[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en veroordeeld ter zake van “opzettelijk handelen in strijd met artikel 2.5 Wet Natuurbescherming” (feit 3) tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. Ook heeft de economische politierechter bij voormeld vonnis de teruggave gelast aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2325 kilogram oesters, of van de waarde daarvan.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van
€ 4.400,00 alsmede tot een voorwaardelijke ontzetting van het recht (op basis van een vergunning) op het beroepsmatig rapen van oesters voor de duur van één jaar met een proeftijd van 3 jaren.
Door de verdachte is bepleit dat hij de aan hem tenlastegelegde feiten niet heeft begaan, althans dat hij gerechtigd was deze handelingen te verrichten.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura 2000-gebied, en/of in de gemeente Noord-Beveland, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, zonder vergunning van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland) een project heeft gerealiseerd, bestaande uit het rapen van 2325 kilogram, of ten minste een hoeveelheid van meer dat 10 kilogram Japanse oesters, welk project niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van voornoemd Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dit Natura 2000-gebied;
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, gelegen in de gemeente Noord-Beveland, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders, zich op en/of onder voornoemd oppervlaktewater bevonden, zonder ontheffing van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland), waterdieren nodeloos heeft verontrust en/of gevangen en/of voorhanden gehad, althans voorwerpen bij zich heeft gehad die kennelijk tot doel hadden voornoemde verboden handelingen te verrichten, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders, toen aldaar (in totaal) ongeveer 2325 kilogram Japanse oesters, in ieder geval meer dan 10 kilogram, geraapt, althans een hoeveelheid, schelpen gewonnen;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura 2000-gebied, gelegen in de gemeente Noord-Beveland, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming, immers heeft hij, verdachte, zich bevonden binnen het gebied ‘Zandkreek’, terwijl de toegang tot dit gebied ingevolge artikel 4 van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura 2000-gebied ‘Oosterschelde’ en/of het Toegangsbeperkingsbesluit Oosterschelde (kenmerk 17121814) het gehele jaar verboden is.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura 2000-gebied in de gemeente Noord-Beveland, opzettelijk zonder vergunning van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland) een project heeft gerealiseerd, bestaande uit het rapen van 2325 kilogram, welk project niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van voornoemd Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dit Natura 2000-gebied;
2.
hij op 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, gelegen in de gemeente Noord-Beveland, opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders zich op voornoemd oppervlaktewater bevonden, zonder ontheffing van Gedeputeerde Staten (van de Provincie Zeeland), waterdieren heeft gevangen en voorhanden gehad, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders toen aldaar (in totaal) ongeveer 2325 kilogram Japanse oesters geraapt;
3.
hij op 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde, zijnde een Natura 2000-gebied, gelegen in de gemeente Noord-Beveland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een verbod en/of beperking als bedoeld in artikel 2.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming, immers heeft hij, verdachte, zich bevonden binnen het gebied ‘Zandkreek’, terwijl de toegang tot dit gebied ingevolge artikel 4 van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura 2000-gebied ‘Oosterschelde’ en het Toegangsbeperkingsbesluit Oosterschelde (kenmerk 17121814) het gehele jaar verboden is.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Tenzij anders vermeld, wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), met referentie 174013/137275/6017325, opgemaakt en gesloten door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op respectievelijk 15 augustus 2022, 6 september 2022, 22 augustus 2022 en 22 augustus 2022, aantal niet-doorgenummerde pagina’s: 31. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal (met bijlagen), dossierpagina’s 6-14, voor zover inhoudende als het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Locatie:
Oosterschelde, op de droogvallende platen/slikken gelegen aan de zeedijk, gelegen in de gemeente Noord Beveland.
Bevinding(en):
Op donderdag 28 juli 2022 bevond ik, verbalisant [verbalisant 1] , mij op de Zeedijk ter hoogte van de Havenweg, gelegen binnen de gemeente Noord Beveland. Ik, verbalisant, bevond mij daar in verband met controle op de visserijwetgeving en de Wet Natuurbescherming.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat er bij een geasfalteerde dijkovergang twee voertuigen geparkeerd stonden: een witte Volkswagen Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , en een zwarte Toyota, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Mij, verbalisant [verbalisant 1] , is bekend dat genoemde witte Caddy toebehoort aan de mij bekende dhr. [verdachte] , zijnde werkzaam in de schelpdiersector.
Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 1] , de dijkovergang overgestoken en zag, kijkend met een door dienst verstrekte verrekijker over het droogvallende slik, dat er vier personen, een aantal emmers en tientallen gele en rode netzakken op het drooggevallen slik aanwezig waren.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat nabij alle vier personen een emmer of een zak aanwezig was en dat zij telkens bukten of gehurkt zaten en bewegingen maakten alsof zij iets van de grond oppakten en dit in de emmers deponeerden. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat na enkele minuten twee personen naar de gele netzakken toeliepen en een aantal gevulde emmers in de gele netzakken leeggooiden.
Het is ons, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] bekend, dat de locatie waar genoemde vier personen zich bevonden onder een toegangsbeperkingsbesluit (TBB) Oosterschelde valt en dat dit gebied zonder enige toestemming niet vrij toegankelijk is.
Naderbij gekomen zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , dat een aantal emmers en tientallen gele en rode netzakken met Japanse oesters waren gevuld. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , zagen dat de verzamelde hoeveelheid oesters meer dan 10 kilogram per persoon was.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat een van de personen, de mij bekende en mij in mijn functie kennende dhr. [verdachte] was. Op mijn, verbalisant [verbalisant 1] , vraag aan wie al deze oesters toebehoorden, deelde dhr. [verdachte] , ons, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] mede, dat deze aan hem toebehoorden en dat hij deze had verzameld. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg aan dhr. [verdachte] of hij met betrekking tot de door hem verzamelde partij oesters nog enige andere geldige documenten kon tonen, waarop hij ons, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , meedeelde dat hij of de andere drie personen deze niet hadden.
Verdachte [verdachte] verklaarde op mijn vragen het volgende:
V: Van wie is/zijn de partij oesters in de netzakken en emmers die op droogvallende slik aanwezig zijn?
A: “Ik heb alle oesters geraapt.”
V: Hoe heeft u deze oesters verzameld?
A: “Ik heb de oesters met mijn handen verzameld.”
V: Hoelang heeft u hier over gedaan?
A: “Ik heb de oesters deze week geraapt.”
V: Waarom heeft u deze oesters verzameld?
A: “Deze oesters wil ik verkopen.”
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb met behulp van een door de dienst verstrekte elektronische weegschaal als steekproef een aantal van de met oesters gevulde rode en gele netzakken gewogen en zag, dat het gemiddelde gewicht ongeveer 15 kg per netzak betrof. In totaal telde ik, verbalisant, 155 netzakken met Japanse oesters gevuld, zijnde 2325 kilogram verzamelde oesters.
Op donderdag 28 juli 2022, omstreeks 12:20 uur, heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , de partij van 2325 kilogram Japanse oesters onder verdachte [verdachte] in beslag genomen.
2.
Een aanvullend proces-verbaal d.d. 6 december 2022 met bijlage, aantal pagina’s: 2, voor zover inhoudende als het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag op genoemde plaats, datum en tijdstip zoals vermeld in het proces-verbaal met nummer 174013/137275/6017325 dat alle vier de verdachten eveneens genoemd in voornoemd proces-verbaal zich bevonden in het gebied “Zandkreek”. De toegang van “Zandkreek” is in artikel 4 van het besluit van de Staatssecretaris van Economische zaken van 11-11-2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura 2000-gebied “Oosterschelde” gedurende het gehele jaar verboden. Voor verdachten gelden geen uitzonderingen.
3.
Het proces-verbaal van de in deze zaak in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, economische kamer, van 9 augustus 2024, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte, [verdachte] :
Op 28 juli 2022 bevond ik mij op de ‘Zandkreek’, een gebied in de Oosterschelde. Daar was ik Japanse oesters aan het rapen samen met drie anderen. Wij hadden in totaal ruim meer dan 10 kilogram aan Japanse oesters geraapt.
Het klopt dat ik mij niet bevond in het rood gearceerde gebied op de kaart op pagina 28 van het dossier, die mij momenteel wordt getoond.
De ‘Zandkreek’ was een vogelrustgebied. Dit was met een bord aangegeven. Dat heb ik zien staan.
