Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 5 september 2023 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 27 oktober 2023;
- de memorie van grieven met producties, namelijk de stukken van de procedure in eerste aanleg;
- de memorie van antwoord in principaal, tevens akte wijziging van eis met elf producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
6.De beoordeling
- [geïntimeerden] heeft op 17 mei 2021 een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] . Aan de woning moest een aantal werkzaamheden plaats vinden, onder meer aan het dak van de woning.
- Op 23 maart 2021 heeft [geïntimeerden] via de website Werkspot.nl een aanvraag voor de aan het dak uit te voeren werkzaamheden geplaatst met daarin het verzoek om de uitvoering binnen een paar maanden gereed te hebben (zie productie 12 conclusie van antwoord in reconventie). De tekst van de aanvraag en de nadere communicatie daarover van [geïntimeerden] luidt onder meer als volgt:
- [geïntimeerden] heeft vervolgens [bedrijf] , de eenmanszaak van [appellante] , geselecteerd voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de woning.
- Partijen hebben vervolgens op 17 april 2021 (toen [appellante] de situatie ter plekke is komen beoordelen), 18 april 2021 en 21 mei 2021 contact met elkaar gehad, waarna [geïntimeerden] de opdracht aan [appellante] heeft gegeven voor het verrichten van de werkzaamheden aan de woning, welke opdracht [appellante] heeft aanvaard. De inschatting was dat het dak binnen drie tot zes weken vervangen zou kunnen worden (zie pagina 2 van het proces-verbaal mondelinge behandeling van 14 februari 2023).
- Op 11 april 2021 heeft [geïntimeerden] van [appellante] een factuur ontvangen in verband met de te verrichten werkzaamheden ten bedrage van € 15.911,50 (inclusief BTW). Op 27 juli 2021 heeft [geïntimeerden] van [appellante] een factuur voor de opgedragen werkzaamheden ontvangen van € 59.317,23 (inclusief BTW). Het totaal van beide facturen bedraagt € 75.228,73 (inclusief BTW). Op de beide facturen staan de door [appellante] geoffreerde werkzaamheden vermeld (zie pagina 3 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2023). Beide partijen gaan ervan uit dat de op de facturen vermelde werkzaamheden de door [appellante] aangenomen werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerden] omvatten.
- [geïntimeerden] heeft in totaal een bedrag van € 64.855,60 in mindering op deze facturen aan [appellante] betaald, waarbij de laatste betaling (groot € 2.000,00) op 8 december 2021 heeft plaats gevonden. [geïntimeerden] heeft een bedrag van € 10.373,13 onbetaald gelaten.
- [appellante] is in de week van 7 juli 2021 begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden (zie pagina 3 van voormeld proces-verbaal).
- [appellante] heeft op of omstreeks 9 december 2021 voor het laatst werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerden] verricht (zie pagina 4 van voormeld proces-verbaal). Een aantal van de opgedragen werkzaamheden is door [appellante] niet verricht. Als productie 8 bij de inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerden] op voormelde facturen kenbaar gemaakt door middel van omkadering welke werkzaamheden volgens hem niet door [appellante] zijn uitgevoerd. In producties 6 en 7 bij conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie heeft [appellante] commentaar hierop gegeven. Uit de opsomming en het commentaar daarop volgt dat tussen partijen in ieder geval vaststaat dat de volgende werkzaamheden niet door [appellante] zijn uitgevoerd:
- Op 7 januari 2022 heeft de raadsman van [geïntimeerden] een ingebrekestelling aan [appellante] gestuurd, waarin kenbaar is gemaakt welke werkzaamheden volgens [geïntimeerden] nog door [appellante] moeten worden verricht en waarin hij gesommeerd wordt om die werkzaamheden binnen drie weken na dagtekening van die brief naar behoren af te ronden.
- De raadsman van [appellante] heeft op 8 februari 2022 een brief met bijlagen gestuurd aan de raadsman van [geïntimeerden] . De bijlage bij de brief betreft een door [appellante] opgestelde factuur, gedateerd 1 januari 2022, waarbij [appellante] een bedrag van € 8.197,75 in rekening brengt bij [geïntimeerden] ter zake van meerwerkzaamheden.
in elk geval(op de gewijzigde eis zal het hof bij de bespreking van het incidenteel hoger beroep ingaan) de in het dictum van het vonnis van de kantonrechter van 23 maart 2023 vermelde, met [geïntimeerden] overeengekomen, werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
- Zoals hiervoor bij overweging 6.1. weergegeven heeft [geïntimeerden] in totaal een bedrag van € 64.855,60 in mindering op de twee facturen aan [appellante] betaald, waarbij de laatste betaling (groot € 2.000,00) op 8 december 2021 heeft plaatsgevonden. Daarmee staat vast dat op of rond de datum dat [appellante] besloot de resterende werkzaamheden niet meer/nog niet uit te voeren, [geïntimeerden] wel degelijk nog betalingen verrichtte. In het niet betalen van de facturen kan dus geen rechtvaardiging voor [appellante] worden gevonden om niet verder te werken. Van een verzuim van [geïntimeerden] was geen sprake.
