ECLI:NL:GHSHE:2024:2797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.315.891_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele procedure met betrekking tot subsidieaanvraag en beoordeling door opdrachtnemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep van een civiele procedure waarin de appellante, een vennootschap onder firma, in geschil is met een besloten vennootschap over een subsidieaanvraag. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 30 april 2024, waarin het hof had besloten dat een deskundige zou worden benoemd om de zaak verder te onderzoeken. De deskundige, Hans Jacobs van een dochteronderneming van ABAB Accountants en Adviseurs, is benoemd om specifieke vragen te beantwoorden over de subsidieaanvraag en de rol van de opdrachtnemer. Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten over de te stellen vragen aan de deskundige uiteengezet. Het hof heeft enkele aanvullende vragen van de geïntimeerde afgewezen, omdat deze niet relevant werden geacht voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft bepaald dat de appellante verantwoordelijk is voor het voorschot op de deskundigenkosten, en heeft verdere instructies gegeven over de procedure rondom het deskundigenonderzoek. De zaak is aangehouden voor de ontvangst van het deskundigenbericht, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.315.891/01
arrest van 3 september 2024
in de zaak van
[de V.O.F.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. G.S. de Haas, gemeente Geertruidenberg,
tegen
[de B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M.M. Kroon te Veenendaal,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 april 2024 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/278940 / HA ZA 20-308 gewezen vonnis van 20 april 2022.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 30 april 2024;
  • de aktes na tussenarrest van [appellante] en [geïntimeerde] van 28 mei 2024;
  • het H2-formulier van 12 juni 2024 waarbij mr. Leliveld zich onttrekt als advocaat van [appellante];
  • het H2-formulier van 13 juni 2024 waarbij mr. De Haas zich stelt als advocaat van [appellante].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De beoordeling

