ECLI:NL:GHSHE:2024:2804

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.339.019_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard tegen tussenvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, [X advies B.V.], vertegenwoordigd door mr. J.W. Damstra, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 31 januari 2024, waarin de rechtbank een vordering van de geïntimeerde, [X] Advies en Bewindvoering WSNP, grotendeels had toegewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. van Andel, handelde in hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [persoon A].

Het hof heeft vastgesteld dat het tussenvonnis van de rechtbank niet als een deelvonnis kan worden aangemerkt, omdat er geen uitdrukkelijk dictum is gegeven dat een einde maakt aan de vorderingen in de hoofdzaak. Artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat hoger beroep tegen tussenvonnissen slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de rechtbank geen verlof heeft verleend voor tussentijds hoger beroep, heeft het hof de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

De uitspraak houdt ook in dat de appellante, als in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident wordt veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 349,- aan griffierecht en € 1.214,- aan salaris advocaat, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.339.019/01
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
[X advies B.V.],
gevestigd te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
handelende onder de naam [X] Advies en Bewindvoering WSNP,
in hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de
in [woonplaats] wonende [persoon A] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. van Andel te Driebergen-Rijsenburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 februari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis in incident van 31 januari 2024, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/399077 / HA ZA 23-763)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens inhoudende incident ex artikel 611d Rv, met producties;
  • de memorie van antwoord, ook in het incident, van [appellante] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Bij het in dit hoger beroep bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] in het incident, ertoe strekkende om [appellante] op de voet van artikel 843a Rv te gebieden aan [geïntimeerde] afschriften van stukken te verstrekken, grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] de (gronden van de) vordering niet had weersproken.
Bij het vervolgens op 10 april 2014 tussen partijen gewezen vonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellante] in het incident, ertoe strekkende om [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in de hoofdzaak, afgewezen, en is de hoofdzaak naar de rol verwezen voor beraad.
3.2.
Artikel 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen, behoudens van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd (waarvan in het onderhavige geval geen sprake is), hoger beroep slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het vonnis van 31 januari 2024 is ten aanzien van geen van de vorderingen van [geïntimeerde] in de hoofdzaak door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde is gemaakt, zodat dat vonnis niet is aan te merken als een deelvonnis. In het vonnis is niet bepaald dat tussentijds hoger beroep van het vonnis openstaat. Ook heeft de rechtbank niet na het tussenvonnis alsnog verlof heeft verleend voor het tussentijds instellen van hoger beroep. De conclusie is dan ook dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Op de grieven die zijn gericht tegen het bestreden vonnis behoeft niet te worden ingegaan. Hetzelfde geldt voor het in de memorie van grieven door [appellante] opgeworpen incident.
3.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het incident, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,- aan griffierrecht en op € 1.214,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, J.M.H. Schoenmakers en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 september 2024.
griffier rolraadsheer