ECLI:NL:GHSHE:2024:2801

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.328.490_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na tekortkomingen in uitvoering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer en zijn opdrachtgever over de uitvoering van werkzaamheden aan een woning. De opdrachtgever, aangeduid als [geïntimeerden], heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met de aannemer, aangeduid als [appellante], voor het uitvoeren van werkzaamheden aan het dak van zijn woning. De opdrachtgever heeft een groot deel van de aanneemsom betaald, maar de aannemer heeft de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd en is in verzuim geraakt. De opdrachtgever heeft daarop gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst gevorderd en schadevergoeding geëist voor de kosten die hij heeft gemaakt om de werkzaamheden door een derde te laten afmaken. De aannemer heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter bestreden, die de vorderingen van de opdrachtgever had toegewezen en die van de aannemer had afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de aannemer niet gerechtigd was om de uitvoering van de werkzaamheden op te schorten en dat de opdrachtgever recht had op schadevergoeding. Het hof heeft de vorderingen van de aannemer in hoger beroep afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.490/01
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
[appellante] h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geintimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. W.H.A. de Koning te Schijndel,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 september 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 9878838 CV EXPL 22-2241 gewezen vonnis van 23 maart 2023.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 september 2023 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 27 oktober 2023;
  • de memorie van grieven met producties, namelijk de stukken van de procedure in eerste aanleg;
  • de memorie van antwoord in principaal, tevens akte wijziging van eis met elf producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

Waar gaat het geschil tussen partijen over?
6.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat [appellante] tegen betaling werkzaamheden zal verrichten aan de woning van [geïntimeerden] . [geïntimeerden] heeft het bedrag van de overeengekomen aanneemsom grotendeels betaald. [appellante] heeft de afgesproken werkzaamheden, ondanks aanmaning daartoe door [geïntimeerden] , niet afgemaakt. [geïntimeerden] heeft vervolgens de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst gevorderd, namelijk voor het gedeelte van de overeengekomen werkzaamheden dat niet door [appellante] is afgemaakt. [geïntimeerden] stelt zich op het standpunt dat hij het restant van de aanneemsom niet meer hoeft te betalen en vordert daarnaast vergoeding van de door [appellante] geleden schade doordat hij een derde de niet door [appellante] verrichte werkzaamheden moet laten afmaken tegen hogere kosten.
[appellante] is van mening dat [geïntimeerden] ten onrechte het restant van de aanneemsom niet heeft betaald. Bovendien weigerde [geïntimeerden] het door hem verrichte meerwerk te betalen. [appellante] mocht daarom besluiten om het uitvoeren van het werk op te schorten. Hij betwist verder dat [geïntimeerden] de door hem gestelde schade heeft geleden. [appellante] vordert op zijn beurt betaling van het restant van de aanneemsom en betaling van de meerwerkfactuur.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter in het vonnis vastgelegd welke (van de overeengekomen) werkzaamheden niet door [appellante] zijn afgemaakt.
[appellante] is het niet met de beslissing van de kantonrechter eens en is in hoger beroep van dat vonnis gekomen. Hij wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog afwijst en die van hem toewijst. [geïntimeerden] is ook in hoger beroep gekomen, omdat hij vastgelegd wil zien in de beslissing van het hof dat [appellante] een groter deel van de overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd dan is vermeld in het bestreden vonnis van de kantonrechter.
Het hof zal de vorderingen in hoger beroep van zowel [appellante] als van [geïntimeerden] afwijzen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Hierna geeft het hof weer op grond waarvan het tot die beslissing komt.
De feiten waarvan het hof bij de beoordeling uitgaat
6.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerden] heeft op 17 mei 2021 een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] . Aan de woning moest een aantal werkzaamheden plaats vinden, onder meer aan het dak van de woning.
  • Op 23 maart 2021 heeft [geïntimeerden] via de website Werkspot.nl een aanvraag voor de aan het dak uit te voeren werkzaamheden geplaatst met daarin het verzoek om de uitvoering binnen een paar maanden gereed te hebben (zie productie 12 conclusie van antwoord in reconventie). De tekst van de aanvraag en de nadere communicatie daarover van [geïntimeerden] luidt onder meer als volgt:
“(…) Wij hadden al contact via werkspot. Bedankt nog een keer voor uw indicatie 2 weken geleden.
