ECLI:NL:GHSHE:2024:2738

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
000742-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De verzoeker, die in verband met een strafzaak inverzekering is gesteld en voorlopige hechtenis heeft ondergaan, verzoekt om een schadevergoeding voor de geleden schade. Het hof heeft het verzoek deels toegewezen, waarbij het verzoeker een schadevergoeding van € 9.800,- toekent. De verzoeker heeft in totaal 9 dagen in een politiecel en 80 dagen in een huis van bewaring doorgebracht, en heeft daarnaast 11 dagen in beperkingen doorgebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker in 2017 en 2019 inverzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis in 2017 is geschorst. De advocaat-generaal heeft in zijn schriftelijke conclusie van 28 september 2023 aanvankelijk een volledige toewijzing van het verzoek geadviseerd, maar heeft dit later gewijzigd naar een gedeeltelijke toewijzing van € 9.320,-. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de media-aandacht en de mishandeling van de verzoeker in de penitentiaire inrichting. Het hof concludeert dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding, maar wijst het verzoek om een hogere schadevergoeding af, met uitzondering van een aanvullende schadevergoeding van € 300,- voor de mishandeling. De totale schadevergoeding bedraagt € 9.800,-, en het hof beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamer

Bijzondere zaak, nummer: [nummer]
Parketnummer: [nummer]

Beschikking ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering

Beslissing op het op 14 augustus 2023 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift van:

[naam verzoeker] ,

geboren op [datum] te [plaats] ,
wonende te [adres]
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van
mr. R.R.F.J. Palmen, Dorpstraat 55, 6441 CB Brunssum.
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade, die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.

Het onderzoek van de zaak

Het verzoek is door de raadkamer van dit hof op 14 december 2023, 2 mei 2024 en 20 juni 2024 in het openbaar behandeld.
Verzoeker is, tezamen met zijn raadsman, ter zitting in raadkamer verschenen. Ook de partner van verzoeker is aanwezig.
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van
28 september 2023, van het e-mailbericht van de advocaat-generaal van 13 december 2023, inhoudende een gewijzigd standpunt, en van het e-mailbericht van de advocaat-generaal aan de raadsman van 26 april 2024, inhoudende de mededeling dat de advocaat-generaal, voorafgaand aan de zitting d.d. 2 mei 2024 geen verdere vragen heeft aan de verzoeker.
De schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 28 september 2023 strekt tot toewijzing van het verzoek tegen de standaard forfaitaire bedragen. De advocaat-generaal heeft voornoemd standpunt bij het e-mailbericht van 13 december 2023 gewijzigd, in die zin dat het verzoek gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 9.320,-. Ter zitting in raadkamer heeft de advocaat-generaal de bij het e-mailbericht van 13 december 2023 weergegeven conclusie gehandhaafd.