4.
Een aanvullend proces-verbaal d.d. 18 januari 2023 met bijlagen, aantal pagina’s: 33, met een schriftelijk bescheid, te weten het besluit van het College van Gedeputeerde Staten Provincie Zeeland, gericht aan [bedrijf] , gevestigd te [adres] , inzake verlenging pilotvergunning handmatig rapen Japanse oesters Oosterschelde met kenmerk 17020307, pagina’s 18-29, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 18 augustus 2020 hebben wij van u een verzoek ontvangen voor verlenging van de aan u op 28 september 2017 verleende vergunning op grond van artikel 2.7 tweede lid van de Wet
natuurbescherming (hierna: Wnb) voor het op experimentele basis, beroepsmatig handmatig rapen van Japanse oesters op de vrij toegankelijke droogvallende slikken en platen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde, mits deze tevens op basis van de Warenwetregeling door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder aangewezen productiegebieden vallen, en het vervoeren van de geraapte Japanse oesters naar een door de NVWA erkend verzend- of zuiveringscentrum. Omdat u gebruik heeft gemaakt van uw vergunning en aan de registratieplicht heeft voldaan, hebben wij besloten om uw vergunning te verlengen. (…)
17. Het rapen van Japanse oesters op grond van deze vergunning vindt uitsluitend plaats in de vrij toegankelijke droogvallende slikken en platen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde (…).
Blz. 10 van de vergunning (p. 27 van het aanvullend proces-verbaal)
Bijlage 2: Kaart “Pilot beroepsmatig handmatig oesterrapen” met daarop gearceerd de toegestane gebieden en de verboden gebieden.
5.
Een aanvullend proces-verbaal d.d. 18 januari 2023 met bijlagen, aantal pagina’s: 33, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Locatie:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , wil ter aanvulling op het proces-verbaal met nummer 174013/137275/6017325 vermelden dat de locatie waar wij, verbalisanten, de vier verdachten op 28 juli 2022 hadden waargenomen, zich buiten een perceel/visvak en buiten een vrije grond, en in een toegangsbeperkingsbesluit-gebied bevond, te weten de “Zandkreek”.
Vrije gronden met betrekking tot het handmatig rapen van Oesters:
Zogenaamde “vrije gronden” zijn alle gebieden in de Oosterschelde die voor personen vrij toegankelijk zijn. Verhuurde schelpdierpercelen, hetzij door de Staat of andere rechthebbenden en alle niet vrij toegankelijke gebieden (beschermingsgebieden of particuliere gronden) zijn geen “vrije gronden”.
Uit navraag bij de Provincie Zeeland, zijnde de bevoegde instantie inzake het verstrekken van Wet Natuurbeschermings-vergunningen met betrekking tot het handmatig beroepsmatig rapen van oesters in de Oosterschelde, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , via mevr. [betrokkene] - Eversdijk, zijnde Beleidsondersteuner natuur en landschap / Vergunningverlener, antwoord op vraag 4 en 5.
Vraag 4:
Heeft het bedrijf ‘ [verdachte] Mini bootjes’, dat kennelijk van verdachte [verdachte] is, een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming? Of heeft verdachte [verdachte] in persoon een Wet Natuurbeschermingsvergunning? En zo ja, is die vergunning beperkt tot bepaalde gebieden van de Oosterschelde?
Antwoord vraag 4:
De vergunning staat op naam van [bedrijf] . Aan de vergunning is een bijlage gehecht, waarop is aangegeven voor welke gebieden de vergunning geldt.
Vraag 5:
Heeft verdachte [verdachte] dan wel zijn bedrijf een Wet Natuurbeschermingsvergunning om op die specifieke plek waar hij en zijn kompanen zijn aangetroffen voor het (beroepsmatig) rapen van schelpdieren?
Antwoord vraag 5:
Zoals hierboven (antwoord vraag 4) is aangegeven, is de vergunning geldig in alle vrij toegankelijke gebieden, zoals aangegeven op het bij de vergunning behorende kaartje.
6.
Een schriftelijk bescheid, te weten het ‘Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura 2000-gebied “Oosterschelde”’, aantal pagina’s: 2, voor zover inhoudende:
Artikel 4
Voor (…) de binnen het Natura-2000 gebied “Oosterschelde” gelegen gebieden (…) ‘Zandkreek’ (…) is de toegang gedurende het gehele jaar verboden (…).