Misschien herinnert uw mijn aanvraag:
Opdrachtnummer: 4085425
Type klus: Dakrenovatie of -vervanging
Soort klus: Dak vervangen
Oppervlakte van het dak in m 2: 200
Vorm van het dak: Puntdak
Aantal verdiepingen: 2
Materiaal dak: Dakpannen (cement of klei)
Aanvullende diensten: Dakraam plaatsen, schoorsteen repareren; dakkapel plaatsen
Uitvoer datum: Binnen een paar maanden
Mijn man en ik zijn van plan dit huis te kopen. Wij hebben een eerste indicatie (nog geen offerte) nodig, hoe duur het zou zijn een complete dak te vervangen met balken en een andere indicatie hoe duur het zou zijn als wij alleen de balken gedeelt vervangen moeten. Wij willen graag het dak van buiten isoleren. Er zou ook een dakkapel erin en in totaal 3 dakramen (vgl. De fotos). Voor ons is een indicatie nodig om te weten of wij het huis kunnen kopen en verbouwen (…)”.
  • [geïntimeerden] heeft vervolgens [bedrijf] , de eenmanszaak van [appellante] , geselecteerd voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de woning.
  • Partijen hebben vervolgens op 17 april 2021 (toen [appellante] de situatie ter plekke is komen beoordelen), 18 april 2021 en 21 mei 2021 contact met elkaar gehad, waarna [geïntimeerden] de opdracht aan [appellante] heeft gegeven voor het verrichten van de werkzaamheden aan de woning, welke opdracht [appellante] heeft aanvaard. De inschatting was dat het dak binnen drie tot zes weken vervangen zou kunnen worden (zie pagina 2 van het proces-verbaal mondelinge behandeling van 14 februari 2023).
  • Op 11 april 2021 heeft [geïntimeerden] van [appellante] een factuur ontvangen in verband met de te verrichten werkzaamheden ten bedrage van € 15.911,50 (inclusief BTW). Op 27 juli 2021 heeft [geïntimeerden] van [appellante] een factuur voor de opgedragen werkzaamheden ontvangen van € 59.317,23 (inclusief BTW). Het totaal van beide facturen bedraagt € 75.228,73 (inclusief BTW). Op de beide facturen staan de door [appellante] geoffreerde werkzaamheden vermeld (zie pagina 3 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2023). Beide partijen gaan ervan uit dat de op de facturen vermelde werkzaamheden de door [appellante] aangenomen werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerden] omvatten.
  • [geïntimeerden] heeft in totaal een bedrag van € 64.855,60 in mindering op deze facturen aan [appellante] betaald, waarbij de laatste betaling (groot € 2.000,00) op 8 december 2021 heeft plaats gevonden. [geïntimeerden] heeft een bedrag van € 10.373,13 onbetaald gelaten.
  • [appellante] is in de week van 7 juli 2021 begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden (zie pagina 3 van voormeld proces-verbaal).
  • [appellante] heeft op of omstreeks 9 december 2021 voor het laatst werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerden] verricht (zie pagina 4 van voormeld proces-verbaal). Een aantal van de opgedragen werkzaamheden is door [appellante] niet verricht. Als productie 8 bij de inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerden] op voormelde facturen kenbaar gemaakt door middel van omkadering welke werkzaamheden volgens hem niet door [appellante] zijn uitgevoerd. In producties 6 en 7 bij conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie heeft [appellante] commentaar hierop gegeven. Uit de opsomming en het commentaar daarop volgt dat tussen partijen in ieder geval vaststaat dat de volgende werkzaamheden niet door [appellante] zijn uitgevoerd:
- een kozijn leveren en plaatsen;
- loodslabben aanbrengen rondom de dakkapel;
- aanbrengen van een dakraam inclusief rolluiken
- schoorsteen voegen;
- aanbrengen, bouwen en ontwerpen sierschoorsteen;
- 3 Velux dakramen aanbrengen;
- constructie rondom dakraam verstevigen;
- dakoverstek bekleden met plastisol.
