ECLI:NL:GHSHE:2024:27

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.307.483_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van een overleden dichter met betrekking tot auteursrechten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van een overleden dichter, de vader van de appellante en geïntimeerde. De vader overleed op 15 juli 2016 zonder testament, waardoor zijn twee dochters, appellante en geïntimeerde, de enige erfgenamen zijn. De procedure is gestart door appellante, die niet tot een onderlinge verdeling kon komen met haar zus. De rechtbank heeft in eerste aanleg de auteursrechten van de literaire nalatenschap aan geïntimeerde toegewezen, wat appellante in hoger beroep aanvecht. Appellante stelt dat de auteursrechten voor haar van onschatbare emotionele waarde zijn en dat zij in staat is om deze rechten te beheren. Geïntimeerde daarentegen betoogt dat het beheer van de auteursrechten niet aan appellante kan worden toevertrouwd, gezien hun verstoorde relatie.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de auteursrechten aan geïntimeerde moeten worden toegedeeld. Het hof overweegt dat beide zussen emotionele belangen hebben bij de literaire nalatenschap, maar dat de praktische uitvoering van het beheer van de auteursrechten beter in handen van geïntimeerde kan blijven. Het hof wijst op de eerdere betrokkenheid van geïntimeerde bij de afwikkeling van de nalatenschap en de moeilijkheden die zijn ervaren in de communicatie tussen de zussen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.483/01
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.C.M. van Gool te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I.H.M. Mooren-van Weereld te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/362252 / HA ZA 20-572 gewezen vonnis van 1 december 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 april 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 6 september 2022;
  • de memorie van grieven, met producties 11 en 12;
  • de memorie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de mondeling behandeling van 7 november 2023;
  • de bij H12-formulier van 26 oktober 2023 door [appellante] toegezonden producties 13 tot en met 17, die zij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

De kern van het geschil
6.1.
Deze zaak gaat over de verdeling van de nalatenschap van [de erflater] , de vader van [appellante] en [geïntimeerde] , die op 15 juli 2016 is overleden. [appellante] en [geïntimeerde] zijn de enige erfgenamen van vader. [appellante] heeft bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt over de verdeling van de nalatenschap, omdat de zussen daar zelf niet uit kwamen. De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast.
In hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde de verdeling van de auteursrechten: vader was dichter en heeft enkele dichtbundels gepubliceerd. De auteursrechten zijn door de rechtbank toegedeeld aan [geïntimeerde] . [appellante] vordert toedeling van de auteursrechten aan haar, kort gezegd omdat de literaire nalatenschap van haar vader voor haar van onschatbare emotionele waarde is en omdat zij prima in staat is om de rechten naar behoren te beheren. Ook [geïntimeerde] hecht emotionele betekenis aan de auteursrechten en stelt zich op het standpunt dat het beheer niet aan [appellante] kan worden toevertrouwd, en wel aan haar, zodat ze aan [geïntimeerde] moeten worden toegedeeld.
Het hof komt net zoals de rechtbank tot het oordeel dat de auteursrechten aan [geïntimeerde] dienen te worden toegedeeld en licht dat hierna verder toe.
De feiten
6.2.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
6.2.1.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn zussen. Hun vader, [persoon A] (hierna: erflater), is op 15 juli 2016 overleden. Erflater heeft geen testament opgemaakt. [appellante] en [geïntimeerde] zijn de enige erfgenamen van erflater en zij zijn ieder voor gelijke delen in de nalatenschap gerechtigd.
6.2.2.
Erflater was dichter. Hij publiceerde tussen 1965 en 1996 14 dichtbundels en zijn werk is opgenomen in meer dan 50 bloemlezingen.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft de nalatenschap van erflater op 1 augustus 2016 beneficiair aanvaard. Bij brief van 7 april 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] laten weten dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Op deze brief heeft [appellante] niet gereageerd, zodat [appellante] wordt geacht eveneens beneficiair te hebben aanvaard. De nalatenschap moest daarom worden vereffend.
6.2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2016 is [persoon B] (de broer van erflater) tot vereffenaar benoemd.
6.2.5.
De vereffenaar heeft de nalatenschap vereffend en een definitieve berekening van het saldo van de nalatenschap per 1 juli 2018 opgesteld. Daaruit blijkt een positief saldo van de nalatenschap. De vereffenaar heeft deze berekening naar de rechtbank Oost-Brabant gestuurd met de mededeling dat hij de vereffeningsprocedure beëindigt (het hof begrijpt: zijn taak als vereffenaar beëindigt). Bij brief van 24 juli 2018 heeft de griffier van de rechtbank Oost-Brabant de vereffenaar laten weten dat de vereffeningsprocedure is beëindigd.