De beoordeling

Het verzoek is tijdig ingediend.
Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, blijkt dat de verzoeker inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft ondergaan. Verzoeker is op 19 oktober 2017 in verzekering gesteld. De bewaring van verzoeker is op 25 oktober 2017 bevolen. Verzoeker heeft vervolgens 11 dagen in beperkingen doorgebracht. De voorlopige hechtenis is met ingang van 30 november 2017 geschorst. Op 13 augustus 2019 is verzoeker wederom in verzekering gesteld. De bewaring van verzoeker is op 16 augustus 2019 bevolen. Op 27 september 2019 is verzoeker in vrijheid gesteld.
Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de desbetreffende strafzaak, die voor het laatst voor dit hof werd vervolgd, bij arrest van 24 juli 2023 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Aan de voorwaarden waaronder op de voet van artikel 533, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan verzoeker, als gewezen verdachte, een schadevergoeding kan worden toegekend, is derhalve voldaan.
Toekenning van schadevergoeding heeft plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn een vergoeding toe te kennen voor de door verzoeker ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Verzoeker verzoekt een schadevergoeding van € 130,- voor iedere dag die hij in een politiecel c.q. beperkingen heeft doorgebracht en een schadevergoeding van € 100,- voor iedere dag die hij in een huis van bewaring heeft doorgebracht.
Ter zitting in raadkamer heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verzoeker de periode in 2019 heeft doorgebracht in beperkingen. De raadsman heeft te kennen gegeven dat hij de bevindingen van de advocaat-generaal omtrent dit aspect niet in twijfel trekt. Het hof is van oordeel dat op basis van de voorhanden stukken in het dossier niet blijkt dat verzoeker gedurende de periode in 2019 beperkingen zijn opgelegd.
Het hof zal op de voet van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering toewijzen:
- 9 dagen in een politiecel x € 130,- € 1.170,-
- 80 dagen in een huis van bewaring x € 100,- € 8.000,-
- waarvan 11 dagen in beperkingen x € 30,-
€ 330,- +
Totaal € 9.500,-
Verzoeker heeft verzocht de forfaitaire vergoeding van de door hem ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis te vermenigvuldigen met factor 2. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op de grote landelijke en lokale media-aandacht die de zaak heeft gekregen en het feit dat voornoemde aandacht herleidbaar is geweest naar de persoon c.q. identiteit van verzoeker, waardoor verzoeker stelt in zijn naam en goede eer te zijn geschaad. Tevens voert verzoeker aan dat hij de afgelopen jaren op social media is bedreigd, beledigd en dat er vreselijke verwensingen zijn gedaan. Daarnaast stelt verzoeker dat zijn woning is bekogeld is met eieren als gevolg van de media-aandacht. Tot slot wijst verzoeker erop dat hij in de penitentiaire inrichting is mishandeld door medegedetineerden. Als gevolg van noodzakelijke beschermingsmaatregelen heeft verzoeker een tijd op een speciale afdeling doorgebracht.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Juist ter voorkoming van rechtsongelijkheid en arbitraire beslissingen zijn voor het bepalen van de hoogte van de door de voorlopige hechtenis geleden immateriële schade, door het LOVS forfaitaire bedragen vastgesteld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan dan ook sprake zijn van het afwijken hiervan. Een dergelijke situatie dient door verzoeker te worden gesteld en deugdelijk te worden onderbouwd. Hierbij dient een causaal verband te bestaan tussen de geleden schade en het ondergane voorarrest. Geleden schade als gevolg van de verdenking en/of de vervolging, of door derden geleden schade komen volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding op de voet van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.
Het hof ziet in de aangevoerde omstandigheden geen reden om de verzochte schadevergoeding te vermeerderen met factor 2. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn, met uitzondering van de mishandeling van verzoeker door medegedetineerden, niet zodanig dat deze tot een hogere vergoeding nopen.
Immers: de door verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek om factor 2 toe te passen aangevoerde feiten en omstandigheden zijn, met uitzondering van de mishandeling van verzoeker door medegedetineerden, naar het oordeel van het hof niet zozeer te relateren aan schade ten gevolge van de ondergane detentie, maar aan schade ten gevolge van de verdenking. Het feit dat verzoeker in de penitentiaire inrichting is mishandeld door medegedetineerden vormt wel een grondslag voor schade die het rechtstreekse gevolg is van de ondergane detentie. Echter is het hof, net als de advocaat-generaal, van oordeel dat dit enkele punt een verhoging van factor 2 bepaald niet rechtvaardigt. Het hof is van oordeel dat, nu gebleken is dat de verzoeker enig letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling in de penitentiaire inrichting, aan verzoeker een aanvullende schadevergoeding ter hoogte van € 300,- kan worden toegekend. Voor de hoogte van dit bedrag heeft het hof aansluiting gezocht bij de schadevergoeding die normaliter grosso modo wordt toegekend aan een benadeelde partij die slachtoffer is van een geweldsfeit met enig letsel. Voor het overige wijst het hof het verzoek tot een hogere schadevergoeding af.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat in totaal een bedrag van € 9.800,- voor vergoeding in aanmerking komt.

BESLISSING:

Het hof:
Kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van
€ 9.800,-(zegge: negenduizendachthonderd euro).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus beslist door mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Vessem, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van dit gerechtshof van 16 juli 2024.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof binnen zes weken na heden aan verzoeker te betalen een bedrag van
€ 9.800,- (zegge: negenduizendachthonderd euro)door overmaking daarvan op [nummer] ten name van Van Geelkerken en Palmen Advocaten te Brunssum, onder vermelding van ‘ [referentie] ’.