  • Op 7 januari 2022 heeft de raadsman van [geïntimeerden] een ingebrekestelling aan [appellante] gestuurd, waarin kenbaar is gemaakt welke werkzaamheden volgens [geïntimeerden] nog door [appellante] moeten worden verricht en waarin hij gesommeerd wordt om die werkzaamheden binnen drie weken na dagtekening van die brief naar behoren af te ronden.
  • De raadsman van [appellante] heeft op 8 februari 2022 een brief met bijlagen gestuurd aan de raadsman van [geïntimeerden] . De bijlage bij de brief betreft een door [appellante] opgestelde factuur, gedateerd 1 januari 2022, waarbij [appellante] een bedrag van € 8.197,75 in rekening brengt bij [geïntimeerden] ter zake van meerwerkzaamheden.
6.3.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] in eerste aanleg in conventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst tussen partijen geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Daarnaast vordert [geïntimeerden] dat de kantonrechter [appellante] veroordeelt tot vergoeding van de schade van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de proceskosten en nakosten.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] heeft volgens hem ten onrechte begin december 2021 de werkzaamheden gestaakt. Ook na ingebrekestelling heeft [appellante] de werkzaamheden niet binnen de gegeven redelijke termijn (van drie weken na datum dagtekening van de ingebrekestelling) uitgevoerd/afgemaakt en verkeerde [appellante] daarom in verzuim. Om die reden weigert [geïntimeerden] de restantfactuur te betalen en vordert hij partiële ontbinding, namelijk voor het nog resterende deel van de uit te voeren werkzaamheden, van de overeenkomst. [geïntimeerden] stelt verder schade te hebben geleden als gevolg van het handelen van [appellante] , bestaande uit de extra kosten die hij heeft voor het laten afmaken van de werkzaamheden aan het dak door een derde. [geïntimeerden] beperkt de schadevordering tot € 12.500,00.
6.3.3.
[appellante] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
In reconventie vordert [appellante] primair betaling van € 18.570,88 (bestaande uit € 10.373,13 voor de resterende werkzaamheden aan het dak en € 8.197,75 voor het meerwerk). [appellante] vordert subsidiair betaling van hetzelfde bedrag onder verrekening van het bedrag waartoe hij eventueel in conventie wordt veroordeeld. Daarnaast vordert [appellante] dat de kantonrechter het totaalbedrag van € 18.570,88 vermeerdert met de wettelijke rente en met de proceskosten. Hij voert daartoe aan dat [geïntimeerden] ten onrechte de nog openstaande bedragen van de facturen van 11 april 2021 en 27 juli 2021 niet heeft betaald. Ook heeft [geïntimeerden] volgens hem ten onrechte het door hem verrichte meerwerk niet betaald
6.3.4.
[geïntimeerden] heeft in reconventie verweer gevoerd. Op dit verweer komt het hof voor zover nodig hierna terug.
6.3.5.
In het tussenvonnis van 28 juli 2022 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.3.6.
In het eindvonnis van 23 maart 2023 heeft de kantonrechter, kort gezegd, de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie toegewezen en die van [appellante] in reconventie afgewezen.
6.4.1.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in eerste aanleg (in conventie en reconventie) en in de kosten van het hoger beroep.
6.4.2.
[geïntimeerden] heeft in principaal hoger beroep verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd en zijn eis gewijzigd. Zakelijk weergegeven komt de grief en de wijziging van eis erop neer dat [geïntimeerden] zich op het standpunt stelt dat meer werkzaamheden dan door de kantonrechter in het vonnis is bepaald door [appellante] niet zijn uitgevoerd en [geïntimeerden] vordert thans dat het hof bepaalt dat de overeenkomst tussen partijen wordt ontbonden op al die punten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep.
6.4.3.
[appellante] heeft in incidenteel hoger beroep verweer gevoerd.
6.4.4.