6.2.6.
De nalatenschap van erflater bevat de volgende bestanddelen:
1. de auteursrechten over de literaire nalatenschap van erflater (hierna: de auteursrechten);
2. een tegoed bij de ING van ongeveer € 4.460,67;
3. een tegoed bij de Unicaja Bank in Malaga, Spanje van ongeveer € 5.146,59;
4. een verzameling historische munten;
5. de inhoud van de portemonnee van erflater (€ 22,05);
6. enkele inboedel-/persoonlijke goederen van erflater.
6.2.7.
[geïntimeerde] heeft de auteursrechten door [persoon C]
en Partners B.V. te [vestigingsplaats] laten waarderen. Uit de waardebepaling van [persoon C] van 10 juni 2020 blijkt dat de waarde van de auteursrechten becijferd is op een bedrag van € 99,60.
6.2.8.
De zussen zijn niet zelf tot een verdeling van de nalatenschap gekomen.
De vorderingen van [geïntimeerde] en de beslissingen van de rechtbank
6.3.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] (samengevat) gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vast stelt zoals in het lichaam van de dagvaarding aangegeven en [appellante] veroordeelt in de kosten van de procedure en de eventuele nakosten.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Beide zussen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en de vereffening is voltooid, zodat de nalatenschap vatbaar is voor verdeling. [appellante] werkt niet mee aan de verdeling, althans zij reageert niet op schriftelijke verzoeken om contact op te nemen. Omdat [geïntimeerde] uit de onverdeeldheid wenst te komen, heeft [geïntimeerde] de rechtbank verzocht de wijze van verdeling vast te stellen.
6.3.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.
In het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld een verklaring van erfrecht in het geding te brengen.
6.3.5.
In het eindvonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast en – voor zover in hoger beroep relevant – daarbij de auteursrechten aan [geïntimeerde] toegedeeld tegen een waarde van € 99,70, onder de verplichting om € 49,85 aan [appellante] te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zo dat ieder de eigen kosten draagt.
De grief in hoger beroep van [appellante]
6.4.1.
[appellante] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Omdat [appellante] in eerste aanleg heeft verzuimd in het kader van de verdeling (subsidiair) expliciet toedeling aan haar van de auteursrechten van erflater te vorderen, vordert zij dit in hoger beroep alsnog. Zij stelt dat de auteursrechten van haar vader van onschatbare emotionele waarde voor haar zijn en dat [geïntimeerde] ten onrechte heeft gesteld dat [appellante] niet bekwaam en/of in staat is om deze rechten naar behoren te beheren. [appellante] betwist nadrukkelijk het beeld dat [geïntimeerde] over haar schetst. [appellante] woont al jaren zelfstandig in een huurwoning in [woonplaats] , zij heeft geen schulden en staat niet onder curatele en/of bewind. [appellante] heeft enkel de laatste jaren fysieke problemen gehad met haar heupen die beide moesten worden vervangen. In augustus 2022 is zij geopereerd en sedertdien is zij weer mobiel. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en, opnieuw recht doende, gevorderd de wijze van verdeling tussen partijen te wijzigen en opnieuw vast te stellen, waarbij de auteursrechten uit de nalatenschap alsnog aan [appellante] worden toegedeeld tegen een waarde van € 99,70, onder de verplichting dat zij € 49,85 aan [geïntimeerde] betaalt, althans met haar verrekent en met instandhouding van de overige wijze van verdeling zoals door de rechtbank in het bestreden vonnis van 1 december 2021 bepaald.
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft de grief bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
Het oordeel van het hof
6.5.1.
Partijen hebben geen volledige overeenstemming kunnen bereiken over de wijze van verdeling van de nalatenschap. In dat geval kan de rechter de (wijze van) verdeling van de gemeenschap op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de (wijze van) verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
6.5.2.
