In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, [X advies B.V.], vertegenwoordigd door mr. J.W. Damstra, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 31 januari 2024, waarin de rechtbank een vordering van de geïntimeerde, [X] Advies en Bewindvoering WSNP, grotendeels had toegewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. van Andel, handelde in hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [persoon A].
Het hof heeft vastgesteld dat het tussenvonnis van de rechtbank niet als een deelvonnis kan worden aangemerkt, omdat er geen uitdrukkelijk dictum is gegeven dat een einde maakt aan de vorderingen in de hoofdzaak. Artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat hoger beroep tegen tussenvonnissen slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de rechtbank geen verlof heeft verleend voor tussentijds hoger beroep, heeft het hof de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
De uitspraak houdt ook in dat de appellante, als in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident wordt veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 349,- aan griffierecht en € 1.214,- aan salaris advocaat, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.