Het hof oordeelt in het hoger beroep het volgende.
[appellante] mocht de uitvoering van zijn werkzaamheden niet opschorten
6.5.
Vast staat dat [appellante]
in elk geval(op de gewijzigde eis zal het hof bij de bespreking van het incidenteel hoger beroep ingaan) de in het dictum van het vonnis van de kantonrechter van 23 maart 2023 vermelde, met [geïntimeerden] overeengekomen, werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
6.6.
[appellante] heeft gesteld dat hij de uitvoering van de werkzaamheden mocht opschorten omdat [geïntimeerden] niet meer betaalde en hij geen vertrouwen meer had (zie pagina 4 proces-verbaal mondelinge behandeling van 14 februari 2023).
Het hof verwerpt dit betoog. Daarbij overweegt het hof het volgende:
  • Zoals hiervoor bij overweging 6.1. weergegeven heeft [geïntimeerden] in totaal een bedrag van € 64.855,60 in mindering op de twee facturen aan [appellante] betaald, waarbij de laatste betaling (groot € 2.000,00) op 8 december 2021 heeft plaatsgevonden. Daarmee staat vast dat op of rond de datum dat [appellante] besloot de resterende werkzaamheden niet meer/nog niet uit te voeren, [geïntimeerden] wel degelijk nog betalingen verrichtte. In het niet betalen van de facturen kan dus geen rechtvaardiging voor [appellante] worden gevonden om niet verder te werken. Van een verzuim van [geïntimeerden] was geen sprake.
  • Bovendien blijkt uit niets dat [appellante] [geïntimeerden] voorafgaande aan 9 december 2021 ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij niet meer zou komen werken. Hij is, zo moet het hof uit het ontbreken in de stukken van enige berichtgeving/kennisgeving van [appellante] op dit punt concluderen, eenvoudig niet meer verschenen.
  • Dit klemt te meer omdat de uitvoering van de werkzaamheden toch al veel meer tijd in beslag had genomen dan partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hadden. Bovendien betrof een deel van de nog te verrichten werkzaamheden het afronden van het aanbrengen van het nieuwe dak. Dat dit voor [geïntimeerden] , mede gelet op het jaargetijde, van groot belang was, moet ook [appellante] als aannemer hebben begrepen. Desondanks is hij zonder verdere opgaaf van redenen niet meer naar het werk gekomen.
  • Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat hij gerechtigd was om het uitvoeren van de werkzaamheden op te schorten omdat [geïntimeerden] weigerde om het door hem verrichte meerwerk te betalen gaat ook dat betoog niet op. Het hof zal hierna bij overweging 6.10. nader ingaan op het punt van het meerwerk, waarbij de conclusie zal zijn dat [appellante] geen aanspraak kan maken op betaling van de door hem opgestelde meerwerkfactuur.
[appellante] is in verzuim geraakt en de tekortkoming rechtvaardigt de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst
6.7.
[geïntimeerden] heeft, toen [appellante] na 9 december 2021 geen werkzaamheden meer verrichtte, op 7 januari 2022 via een brief van zijn raadsman een ingebrekestelling aan [appellante] gestuurd, waarin is vermeld welke werkzaamheden volgens [geïntimeerden] nog door [appellante] moeten verricht en waarin hij gesommeerd wordt om die werkzaamheden binnen drie weken na dagtekening van die brief naar behoren af te ronden. [appellante] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven. Dat had [appellante] naar het oordeel van het hof, mede gelet op wat hiervoor over het beroep op opschorting door [appellante] heeft geoordeeld, wel moeten doen. Door de werkzaamheden ondanks ingebrekestelling door [geïntimeerden] niet af te maken, is [appellante] in verzuim geraakt.
6.8.
Het hof is van oordeel dat dit verzuim van [appellante] de gedeeltelijke ontbinding, voor zover het de (in het dictum van het bestreden vonnis en hiervoor bij overweging 6.2. vermelde) nog niet verrichte werkzaamheden betreft, rechtvaardigt. Het betreft naar het oordeel van het hof, anders dan [appellante] meent, geen gering aantal werkzaamheden. Het hof is daarom van oordeel dat er geen sprake van is dat de tekortkoming van [appellante] , gelet op haar bijzondere aard of geringe betekenis, de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter is dan ook terecht tot gedeeltelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst overgegaan.