- Bovendien blijkt uit niets dat [appellante] [geïntimeerden] voorafgaande aan 9 december 2021 ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij niet meer zou komen werken. Hij is, zo moet het hof uit het ontbreken in de stukken van enige berichtgeving/kennisgeving van [appellante] op dit punt concluderen, eenvoudig niet meer verschenen.
- Dit klemt te meer omdat de uitvoering van de werkzaamheden toch al veel meer tijd in beslag had genomen dan partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hadden. Bovendien betrof een deel van de nog te verrichten werkzaamheden het afronden van het aanbrengen van het nieuwe dak. Dat dit voor [geïntimeerden] , mede gelet op het jaargetijde, van groot belang was, moet ook [appellante] als aannemer hebben begrepen. Desondanks is hij zonder verdere opgaaf van redenen niet meer naar het werk gekomen.
- Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat hij gerechtigd was om het uitvoeren van de werkzaamheden op te schorten omdat [geïntimeerden] weigerde om het door hem verrichte meerwerk te betalen gaat ook dat betoog niet op. Het hof zal hierna bij overweging 6.10. nader ingaan op het punt van het meerwerk, waarbij de conclusie zal zijn dat [appellante] geen aanspraak kan maken op betaling van de door hem opgestelde meerwerkfactuur.
[appellante]met [geïntimeerden] is overeengekomen dat er meerwerk zou worden verricht. Kennelijk heeft [geïntimeerden] vooral van doen gehad met door [appellante] ingeschakelde derden/werknemers met wie hij de werkzaamheden besprak, maar dat [geïntimeerden] samen met [appellante] besproken heeft dat er meerwerkzaamheden zouden worden verricht en dat [appellante] daarbij (in het kader van de waarschuwingsplicht) heeft gewezen op de (omvang van de daarmee gemoeide) extra kosten kan uit geen van die verklaringen worden afgeleid. Integendeel, [appellante] was blijkens die verklaringen de meeste tijd niet aanwezig op de bouw, zoals ook [geïntimeerden] al heeft aangevoerd.
- [geïntimeerden] heeft in eerste aanleg (zie onder andere nrs. 26 en 27 conclusie van antwoord in reconventie en de daarbij horende producties 18, 19 en 20) in reactie op de stellingen van [appellante] op dit punt gemotiveerd duidelijk gemaakt waarom de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden betrekking hebben op de geoffreerde en niet door [appellante] verrichte werkzaamheden (zoals vermeld in het dictum van het bestreden vonnis). [geïntimeerden] heeft verder bij memorie van antwoord in principaal appel op dit punt aangevoerd (zie nr. 45 en producties 7 en 8) dat [appellante] wel degelijk bepaalde werkzaamheden zoals vermeld in de offerte van Combiklus had moeten verrichten, maar niet heeft verricht. Daarbij noemt [geïntimeerden] onder meer het werk aan de schoorsteen, de op de serre/aanbouw betrekking hebbende werkzaamheden en bepaalde werkzaamheden aan het dak (balken en platen plaatsen).
- Het hof stelt vast dat een deel van de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden betrekking heeft op “de serre” en “het serredak”. In eerste aanleg heeft [appellante] daarover (zie productie 8 conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) kort opgemerkt dat dit niet geoffreerde werkzaamheden zou betreffen. Het hof verwerpt dat betoog. In de door [geïntimeerden] overgelegde Whatsapp-correspondentie van 17 juni 2021 (productie 18 conclusie van antwoord in reconventie) spreekt [appellante] zelf over “de aanbouw” en [geïntimeerden] heeft onweersproken gesteld dat daarmee gedoeld wordt op wat hij “de serre” noemt. Onder andere de balken en (underlayment)platen, vermeld in de offerte van Combiklus, waren, zoals [geïntimeerden] heeft aangevoerd en [appellante] niet heeft bestreden, voor die (overeengekomen) aanbouw bedoeld.
- Verder staat in elk geval vast dat onder meer nog drie Velux-ramen, een dakraam inclusief rolluiken en 2 raamkozijnen hadden moeten zijn geplaatst door [appellante] , welke werkzaamheden nu in de offerte van Combiklus zijn begrepen.
- Tegenover de gemotiveerde onderbouwing van het standpunt van [geïntimeerden] over de juistheid van de offerte van Combiklus is het verweer van [appellante] , inhoudende dat die offerte onjuist zou zijn (kort gezegd inhoudende dat de door Combiklus geoffreerde werkzaamheden geen betrekking zouden hebben op de nog niet verrichte overeengekomen werkzaamheden en dat het slechts een bedrag van € 4.280,00 zou kosten om alle resterende werkzaamheden te verrichten), naar het oordeel van het hof, in het licht van het voorgaande, onvoldoende duidelijk gemotiveerd en onderbouwd. Voor het benoemen van een deskundige voor het begroten van die kosten acht het hof gelet op het voorgaande geen gronden aanwezig.
- Dit betekent dat het hof voor wat betreft de begroting van het schadebedrag, net als de kantonrechter, zal uitgaan van de offerte van Combiklus. Dit betekent dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat, na aftrek/verrekening van het restant bedrag van de aanneemsom, [geïntimeerden] aanspraak kan maken op vergoeding van het (door hem om proceseconomische motieven beperkte) schadebedrag van
- Griffierechten € 343,00
- Salaris advocaat € 1.214,00 (1 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- Salaris advocaat € 607,00 (1 punt x tarief II x 0,5 )
- Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)