrauw opgelopen, waarvoor zij in het ziekenhuis is gehecht door middel van vier hechtdraden. In haar gezicht heeft zij als gevolg van de verwonding een ontsierend litteken overgehouden, waarvan zij veel pijn heeft ervaren en nog steeds last heeft van een trekkend gevoel. De mishandeling heeft daarnaast tot op de dag van vandaag een grote impact op haar leven en zij is doorverwezen naar een psycholoog. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen, omdat hij volgens hem niet genoeg aandacht van haar kreeg. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte, in plaats van zich te beheersen, zich zo agressief heeft gedragen tegen zijn toenmalige vriendin, terwijl hij juist degene was bij wie zij zich veilig had moeten kunnen voelen.
Gelet op de ernst van het feit volstaat naar het oordeel van het hof geen andere straf dan een gevangenisstraf van relatief lange duur. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een zware mishandeling een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt genoemd. Gelet op de omstandigheden in onderhavige zaak - de verdachte heeft eerder een transactie opgelegd gekregen voor huiselijk geweld - en de nog relatief onbehandelde agressieproblematiek van de verdachte acht het hof een deels voorwaardelijke straf, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 29 februari 2024, aangewezen. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Hoewel het te prijzen is dat de verdachte is aangevangen met de behandeling voor zijn agressieproblematiek acht het hof het - gelet op de prilheid van die behandeling - wel van belang deze in te bedden in een justitieel kader. Het hof zal daarom een meldplicht en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden bij de straf gelasten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
In hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht ziet het hof geen reden de straf verder te matigen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.253,03. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.493,03, bestaande uit € 1.993,03 materiële schade en € 8.500,00 immateriële schade.
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt blijkens het verzoek tot schadevergoeding € 12.753,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
1. Reis- en parkeerkosten € 420,54
2. Persoonlijke verzorging (“ADL”) € 88,00
3. Eigen risico & niet-vergoede zorg 2023 € 267,49
4. Permanente make-up laseren € 125,00
5. Extra kosten permanente make-up € 174,00
6. Camouflagetherapie € 380,00
7. Rolex horloge € 3.460,00
8. Cartier armband € 4.800,00
9. Kleding € 153,00
10. Verlies aan verdienvermogen € 2.500,00
11. Eigen risico € 385,00
De vordering ten aanzien van de immateriële schade bedraagt blijkens het verzoek tot schadevergoeding € 8.500, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat de gehele vordering opnieuw in hoger beroep aan de orde is.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat met de verdachte op 19 juli 2024 overeenstemming is bereikt over de te vergoeden schade en heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig toe te wijzen. De overeenstemming over de schadevergoeding d.d. 19 juli 2024 komt erop neer dat de verdachte aan de benadeelde een bedrag van € 17.500,00 betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2023. De verdachte heeft op 9 augustus 2024 reeds een bedrag van € 3.500,00 aan de benadeelde partij vergoed. Er resteert derhalve nog een bedrag van € 14.000,00. De benadeelde partij verzoekt de verdachte te veroordelen tot vergoeding van het bedrag van € 14.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2023 en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte bereid is de vordering van de benadeelde partij te betalen zoals blijkens de overeenstemming over de schadevergoeding d.d. 19 juli 2024 is overeengekomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen overeenkomstig voornoemde overeenkomst.
Het hof overweegt als volgt.
Voormelde procesafspraken in de vorm van een overeenkomst over de schadevergoeding zijn ter terechtzitting van 20 augustus 2024 integraal besproken in aanwezigheid van de raadsman en de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is overeenkomstig voornoemde overeenkomst de schadevergoeding te betalen. De vordering van de benadeelde partij ligt gelet hierop niet langer ter beoordeling aan het hof voor.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is blijkens de overeenstemming over de te vergoeden schade d.d. 19 juli 2024 tot een bedrag van € 14.000,00 jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Limburg. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
De veroordeelde laat zich behandelen door Rooyse Wissel Ambulant Behandelen of een soortgelijke zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als zijn behandelaar in overleg met de reclassering wenselijk acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.000,00 (veertienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 105 (honderdvijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 april 2023.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 3 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.