[geïntimeerden] hoeft de meerwerkfactuur van [appellante] niet te betalen
6.9.
[appellante] heeft een factuur ter zake van volgens hem verricht meerwerk (gedateerd 1 januari 2022) bij brief van zijn advocaat van 8 februari 2022 aan [geïntimeerden] verzonden. Hij stelt aanspraak te kunnen maken op betaling van die meerwerkfactuur .
6.10.
Het hof verwerpt dit standpunt van [appellante] en overweegt daarover het volgende.
6.10.1.
Allereerst stelt het hof vast dat gesteld noch gebleken is dat bedoelde factuur [geïntimeerden] bekend is geworden op een datum gelegen voor 8 februari 2022. Dit leidt ertoe dat het hof ervan uitgaat dat de meerwerkfactuur pas in reactie op de ingebrekestelling van [appellante] door [geïntimeerden] van 7 januari 2022 door [appellante] aan [geïntimeerden] is verzonden. Anders gezegd (en in verband met wat hiervoor bij 6.6 is overwogen): [appellante] heeft voorafgaand aan die ingebrekestelling van 7 januari 2022 nooit meerwerk bij [geïntimeerden] in rekening gebracht en, bij uitblijven van betaling van die factuur, aan [geïntimeerden] duidelijk gemaakt in verband daarmee de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden op te schorten.
6.10.2.
De vraag is vervolgens of tussen partijen de door [appellante] gefactureerde meerwerkzaamheden zijn overeengekomen. [appellante] meent van wel, terwijl [geïntimeerden] dat betwist.
6.10.3.
Het hof stelt vast dat [appellante] geen correspondentie of anderszins stukken heeft overgelegd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hijzelf, als opdrachtnemer, met [geïntimeerden] als opdrachtgever het verrichten van de beweerde meerwerkzaamheden is overeengekomen die, bovenop de twee initiële facturen (waarvan de bedragen samen de aanneemsom weergeven) aan [geïntimeerden] in rekening gebracht zouden worden. Elke vorm van vastlegging, omschrijving of documentatie van de precieze aard en omvang van de beweerde te verrichten of verrichte meerwerkzaamheden, van de data waarop de opdrachten zouden zijn gegeven door [geïntimeerden] aan [appellante] en van de door [geïntimeerden] daarvoor (overeengekomen) te betalen meerprijs ontbreekt. Daarbij merkt het hof op dat het als productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie overgelegde Whatsapp-bericht dermate vaag en daarmee nietszeggend is, dat daaruit geen meerwerkopdracht van [geïntimeerden] aan [appellante] kan worden afgeleid.
6.10.4.
[appellante] heeft ter onderbouwing van zijn stelling op dit punt ook verwezen naar de schriftelijke verklaringen van [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] (overgelegd als producties 1, 2 en 3 bij conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie).
Het hof overweegt met betrekking tot die verklaringen als eerste dat uit die verklaringen niet kan worden afgeleid dat
[appellante]met [geïntimeerden] is overeengekomen dat er meerwerk zou worden verricht. Kennelijk heeft [geïntimeerden] vooral van doen gehad met door [appellante] ingeschakelde derden/werknemers met wie hij de werkzaamheden besprak, maar dat [geïntimeerden] samen met [appellante] besproken heeft dat er meerwerkzaamheden zouden worden verricht en dat [appellante] daarbij (in het kader van de waarschuwingsplicht) heeft gewezen op de (omvang van de daarmee gemoeide) extra kosten kan uit geen van die verklaringen worden afgeleid. Integendeel, [appellante] was blijkens die verklaringen de meeste tijd niet aanwezig op de bouw, zoals ook [geïntimeerden] al heeft aangevoerd.
Ten tweede overweegt het hof dat de verklaringen weinig concreet zijn daar waar het gaat om de data waarop over de werkzaamheden zou zijn gesproken met deze door [appellante] ingeschakelde derden/werknemers en wie daarbij aanwezig zijn geweest.