7.
Een schriftelijk bescheid, te weten het ‘Toegangsbeperkingsbesluit Oosterschelde’ (kenmerk 17121814), aantal pagina’s: 2, voor zover inhoudende:
Artikel 4
Voor (…) de binnen het Natura-2000 gebied “Oosterschelde” gelegen gebieden (…) ‘Zandkreek’ (…) is de toegang gedurende het gehele jaar verboden (…).
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bij de bespreking van de bewijsoverwegingen ten aanzien van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten houdt het hof een andere volgorde aan dan de volgorde van de tenlastelegging. Het hof behandelt allereerst het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde feit, vervolgens het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feit en tot slot het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde feit.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 is aan de verdachte, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde al dan niet opzettelijk zich heeft bevonden binnen een gebied waarvan de toegang (gedurende het gehele jaar) verboden was (oftewel overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.5, derde lid, van de Wet natuurbescherming, zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de ochtend van 28 juli 2022 was de verdachte tezamen met drie anderen handmatig Japanse oesters aan het rapen in de ‘Zandkreek’, een gebied in de Oosterschelde.
De Oosterschelde betreft een Natura 2000-gebied. Ingevolge artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming, zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde, kunnen gedeputeerde staten de toegang tot een in hun provincie gelegen (gedeelte van een) Natura 2000-gebied verbieden of beperken, indien dat nodig is gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Bij het ‘Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 november 2016, kenmerk: 16170126, tot beperking van de toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen het Natura 2000-gebied “Oosterschelde”’ (artikel 4) is de toegang van het gebied ‘Zandkreek’, behoudens enkele uitzonderingen, gedurende het gehele jaar verboden. Het rapen van oesters valt niet onder de genoemde uitzonderingsgevallen.
Op 7 juli 2017 is voormeld besluit gewijzigd. Artikel 4 is daarbij onveranderd gebleven.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte zich op 28 juli 2022 bevond in een gebied binnen de ‘Oosterschelde’, te weten de ‘Zandkreek’, terwijl de toegang tot dat gebied gedurende het gehele jaar verboden was.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij het gebied waar hij op 28 juli 2022 Japanse oesters aan het rapen was, huurde van Ambachtsheerlijkheid Cats en dat hij derhalve in de veronderstelling was dat hij er gewoon mocht komen. Het hof merkt daartoe in de eerste plaats op dat hetgeen is bepaald in een civielrechtelijke huurovereenkomst niet kan afdoen aan een bestuursrechtelijk verbod zoals in casu het toegangsverbod van het gebied ‘Zandkreek’.
Ook overigens volgt uit voernoemde huurovereenkomst dat Ambachtsheerlijkheid Cats enkel de rood gearceerde delen op het kaartje op pagina 28 van het dossier (dat als bijlage aan de huurovereenkomst tussen Cats en de verdachte is gehecht) aan de verdachte verhuurde en dat de verdachte zich op 28 juli 2022, terwijl hij oesters aan het rapen was, niet op (één van) deze plaats(en) bevond. Dat heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend. Ten slotte is in artikel 1 van de huurovereenkomst bepaald dat de huurder de bestaande beperkte rechten (…), kwalitatieve verplichtingen en de van overheidswege nog te stellen eisen in acht zal nemen (tweede lid) en dat de huurder verantwoordelijk is en zelf zorgt voor de vereiste ontheffingen en/of vergunningen (derde lid).
Gelet hierop verwerpt het hof het verweer van de verdachte.
Op grond van de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring – dat hij op 28 juli 2022 in het gebied de ‘Zandkreek’ oesters aan het rapen was en dat hij wist dat de ‘Zandkreek’ een vogelrustgebied was, omdat hij in (de omgeving van) het gebied een bord heeft zien staan waarop dit was aangegeven – stelt het hof vast dat de verdachte wist of minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich op 28 juli 2022 bevond binnen een gebied waarvan de toegang (gedurende het gehele jaar) verboden is.
