ECLI:NL:GHSHE:2024:277

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
20-000834-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met vrijspraak en veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak beoordeeld met betrekking tot de feiten 1 en 2, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval en het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had op 10 maart 2022 een ongeval veroorzaakt waarbij zijn bijrijder zwaar lichamelijk letsel opliep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat zijn rijbewijs was verlopen. De verdachte heeft betoogd dat het ongeval niet aan zijn schuld te wijten was, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van feit 1, maar hem wel veroordeeld voor feit 2 tot een taakstraf van 40 uren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000834-23
Uitspraak : 31 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-161832-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van het onder feit 3 tenlastegelegde vrijgesproken. De rechtbank heeft het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet’ (feit 1) en
  • ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank, naast de algemene voorwaarden waaronder begrepen dat de verdachte zich niet opnieuw schuldig mag magen aan een strafbaar feit, bijzondere voorwaarden verbonden in de vorm van een meldplicht bij [verslavingskliniek] , deelname aan een training gericht op verslaving en middelengebruik en een meewerkverplichting aan alcoholcontroles. Voorts is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde en het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden dezelfde algemene en bijzondere voorwaarden als door de rechtbank zijn opgelegd. Voorts is gevorderd de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder feit 3 aan hem tenlastegelegde, kort gezegd het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Tegen het vonnis is bij akte van 22 maart 2023 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 3.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Dorst, binnen de gemeente Oosterhout, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Oude Tilburgsebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder een op zijn naam geldend rijbewijs, althans met een op zijn naam ongeldig verklaard rijbewijs, niet de snelheid van de door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een boom is aangereden, althans in botsing is gekomen waardoor een ander te weten [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten: verbrijzelde bekken en/of heup en/of bekkenkombreuk en/of gekneusde ribben en/of gescheurde/verrekte aanhechting van het sleutelbeen, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde en/of reed;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Dorst, binnen de gemeente Oosterhout, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, 1,71 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van gekwalificeerde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte wordt verweten dat hij zich als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit gedrag zou eruit bestaan dat de verdachte, zonder geldig rijbewijs, heeft gereden en daarbij niet de snelheid van zijn auto zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om die auto onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen, terwijl de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Deze gedragingen zijn volgens de steller van de tenlastelegging aan te merken als roekeloos, althans zeer, dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam rijgedrag.
Het hof stelt op grond van de uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen feiten en omstandigheden vast dat de verdachte op 10 maart 2022 een tweedehands auto (een Opel Corsa) had gekocht en in de avond naar een café was gegaan en daar alcoholische drank heeft genuttigd. Vervolgens is hij met zijn vriend [slachtoffer] in de auto gestapt en is hij over de Oude Tilburgsebaan de bebouwde kom van het dorp Dorst uitgereden. Buiten de bebouwde kom was de ter plaatse maximum toegestane snelheid van de weg waarop de verdachte reed 80 kilometer per uur. De weg liep over van een asfaltweg in een, naar het op de foto’s lijkt, onverhard bospad en was in zeer slechte staat. Zo bevonden zich in de weg kuilen en hobbels. De verdachte was met de slechte staat van het wegdek bekend. Daarnaast was het ter plaatse donker en was er geen straatverlichting aanwezig.
Omstreeks 22:20 uur heeft op die weg een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte als bestuurder aan de linkerzijde van de weg tegen een boom is aangereden. Hierdoor is de personenauto van richting veranderd en uiteindelijk in de rechterberm tot stilstand gekomen. Het slachtoffer [slachtoffer] , dat als bijrijder in de personenauto zat, heeft als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Uit bloedonderzoek is naar voren gekomen dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte 1,71 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg. Daarnaast is uit onderzoek naar voren gekomen dat het rijbewijs van de verdachte sinds 1 april 2018 was verlopen.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte, door zich op voormelde wijze te gedragen, schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte moet worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verdachte bestrijdt de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet, maar stelt dat het verkeersongeval niet aan zijn schuld te wijten is. De verdachte stelt dat hij, wetende van het slechte wegdek ter plaatse, zijn snelheid heeft aangepast naar ongeveer 40 kilometer per uur toen hij de bebouwde kom van Dorst uitreed. Toen hij op enig moment – anticiperend op een bocht – naar rechts wilde sturen, bemerkte hij dat de auto daar niet op reageerde, waarna de auto plots tegen een boom aanreed. De verdachte vermoedt dat er sprake was van een technisch mankement aan de tweedehands auto die hij enkele uren daarvoor voor een bedrag van € 400,00 had gekocht en dat dit mankement de reden moet zijn geweest dat, toen hij in een kuil terecht kwam en hij naar rechts stuurde, de auto rechtdoor ging.