Bovendien maken de verklaringen niet duidelijk op grond waarvan die derden/werknemers kunnen verklaren dat er sprake was van niet in de offerte begrepen werkzaamheden. Gesteld noch gebleken is dat deze personen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Dit klemt te meer, nu [geïntimeerden] gemotiveerd heeft aangevoerd dat bepaalde in de verklaringen genoemde werkzaamheden wel degelijk in de offerte waren begrepen.
Ten overvloede overweegt het hof dat uit deze verklaringen niet blijkt dat deze door [appellante] ingeschakelde derden/werknemers bevoegd waren om namens [appellante] meerwerk overeen te komen met [geïntimeerden] of om opdrachten die zagen op extra werkzaamheden te aanvaarden.
6.10.5.
De slotsom luidt dat [appellante] onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat hij met [geïntimeerden] is overeengekomen dat er meerwerkzaamheden zouden worden verricht, waarvan de kosten bovenop de reeds gezonden facturen in rekening zouden worden gebracht. Het hof ziet gelet hierop dan ook geen grond om [appellante] op dit punt toe te laten tot bewijslevering. Aan bespreking van de diverse op de meerwerkfactuur vermelde en door [geïntimeerden] betwiste posten komt het hof dan ook niet toe. De kantonrechter heeft terecht de vordering van [appellante] ter zake van het gestelde meerwerk afgewezen.
De vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerden] wordt toegewezen en [geïntimeerden] hoeft het restantbedrag van de overeengekomen aanneemsom niet te betalen
6.11.1.
[geïntimeerden] heeft aangevoerd dat met het laten verrichten van de niet door [appellante] uitgevoerde werkzaamheden een bedrag van € 23.701,24 (inclusief BTW) gemoeid is, waarbij hij heeft verwezen naar de offerte van Combiklus van 13 april 2022 (productie 11 inleidende dagvaarding). [geïntimeerden] wijst er hierbij op dat de prijzen inmiddels zijn gestegen en dat het door [appellante] genoemde bedrag dat het afmaken van het werk zou kosten (te weten
€ 4.280,00) op geen enkele manier is onderbouwd. Hij voert bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep verder aan dat de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden betrekking hebben op de door [appellante] geoffreerde en niet afgemaakte werkzaamheden. [geïntimeerden] heeft inmiddels een deel van de werkzaamheden door derden laten uitvoeren, omdat hij niet langer kon wachten met het dichtmaken van het dak. Met de reeds door derden uitgevoerde werkzaamheden was een bedrag gemoeid van € 17.167,63. [geïntimeerden] verwijst hierbij naar de als productie 9 bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep overgelegde facturen.
Er kan, aldus [geïntimeerden] , wel degelijk uitgegaan worden van het bedrag van de offerte van Combiklus. De kantonrechter heeft dan ook terecht bepaald dat [geïntimeerden] het nog niet betaalde bedrag van de aanneemsom van € 10.373,13 niet meer hoeft te betalen en dat het bedrag van (€ 23.701,24 minus € 10.373,13 =) € 13.328,11 aan schade kan worden toegewezen, zij het dat [geïntimeerden] zijn vordering tot het bedrag van € 12.500,00 heeft beperkt.
6.11.2.
[appellante] heeft aangevoerd dat met het afmaken van het nog niet verrichte werk hooguit € 4.280,00 is gemoeid. De juistheid van de offerte van Combiklus bestrijdt hij. Volgens hem staan er tal van niet overeengekomen werkzaamheden in de offerte genoemd. [appellante] is ook op geen enkele manier betrokken geweest bij het tot stand komen van de offerte. In de offerte van Combiklus worden ook duurdere materialen dan tussen partijen overeengekomen vermeld. In de kern is de offerte van Combiklus in de visie van [appellante] een partijverklaring van [geïntimeerden] en hij bestrijdt de juistheid daarvan. De kantonrechter had volgens [appellante] nooit op basis van deze offerte kunnen en mogen beslissen zoals zij heeft gedaan. Voor zover nodig bepleit [appellante] de benoeming van een deskundige om te bepalen wat de kosten zijn van het verrichten van de posten, waarvan vaststaat dat [appellante] die niet heeft verricht.