Voor zowel [appellante] als [geïntimeerde] heeft de literaire nalatenschap van erflater een grote emotionele betekenis en waarde. Dat hebben zij beiden goed aan het hof uitgelegd en dat blijkt ook wel uit het feit dat zij er ondanks de geringe geldelijke waarde over voort procederen. Ook hechten zij er beiden aan dat de literaire nalatenschap in stand blijft, dat deze goed wordt beheerd en niet verkwanseld wordt. Dat belang is gemeenschappelijk en delen zij dus. Tijdens de zitting bij het hof is echter ook duidelijk geworden dat beide zussen een diepgeworteld en langslepend familieconflict met elkaar hebben, met als gevolg dat zij al vele jaren geen contact meer met elkaar hebben. [geïntimeerde] heeft aangegeven onder meer vanwege die slechte relatie er geen heil in te zien om met [appellante] afspraken te moeten maken over beslissingen die over de literaire nalatenschap moeten worden genomen, zoals eventuele hernieuwde publicatie van gedichten(bundels) en andere voorkomende zaken. Ook heeft de uitgever aangegeven dat de auteursrechten niet kunnen worden verdeeld en dat de uitgever slechts met één contactpersoon wil werken. [appellante] heeft niet betwist dat de relatie tussen partijen ernstig verstoord is. Omdat voor het maken van afspraken twee partijen nodig zijn die daartoe bereidwillig zijn en niet voldoende gemotiveerd is weersproken dat opsplitsing van de auteursrechten niet mogelijk is, acht ook het hof toedeling van de auteursrechten aan beiden gezamenlijk, of binnen een andere constructie waarbij zij beiden rechthebbende blijven, dan wel verdeling bij helfte, niet aangewezen.
6.5.3.
Daarmee is nog niet de vraag beantwoord wat er met de auteursrechten moet gebeuren. Beide zussen hebben ieder voor zich valide lijkende redenen aangedragen waarom de auteursrechten aan de betreffende partij dient te worden toebedeeld tegen een waarde van € 99,70. Het hof herhaalt dat zij beiden om emotionele redenen en belangen, die niet goed zijn af te wegen, aanspraak maken en dat zij beiden wensen dat de literaire nalatenschap goed wordt beheerd en behouden blijft. Zowel [appellante] als [geïntimeerde] meent tot dat laatste in staat en bereid te zijn. Het hof ziet in hetgeen [appellante] en [geïntimeerde] over en weer hebben aangevoerd en in de stukken aanknopingspunten voor het oordeel dat de literaire nalatenschap van erflater bij [geïntimeerde] in ieder geval in goede handen is, zodat de auteursrechten aan haar worden toegedeeld.
6.5.4.
Vanaf het moment kort na het overlijden van erflater heeft [geïntimeerde] , nadat zij er mee werd geconfronteerd dat er nog niets was geregeld, de afwikkeling ter hand genomen en is zij zaken gaan regelen, zoals de uitvaart, het leeghalen van de kamer van erflater en de vereffening van de nalatenschap en is zij de administratie gaan beheren. Gebleken is dat dit aan haar kon worden toevertrouwd en dat zij de belangen van [appellante] daarbij ook in acht heeft genomen. [appellante] heeft wel aangevoerd dat zij ook in de startblokken stond om zaken te regelen, maar dat is niet van de grond gekomen. Om welke reden dan ook ging het aan de kant van [appellante] blijkbaar niet altijd makkelijk om alles goed geregeld te krijgen. Ook is voldoende komen vast te staan dat [geïntimeerde] met name in het begin herhaaldelijk heeft getracht om met [appellante] in contact te komen om af te stemmen en af te wikkelen, maar dat dit niet is gelukt. Ook om die reden is er op verzoek van [geïntimeerde] een vereffenaar aangesteld, voor wie het eveneens lastig bleek om met [appellante] in contact te komen. Daar komt bij dat de gang van zaken rondom de ‘ [X stichting] ’, die kort na het overlijden van erflater probeerde via sociale media geld in te zamelen en gedichten te verkopen, minst genomen vragen oproept. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde Whatsapp-berichten (productie 2 bij de memorie van antwoord) blijkt dat de persoon die de pagina op Facebook had aangemaakt in opdracht of met medeweten van [appellante] handelde. Dat ontkent [appellante] weliswaar, maar in ieder geval is duidelijk dat dit zich in haar kring heeft voorgedaan. Dit alles maakt dat het hof begrip kan opbrengen voor de zorgen van [geïntimeerde] . Het hof zegt niet dat [appellante] het beheer niet zou kunnen voeren, maar is van oordeel dat dit bij [geïntimeerde] zeker in goede handen is. Dat heeft [appellante] ook niet betwist. Daarmee is de bescherming en het behoud van de literaire nalatenschap voor beide zussen gewaarborgd.
6.5.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief faalt.
Conclusie
6.6.1.
Het hoger beroep van [appellante] slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep, voor zover dit ter beoordeling aan het hof is voorgelegd, zal worden bekrachtigd.
6.6.2.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.J.M. van Lanen en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 januari 2024.
griffier rolraadsheer