Het hof acht het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals vermeld in de bewezenverklaring.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Onder feit 1 is aan de verdachte, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde al dan niet opzettelijk zonder vergunning een project heeft gerealiseerd, bestaande uit het rapen van 2325 kilogram Japanse oesters, welk project niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van voornoemd Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dit Natura 2000-gebied (oftewel overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde).
Het hof stelt vast dat op 28 september 2017 aan ‘ [bedrijf] ’, de eenmanszaak van de verdachte die zich onder meer richtte op het beroepsmatig handmatig rapen van oesters, op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming door de Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland een vergunning is verleend voor het op experimentele basis, beroepsmatig handmatig rapen van Japanse oesters op de vrij toegankelijke droogvallende slikken en platen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde, mits deze tevens op basis van de Warenwetregeling door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder aangewezen productiegebieden vallen, en het vervoeren van de geraapte Japanse oesters naar een door de NVWA erkend verzend- of zuiveringscentrum. Op 9 februari 2021 is (de duur van) deze vergunning verlengd tot en met 30 september 2022. Ten tijde van het tenlastegelegde, te weten op of omstreeks 28 juli 2022, was voornoemde vergunning derhalve van kracht.
In de op 9 februari 2021 verlengde vergunning is onder meer als voorschrift opgenomen dat het rapen van Japanse oesters op grond van deze vergunning uitsluitend plaatsvindt in de vrij toegankelijke droogvallende slikken en platen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
Zoals hiervoor onder
Overwegingen ten aanzien van feit 3is overwogen, was de verdachte op 28 juli 2022 tezamen met drie anderen handmatig Japanse oesters aan het rapen in de ‘Zandkreek’, een gebied binnen de Oosterschelde waarvan de toegang gedurende het gehele jaar verboden was en dat in bijlage 2 van voornoemde vergunning is gearceerd als ‘verboden gebied’. In totaal had de verdachte, op 28 juli 2022 en een aantal dagen daarvoor, een hoeveelheid van 2325 kilogram aan Japanse oesters geraapt.
Door op en omstreeks 28 juli 2022 in het niet vrij toegankelijke gebied de ‘Zandkreek’, hetgeen ook nog eens expliciet als ‘verboden gebied’ was gearceerd in de vergunning voor ‘ [bedrijf] ’, (in totaal 2325 kilogram) Japanse oesters te rapen, overtrad de verdachte één van de meest essentiële voorschriften van de vergunning – namelijk dat het rapen van Japanse oesters op grond van de vergunning uitsluitend plaatsvindt in de vrij toegankelijke droogvallende slikken en platen in het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Het handelen van de verdachte op en omstreeks 28 juli 2022 viel daarom niet onder de vergunning, zodat de verdachte in feite handelde zonder vergunning.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in strijd met het toegangsverbod en in strijd met de vergunningsvoorschriften heeft gehandeld. Daarmee is evenwel nog niet bewezen dat de verdachte gehandeld heeft in strijd met artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is het “verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied”.
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het rapen van in totaal 2325 kilogram Japanse oesters in een niet vrij toegankelijk gebied kan worden aangemerkt als een project in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
In dat verband stelt het hof allereerst vast dat de term ‘project’ in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming – dat overigens in die wet niet is gedefinieerd – ingevolge de memorie van toelichting bij die wetruim moet worden geïnterpreteerd.