6.11.3.
Het hof oordeelt als volgt.
  • [geïntimeerden] heeft in eerste aanleg (zie onder andere nrs. 26 en 27 conclusie van antwoord in reconventie en de daarbij horende producties 18, 19 en 20) in reactie op de stellingen van [appellante] op dit punt gemotiveerd duidelijk gemaakt waarom de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden betrekking hebben op de geoffreerde en niet door [appellante] verrichte werkzaamheden (zoals vermeld in het dictum van het bestreden vonnis). [geïntimeerden] heeft verder bij memorie van antwoord in principaal appel op dit punt aangevoerd (zie nr. 45 en producties 7 en 8) dat [appellante] wel degelijk bepaalde werkzaamheden zoals vermeld in de offerte van Combiklus had moeten verrichten, maar niet heeft verricht. Daarbij noemt [geïntimeerden] onder meer het werk aan de schoorsteen, de op de serre/aanbouw betrekking hebbende werkzaamheden en bepaalde werkzaamheden aan het dak (balken en platen plaatsen).
  • Het hof stelt vast dat een deel van de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden betrekking heeft op “de serre” en “het serredak”. In eerste aanleg heeft [appellante] daarover (zie productie 8 conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) kort opgemerkt dat dit niet geoffreerde werkzaamheden zou betreffen. Het hof verwerpt dat betoog. In de door [geïntimeerden] overgelegde Whatsapp-correspondentie van 17 juni 2021 (productie 18 conclusie van antwoord in reconventie) spreekt [appellante] zelf over “de aanbouw” en [geïntimeerden] heeft onweersproken gesteld dat daarmee gedoeld wordt op wat hij “de serre” noemt. Onder andere de balken en (underlayment)platen, vermeld in de offerte van Combiklus, waren, zoals [geïntimeerden] heeft aangevoerd en [appellante] niet heeft bestreden, voor die (overeengekomen) aanbouw bedoeld.
  • Verder staat in elk geval vast dat onder meer nog drie Velux-ramen, een dakraam inclusief rolluiken en 2 raamkozijnen hadden moeten zijn geplaatst door [appellante] , welke werkzaamheden nu in de offerte van Combiklus zijn begrepen.
  • Tegenover de gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van [geïntimeerden] over de juistheid van de offerte van Combiklus is het verweer van [appellante] , inhoudende dat die offerte onjuist zou zijn (kort gezegd inhoudende dat de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden geen betrekking zouden hebben op de nog niet verrichte overeengekomen werkzaamheden en dat het slechts een bedrag van € 4.280,00 zou kosten om alle resterende werkzaamheden te verrichten), naar het oordeel van het hof, in het licht van het voorgaande, onvoldoende duidelijk gemotiveerd en onderbouwd. Voor het benoemen van een deskundige voor het begroten van die kosten acht het hof gelet op het voorgaande geen gronden aanwezig.
  • Dit betekent dat het hof voor wat betreft de begroting van het schadebedrag, net als de kantonrechter, zal uitgaan van de offerte van Combiklus. Dit betekent dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat, na aftrek/verrekening van het restant bedrag van de aanneemsom, [geïntimeerden] aanspraak kan maken op vergoeding van het (door hem om proceseconomische motieven beperkte) schadebedrag van
€ 12.500,00.
De gewijzigde eis in incidenteel appel
6.12.
[geïntimeerden] voert in incidenteel hoger beroep aan op dat [appellante] verschillende werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en dat het door de kantonrechter in het dictum van het vonnis opgenomen lijstje met niet-uitgevoerde werkzaamheden niet compleet is. Ook de volgende werkzaamheden behoren volgens [geïntimeerden] tot de niet-uitgevoerde werkzaamheden:
- Twee kozijnen leveren en plaatsen (het betrof volgens [geïntimeerden] niet één kozijn, maar twee
kozijnen;
- Aanbrengen van kantstrook is niet gebeurd;
- Roeden tussen en in het glas (van het kozijn dakkapel);;
- Dak van de aanbouw;
- Dakoverstek bekleden met keralit in plaats van plastisol;
- Regenbuis rondom de woning aanbrengen + aankoppelen;
- Aanbrengen kozijn met loodslabben;
- Vogelspatprofielen aanbrengen.
