ECLI:NL:GHSHE:2024:2805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.844_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late appeldagvaarding in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellante, BEBU Bewindvoering B.V., trad op als bewindvoerder over de goederen en gelden van een onbekende entiteit. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 25 april 2024 was gewezen. De appellante had op 24 mei 2024 een appeldagvaarding ingediend, maar het hof constateerde dat deze te laat was uitgebracht, aangezien de termijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op 23 mei 2024 was verstreken.

Het hof heeft de appellante in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. In haar akte heeft de appellante aangegeven de appelprocedure in te trekken, maar het hof oordeelde dat het niet aan de intrekking van het hoger beroep toekwam, omdat de appeldagvaarding al niet-ontvankelijk was. De geïntimeerden, die als eisers in eerste aanleg optraden, hebben zich verweerd en zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en dat zij als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 349,- aan griffierecht en € 607,- aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de termijnen in het burgerlijk procesrecht, vooral in kort gedingen, waar strikte termijnen gelden voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.341.844/01
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
BEBU Bewindvoering B.V.in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen en gelden van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. L.N. Hermans te Kerkrade,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.L.C. O'Connor te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 mei 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 25 april 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerden als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 11010400 / CV EXPL 24-1599)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de rolbeslissing van 11 juni 2024;
  • de akte van appellant van 9 juli 2024;
  • de akte ontvankelijkheid in hoger beroep van geïntimeerden van 23 juli 2024.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In de rolbeslissing van 11 juni 2024 heeft de rolraadsheer geconstateerd dat het exploot van dagvaarding niet is uitgebracht binnen de in artikel 339 lid 2 Rv voor korte gedingen voorgeschreven termijn van vier weken.
Appellante is vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep waarna geïntimeerden in de gelegenheid zijn gesteld om hierop bij antwoordakte te reageren.
3.2.
In de akte van appellante wordt enkel vermeld dat appellante de appelprocedure intrekt gezien de voor appellante negatieve uitspraak in de voorlopige voorziening betreffende de executie van het vonnis in eerste aanleg.
3.3.
Geïntimeerden refereren zich aan het oordeel van het hof.
3.4.
Op grond van artikel 339 lid 2 Rv bedraagt de termijn waarbinnen hoger beroep van een kort geding vonnis kan worden ingesteld vier weken, te rekenen vanaf de dag van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak.
In de onderhavige zaak dateert het vonnis waarvan beroep van donderdag 25 april 2024. De termijn van vier weken begint derhalve op vrijdag 26 april 2024 (als eerste dag) en eindigt aan het eind van de dag op donderdag 23 mei 2024 (als achtentwintigste dag). Aangezien de appeldagvaarding is uitgebracht op vrijdag 24 mei 2024, is de appeldagvaarding te laat uitgebracht en is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
In de onderhavige zaak zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op de strikt te handhaven appeltermijn van artikel 339 lid 2 Rv.
3.5.
De conclusie is dat appellante niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Het hof komt niet toe aan de intrekking van het hoger beroep.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellante worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellante niet ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerden op € 349,- aan griffierecht en op € 607,- aan salaris advocaat (½ punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 september 2024.
griffier rolraadsheer