Voorts stelt het hof vast dat in het Beheerplan 2016-2022 met betrekking tot het Natura 2000-gebied Oosterscheldeop pagina 73 is bepaald dat het, zonder vergunning, is toegestaan om tot 10 kilogram schelpdieren per persoon per dag te oogsten, mits geen verstoring plaatsvindt van concentraties vogels en zeehonden en het rapen plaatsvindt buiten de ‘beperkt toegankelijke’ en ‘niet toegankelijke gebieden’ op grond van de toegankelijkheidsregeling Oosterschelde. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte voor het rapen van 2325 kilogram Japanse oesters een vergunning had moeten aanvragen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het (beroepsmatig handmatig) rapen van 2325 kilogram Japanse oesters kan worden aangemerkt als een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kán hebben voor een Natura 2000-gebied. Daarbij acht het hof van belang dat de verdachte de oesters heeft geraapt in een gebied waarvoor een toegangsbeperking gold. Een dergelijke toegangsbeperking wordt op grond van artikel 2.5 van de Wet natuurbescherming, zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde, immers enkel opgelegd, indien dat nodig is gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij het gebied waar hij op 28 juli 2022 Japanse oesters aan het rapen was, huurde van Ambachtsheerlijkheid Cats en dat hij derhalve in de veronderstelling was dat hij toestemming had om aldaar oesters te rapen. Zoals hiervoor onder
Overwegingen ten aanzien van feit 3is overwogen, bevond de verdachte zich op 28 juli 2022 niet in het gebied dat door hem werd gehuurd. Daar komt bij dat – zoals hiervoor reeds aangegeven – uit de huurovereenkomst (artikel 1 lid 3) volgt dat de huurder verantwoordelijk is voor (het aanvragen van) de vereiste ontheffingen en/of vergunningen, waaronder gebruiksvergunningen om het gehuurde te kunnen gebruiken op de wijze zoals huurder voorstaat en zoals ook in de onderhavige overeenkomst is overeengekomen, te weten ten behoeve van schelpdiercultuur. Het huren van het gebied ontsloeg de verdachte aldus niet van de plicht om zorg te dragen voor de benodigde vergunning(en).
Uit het feit dat de verdachte ten behoeve van zijn eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ in 2017 een vergunning voor het beroepsmatig handmatig rapen van Japanse oesters heeft aangevraagd en voorts in 2020 een verzoek heeft ingediend tot verlenging van (de duur van) deze vergunning, leidt het hof af dat de verdachte op de hoogte was van de vergunningplicht die op hem als beroepsmatig oesterraper rustte.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 juli 2022 op/in het Natura 2000-gebied de Oosterschelde opzettelijk zonder vergunning een project heeft gerealiseerd, bestaande uit het rapen van 2325 kilogram Japanse oesters, welk project niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van voornoemd Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dit Natura 2000-gebied.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is aan de verdachte, kort gezegd, tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde tezamen en in vereniging met (een) ander(en) al dan niet opzettelijk door het rapen van 2325 kilogram Japanse oesters, terwijl hij zich op en/of onder het oppervlaktewater bevond, waterdieren nodeloos heeft verontrust en/of gevangen en/of voorhanden gehad (oftewel overtreding van artikel 3.6 juncto artikel 10.2 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018).
De economische politierechter heeft in zijn vonnis overwogen dat de verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde niet op of onder, maar langs het oppervlaktewater van de Oosterschelde bevond, want op een bij eb drooggevallen perceel. Omdat dit niet was tenlastegelegd en voorts het verbod om waterdieren nodeloos te verontrusten en/of te vangen en/of voorhanden te hebben, terwijl men zich langs het oppervlaktewater bevindt, naar het oordeel van de politierechter een ander belang beoogt te beschermen dan de verboden om de hiervoor genoemde handelingen te verrichten, terwijl men zich op of terwijl men zich onder het oppervlaktewater bevindt, heeft de economische politierechter de verdachte van het hem onder 2 tenlastegelegde feit vrijgesproken.
Het hof stelt vast dat het begrip ‘oppervlaktewater’ noch in de Omgevingsverordening Zeeland 2018, noch in de Wet milieubeheer van een definitie is voorzien.
De Hoge Raad heeft het begrip, dat ook voorkwam in de inmiddels vervallen Wet verontreiniging oppervlaktewater, als volgt toegelicht en omschreven: “Voor de vraag wat onder oppervlaktewater moet worden verstaan volgt uit hetgeen door de regering bij monde van de minister van Verkeer en Waterstaat is opgemerkt ter gelegenheid van het met een bijzondere commissie uit de Tweede Kamer gevoerde mondelinge overleg (ontwerp 7884, zitting 1967–1968, nr. 9, nr. 41) dat het in de wet niet gedefinieerde begrip oppervlaktewater ruim moet worden uitgelegd. In overeenstemming met die ruime uitleg moet als oppervlaktewater in de zin der wet worden beschouwd een – anders dan louter incidenteel aanwezige – aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is, dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld.”
Het hof is van oordeel, onder meer met het oog op de rechtseenheid, dat deze uitleg van de Hoge Raad naar analogie van toepassing is op het begrip ‘oppervlaktewater’ als bedoeld in artikel 3.6 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018.