Het hof stelt voorop dat het eindproces-verbaal van de politie beperkt is qua omvang en dat er geen verkeersongevalanalyse is opgesteld, noch dat de auto technisch is onderzocht om de toedracht van het ongeval vast te kunnen stellen. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de door de verdachte gestelde toedracht van het ongeval – kort gezegd: het in een kuil rijden en ondanks met verminderde snelheid rijden de controle over het voertuig verliezen als gevolg van een technisch mankement – niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. De door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde omstandigheid dat de auto in kwestie vrij recent algemeen periodiek was gekeurd, kan daar niet aan afdoen. De vrij algemene uitlating van een brandweerman dat hij vlak voor het ongeval ‘een voertuig hard door de straat’ had horen rijden en dat dit ‘het betrokken voertuig moest betreffen’, maakt het voorgaande evenmin anders. Er is immers niet duidelijk geworden waar die brandweerman toen stond en wanneer hij dat zou hebben gehoord, zodat de mogelijkheid open blijft dat de verdachte – zoals hijzelf heeft verklaard – met zijn voertuig, nadat hij de bebouwde kom was uitgereden, snelheid heeft verminderd, nog afgezien van de vraag of een waarneming van snelheid op basis van gehoor mogelijk is en belangrijker nog de vraag of dit geluid daadwerkelijk afkomstig was van de auto van de verdachte.
Weliswaar staat buiten twijfel vast dat de verdachte te veel alcohol had gedronken en onderkent het hof dat die omstandigheid zonder meer gevaarzettend is, maar de enkele omstandigheid dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde maakt nog niet dat in rechte kan worden vastgesteld dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gedragen.
Voorts is het hof, anders dan de rechtbank, maar met de verdediging van oordeel dat het enkele feit dat het rijbewijs van de verdachte was verlopen omdat hij dat rijbewijs niet tijdig heeft verlengd, geen omstandigheid betreft die kan bijdragen aan de vraag of de verdachte schuld heeft aan het ongeval en zo ja, in welke mate. Een verlopen rijbewijs op zichzelf zegt immers niets over de verkeersgedragingen van de verdachte.
Het voorgaande maakt dat niet in rechte kan worden vastgesteld dat het aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest dat hij zijn voertuig niet onder controle heeft kunnen houden en niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 aan hem tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 10 maart 2022 te Dorst, binnen de gemeente Oosterhout, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, 1,71 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring – daaronder mede begrepen de bekennende verklaring van de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde – opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de geldende verkeerswetgeving. De gevaarzetting die daarvan uitgaat, heeft zich in de onderhavige zaak geopenbaard. De verdachte is immers daadwerkelijk bij een ongeval betrokken geraakt en door dat ongeval heeft zijn bijrijder zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 november 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Die veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw de verkeerswetgeving naast zich neer te leggen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof aangevoerd dat hij erg geschrokken was van het vonnis in eerste aanleg, hij sindsdien geen alcohol meer heeft gedronken, het niet goed met hem gaat en hij op zoek is naar psychologische hulp, hij alleenstaand is, in een caravan woont en in vaste dienst werkzaam is voor een bedrijf dat vloerverwarmingen legt waarvoor hij geen rijbewijs nodig heeft.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf ter hoogte van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid ziet het hof in hetgeen bewezen is verklaard tevens aanleiding om de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden.
Hierbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, in aanmerking genomen. Met name gelet op het recidiverende gedrag van de verdachte en het feit dat het gevaar voor het verkeer zich in deze zaak daadwerkelijk heeft gemanifesteerd, acht het hof de geïndiceerde afdoeningsmodaliteit van een geldboete niet langer passend. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een taakstraf, naast de eerdergenoemde bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 31 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.