9.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beslist dat het hof voornemens is een deskundige te benoemen.
De te benoemen deskundige
9.2.
Partijen zijn het eens over de persoon van de deskundige en stellen voor Hans Jacobs van [bedrijf], een dochteronderneming van ABAB Accountants en Adviseurs, te benoemen. Deze deskundige heeft zich bereid verklaard de benoeming te aanvaarden. Het hof zal hem dan ook als deskundige benoemen.
De te stellen vragen aan de deskundige
9.3.
[appellante] is het eens met de te stellen vragen aan de deskundige. [geïntimeerde] stelt voor dat nog drie aanvullende vragen aan de deskundige worden gesteld. [appellante] maakt hiertegen bezwaar.
9.4.
[geïntimeerde] stelt als eerste voor de volgende vraag toe te voegen: “
Welke informatie heeft [appellante], al dan niet op verzoek van [geïntimeerde], aangeleverd?”.[geïntimeerde] voert daartoe aan dat de ondernemer niet achterover mag leunen en dat informatie die door [appellante] is aangeleverd niet door [geïntimeerde] op hoeft te worden gevraagd. Daarbij is van belang dat mogelijk is dat [geïntimeerde] wel informatie heeft opgevraagd, maar dat [appellante] deze niet heeft aangeleverd.
9.5.
Het hof zal deze vraag niet overnemen. Wat ter beoordeling voorligt is of [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst van opdracht haar werkzaamheden heeft verricht met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend agrarisch bedrijfsadviseur in gelijke omstandigheden mag worden verwacht (rov. 6.7-6.8 in het tussenarrest van 30 april 2024). De deskundige dient de vragen te beantwoorden tegen de door het hof in het tussenarrest van 30 april 2024 vastgestelde feiten (rov. 6.1.1-6.1.19 in het tussenarrest van 30 april 2024), terwijl in vraag a) al is vermeld dat het gaat om de beschikbare informatie. Dat [geïntimeerde] informatie heeft opgevraagd maar dat [appellante] verzuimd heeft die aan te leveren, is een nieuwe stelling die [geïntimeerde] niet eerder heeft ingenomen. Die nieuwe stelling is tardief en vormt daarom geen argument om deze vraag toe te voegen.
9.6.
[geïntimeerde] stelt vervolgens dat aan vraag c) de volgende vraag moet worden toegevoegd:
“Hoe verhoudt zich de beoordeling van de afzonderlijke selectiecriteria door gedeputeerde staten tussen de aanvraag van [appellante] en de overige subsidieaanvragers, die tijdens dezelfde openstellingsperiode POP3-subsidie hebben aangevraagd over Fysieke investeringen duurzame innovaties (2018)?”. [geïntimeerde] voert aan dat indien zou blijken dat [geïntimeerde] tekort zou zijn geschoten de deskundige ook alle andere subsidieaanvragen uit dezelfde openstellingsronde moet beoordelen om te bezien of de andere aanvragen wel volledig waren.
9.7.
Het hof ziet geen aanleiding om deze vraag over te nemen. [geïntimeerde] laat na uit te leggen hoe de deskundige dit onderzoek zou kunnen verrichten, terwijl informatie over de andere aanvragen in het dossier ontbreekt. Los daarvan is het hof van oordeel dat beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] tekort is geschoten als opdrachtnemer (vgl. rov. 6.7-6.8 in het tussenarrest van 30 april 2024).
9.8.
Ten slotte voert [geïntimeerde] aan dat de deskundige ook de volgende vraag zou moeten beantwoorden:
“Indien aan [appellante] de subsidie zou zijn verleend, op welk bedrag zou deze dan zijn vastgesteld?”. [geïntimeerde] voert aan dat de schade niet per se bestaat uit de niet-verleende subsidie omdat die uitgaat van offertes en stelposten. De schade bestaat volgens [geïntimeerde] uit het bedrag waarop de subsidie zou zijn vastgesteld.
9.10.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] heeft aangevoerd (conclusie van antwoord nr. 3.21) dat, zo al schade is geleden, het om de feitelijk misgelopen subsidie moet gaan. In zoverre is het bezwaar van [appellante] dat dit niet eerder als verweer door [geïntimeerde] is gevoerd ongegrond. [appellante] heeft de subsidiabele kosten voor de realisatie van het project beregening begroot op in totaal € 490.362,74 (rov. 6.1.6 in het tussenarrest 30 april 2024). [appellante] heeft voorts gesteld dat [appellante] het project heeft gerealiseerd conform haar subsidieaanvraag. De hoogte van de schade ter zake van gemiste subsidie ten aanzien van het project Beregening bedraagt
€ 196.145,09, aldus [appellante] (rov. 6.12 in het tussenarrest van 30 april 2024). Het hof begrijpt dat [appellante] zich hierbij baseert op hetgeen volgt uit het advies van de Provinciale Adviescommissie (productie B6 bij memorie van grieven) en uit de rangschikkingslijst (productie B12 bij memorie van grieven). Uit deze stukken blijkt dat de aangevraagde subsidie € 196.145,09 bedraagt. Het hof ziet daarom aanleiding de vraag te herformuleren als volgt:
“Indien aan [appellante] de subsidie zou zijn verleend, zou deze zijn vastgesteld op het bedrag van € 196.145,99? Zo nee, op welk ander bedrag zou deze dan zijn vastgesteld?”.
9.11.
Het voorgaande leidt er toe dat aan de deskundige de volgende vragen worden gesteld:
Heeft [geïntimeerde], in de persoon van [persoon 1], ten aanzien van de subsidieaanvraag 2018 de beschikbare informatie op een juiste en deskundige wijze verwoord in de subsidieaanvraag 2018 en het bijbehorende projectplan? Is gebruikelijk en/of noodzakelijk dat voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag door een opdrachtnemer aan het POP3-handboek wordt getoetst?
Heeft [geïntimeerde], in de persoon van [persoon 1], voldoende relevante informatie opgevraagd en/of aangeleverd bij en uitgewerkt in de subsidieaanvraag 2018 en het projectplan? Bij de beantwoording van de vraag dient ook hetgeen GS hebben overwogen in de beslissing op bezwaar (zie rov. 6.1.11 in het tussenarrest van 30 april 2024) met betrekking tot de tendersystematiek en de bezwaargrond ‘Effectiviteit van de activiteit’ te worden betrokken.
Indien het antwoord op vraag a) en/of b) ontkennend is, kunt u toelichten of het op juiste, deskundige en volledige wijze verwoorden van de subsidieaanvraag 2018 en het projectplan en/of de vermelding van meer/andere informatie had geleid tot een hoger aantal punten dan 20? Wat zou naar uw oordeel in dat geval het aantal punten zijn dat was toegekend?
Indien aan [appellante] de subsidie zou zijn verleend, zou deze zijn vastgesteld op het bedrag van € 196.145,99? Zo nee, op welk ander bedrag zou deze dan zijn vastgesteld?
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
9.12.
Aanleiding wordt gezien te bepalen dat [appellante] wordt belast met betaling van het voorschot op de deskundigenkosten. Dat voorschot bedraagt € 6.957,50 inclusief btw in totaal. Partijen dienen zorg te dragen voor verzending van het dossier naar de deskundige.
9.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

10.De uitspraak

Het hof:
10.1.
bepaalt dat door
de heer H. Jacobs, [bedrijf] [vestigingsplaats],
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats]
[telefoonnummer]
een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 9.11 vermelde vragen;
10.2.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
10.3.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit arrest (een afschrift van) de processtukken aan de deskundige ter beschikking stellen;
10.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
10.5.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de concept-rapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
10.6.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
10.7.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
10.8.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 6.957,50 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
10.9.
bepaalt dat [appellante] het voorschot van € 6.957,50 inclusief btw, zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
10.10.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover, en over de reden daarvan, tijdig in te lichten;
10.11.
bepaalt dat de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier, tot de raadsheer-commissaris, mr. E.H. Schulten, kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
10.12.
verwijst de zaak naar de rol van 10 december 2024 in afwachting van het deskundigenbericht;
10.13.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante];
10.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, M.E. Smorenburg en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 september 2024.
griffier rolraadsheer