Hiervoor onder
Overwegingen ten aanzien van feit 1heeft het hof reeds vastgesteld dat de verdachte op (en omstreeks) 28 juli 2022 in een gebied binnen de Oosterschelde, te weten de ‘Zandkreek’, in totaal 2325 kilogram Japanse oesters heeft geraapt. Op het moment van de controle op 28 juli 2022 bevond de verdachte zich tezamen met drie anderen op de, als gevolg van de ingetreden eb, droogvallende platen/slikken in dat desbetreffende gebied.
Het hof stelt vast dat de flora en fauna die op deze platen/slikken aanwezig zijn, een essentieel onderdeel uitmaken van het ecosysteem van het gebied de ‘Zandkreek’, dat bestaat uit een samenhangend geheel van levende organismen in een niet-levende omgeving. De omstandigheid van eb, waarbij het water zich tijdelijk terugtrekt en de platen/slikken in het gebied tijdelijk droog vallen, brengt daarin geen verandering. De ecologische structuur van het gebied blijft door die omstandigheid immers gelijk. Van belang in dat verband is ook dat de getijdewisseling een structureel en onlosmakelijk element vormt van het gebied de ‘Zandkreek’ en daarmee van het aldaar ontstane ecosysteem.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de droogvallende platen/slikken in de ‘Zandkreek’ waarop de verdachte zich op 28 juli 2022 bevond, vallen onder het begrip ‘oppervlaktewater’. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de ratio van de verbodsbepaling (artikel 3.6 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018), te weten de bescherming van het ecosysteem/ecologisch belang van oppervlaktewateren.
Het hof stelt vast dat Japanse oesters kunnen worden aangemerkt als waterdieren in de zin van artikel 3.6 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen, door het (beroepsmatig handmatig) rapen van 2325 kilogram Japanse oesters, terwijl hij zich op de droogvallende platen/slikken in de ‘Zandkreek’ oftewel het oppervlaktewater bevond, waterdieren heeft gevangen en voorhanden gehad. Uit het dossier blijkt niet dat aan de verdachte voor dit handelen een ontheffing was verleend door de Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door te handelen zoals hiervoor is beschreven, waterdieren nodeloos heeft verontrust, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.5, derde lid, van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich op 28 juli 2022 op/in de Oosterschelde heeft schuldig gemaakt aan het, kort en zakelijk weergegeven, rapen van 2325 kilogram Japanse oesters zonder daarvoor verleende vergunning (feit 1), gevangen of voorhanden hebben van waterdieren, terwijl hij zich op het oppervlaktewater bevond (feit 2) en aanwezig zijn in een gebied waarvan de toegang gedurende het gehele jaar verboden is (feit 3). De verdachte heeft deze feiten gepleegd in het kader van zijn eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ en dus ten behoeve van zijn persoonlijke financiële gewin. Daarbij heeft de verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de belangen die de door hem overtreden voorschriften beogen te beschermen, namelijk de instandhouding van natuur en milieu. Het hof rekent de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 mei 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij gescheiden is, twee zonen heeft en onder meer vanwege de coronacrisis schulden heeft opgebouwd tot circa € 10.000,00.
Alles afwegende, acht het hof passend en geboden aan de verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 4.400,00, subsidiair 54 dagen hechtenis, waarvan € 2.200,00, subsidiair 32 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast acht het hof, gelet op het recidiverende gedrag van de verdachte, passend en geboden aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke ontzetting uit het hem (in zijn eenmanszaak) door Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland vergunde recht op het beroepsmatig handmatig rapen van Japanse oesters in het Natura 2000-gebied Oosterschelde voor de duur van één jaar, met een proeftijd van 3 jaren.
Met oplegging van deze (gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De voorwaardelijke straffen zullen niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Het hof stelt vast dat onder de verdachte 2325 kilogram Japanse oesters in beslag is genomen. Deze oesters behoorden toe aan de verdachte en heeft hij door middel van de door hem gepleegde, bewezenverklaarde strafbare feiten verkregen. Het hof zal de 2325 kilogram Japanse oesters om die reden verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, artikel 1.2 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2.5 en 2.7 van de Wet natuurbescherming en de artikelen 3.6 en 10.2 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.