De overeenkomst moet volgens [geïntimeerden] ook ten aanzien van deze posten worden ontbonden.
6.13.
[appellante] heeft verweer gevoerd. Hij bestrijdt dat hij de door [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep aan zijn wijziging van eis ten grondslag gelegde werkzaamheden niet zou hebben uitgevoerd. [geïntimeerden] maakt volgens [appellante] ook niet duidelijk met welke onderdelen van de offerte/facturen van [appellante] die “nieuwe” niet uitgevoerde werkzaamheden dan zouden corresponderen. In hoeverre het andere werkzaamheden zouden betreffen dan de werkzaamheden waarvan [appellante] heeft erkend dat die niet zijn uitgevoerd, maakt [geïntimeerden] evenmin op begrijpelijke wijze duidelijk, aldus [appellante] . [geïntimeerden] heeft volgens [appellante] ook geen bewijsstukken ter onderbouwing van de gewijzigde eis in het geding gebracht.
[appellante] voert verder aan het belang voor de wijziging van eis niet in te zien. Tot slot wijst [appellante] erop dat hij voor de nu in incidenteel hoger beroep door [geïntimeerden] aangevoerde werkzaamheden niet in gebreke is gesteld door [geïntimeerden] en dat gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst voor wat betreft die beweerdelijk niet uitgevoerde werkzaamheden dan ook niet kan plaats vinden.
6.14.
Het hof is van oordeel dat het verweer van [appellante] tegen de gewijzigde eis en de vordering in incidenteel hoger beroep slaagt. [geïntimeerden] heeft volstaan met het opsommen van een aantal volgens hem niet uitgevoerde werkzaamheden (in aanvulling op de in het vonnis van de kantonrechter vermelde, niet uitgevoerde werkzaamheden), maar onvoldoende feitelijk onderbouwd en toegelicht, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat die (volgens hem tot de opdracht behorende) werkzaamheden niet zouden zijn verricht. De als productie 11 door [geïntimeerden] overgelegde foto’s vormen naar het oordeel van het hof geen afdoende feitelijk onderbouwing, al was het maar omdat die foto’s niet of nauwelijks van toelichting en verduidelijking zijn voorzien. [geïntimeerden] heeft daarom niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan en het hof ziet geen grond om op dit punt nader bewijs aan [geïntimeerden] op te dragen, waarbij ten overvloede wordt opgemerkt dat [geïntimeerden] ook geen afdoende gemotiveerd en gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
De conclusie luidt, gelet op het voorgaande, dat de grief in incidenteel hoger beroep faalt.
De conclusie in principaal en incidenteel hoger beroep
6.15.
Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen, falen alle grieven van [appellante] in principaal hoger beroep en de grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep. Het hof zal het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
De proceskosten
6.16.1.
[appellante] zal, omdat hij in principaal hoger beroep in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure van dat beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 343,00
  • Salaris advocaat € 1.214,00 (1 punt x tarief II)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.735,00
6.16.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.16.3.
[geïntimeerden] zal, omdat hij in incidenteel hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen vastgesteld worden op:
  • Salaris advocaat € 607,00 (1 punt x tarief II x 0,5 )
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 785,00

7.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het tussen partijen door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 9878838 CV EXPL 22-2241 gewezen vonnis van 23 maart 2023;
en, in principaal hoger beroep
veroordeelt [appellante] in de proceskosten € 1.735,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellante] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellante] € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [appellante] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
en, in incidenteel hoger beroep
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten € 785,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [geïntimeerden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [geïntimeerden] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
en, in principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, M. van der Schoor en C.H. Bangma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 september 2024.
griffier rolraadsheer