ECLI:NL:GHSHE:2024:2696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.324.968_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in letselschadezaak met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding na ongeval met boomrooierij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Achmea Schadeverzekeringen N.V. tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin Achmea aansprakelijk werd gesteld voor de schade van [geïntimeerde] na een ongeval op 16 maart 2016. Bij dit ongeval viel een boomtop op [geïntimeerde] terwijl hij op een ladder stond, wat leidde tot letsel. Achmea had eerder de aansprakelijkheid erkend en een schadevergoeding van € 3.500,-- betaald, maar er was onenigheid over de omvang van de schade. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] een schadevergoeding van € 46.273,22, maar Achmea voerde in hoger beroep aan dat zij niet rechtstreeks aansprakelijk was en dat de rechtbank [geïntimeerde] niet ontvankelijk had moeten verklaren. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] de verzekerde Boomrooierij [xxx] B.V. tijdig in het geding moest roepen, wat hij niet had gedaan. Het hof gaf [geïntimeerde] de gelegenheid om dit alsnog te doen en hield verdere beoordeling aan. De zaak werd verwezen naar een rol voor het opgeven van verhinderdata en het hof verzocht partijen om relevante informatie tijdig aan te leveren. De uitspraak werd gedaan op 27 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.324.968/01
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Achmea,
advocaat: mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven.
op het bij exploot van dagvaarding van 3 maart 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 december 2022, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen Achmea als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/385745 / HA ZA 22-509)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met productie 2;
- de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
- de akte van Achmea;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties 5 tot en met 7.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Boomrooierij [xxx] B.V.
Boomrooierij [xxx] B.V. heeft op 16 maart 2016 bomen gerooid die naast het perceel van [geïntimeerde] stonden. Daarbij heeft de boomrooierij een fout gemaakt met als gevolg dat een boomtop op de schutting van [geïntimeerde] terecht is gekomen. [geïntimeerde] stond op dat moment op een ladder die tegen deze schutting was geplaatst. Hij heeft de boomtop op zijn nek/schouder gekregen.
Op 7 april 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] de boomrooierij aansprakelijk gesteld.
[geïntimeerde] heeft zich onder behandeling gesteld van een osteopaat en een fysiotherapeut.
De letselschadebehandelaar van Achmea heeft per e-mail van 6 februari 2018 de aansprakelijkheid erkend.
Achmea heeft op 22 juni 2020 ter vergoeding van de schade een bedrag van € 3.500,-- aan [geïntimeerde] overgemaakt.
De huisarts van [geïntimeerde] heeft hem in maart 2020 verwezen naar een neuroloog. Nadat op 21 oktober 2020 een proefblokkade ter hoogte van twee halsspieren is gezet, is de diagnose van een neurogeen thoracic outlet syndroom (nTOS) gesteld.
In juni 2022 heeft Achmea een bedrag van € 3.025,-- inclusief BTW ( € 2.500,-- exclusief BTW) als voorschot op de kosten van rechtsbijstand aan [geïntimeerde] overgemaakt.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de omvang van de schade.
De eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Achmea aansprakelijk is voor alle schade die [geïntimeerde] lijdt voortvloeiend uit het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016.
Achmea veroordeelt om aan [geïntimeerde] te voldoen ten titel van schade een schadevergoeding ten bedrage van € 46.273,22 te vermeerderen met de schade vanaf 1 januari 2022 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente over de respectievelijke schadeposten vanaf de “datum van betaling” subsidiair de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Achmea veroordeelt om aan [geïntimeerde] te voldoen ter zake van buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 11.881,-- ex btw en de vergoeding van de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de verzekerde van Achmea jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door hem geleden en nog te lijden schade.
3.2.3.
Achmea heeft zich in de procedure gesteld maar geen verweer gevoerd.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 28 december 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en Achmea in de proceskosten veroordeeld.
De omvang van het hoger beroep
3.3.
Achmea heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Achmea heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . Achmea heeft voorts een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 63.189,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2023 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van Achmea in beide instanties en inclusief nakosten.
Grief I: ontvankelijkheid
3.4.1.
Door middel van grief I betoogt Achmea dat zij niet rechtstreeks door een benadeelde kan worden aangesproken nu de WAM toepassing mist; [geïntimeerde] kan niet in zijn vorderingen jegens haar worden ontvangen. Voor zover [geïntimeerde] een beroep heeft willen doen op artikel 7:954 BW dan had zij [xxx] in het geding moeten oproepen. Achmea betoogt dat de rechtbank [geïntimeerde] niet ontvankelijk had moeten verklaren.
3.4.2.
[geïntimeerde] stelt dat hij wel een “directe actie” heeft jegens Achmea op grond van artikel 7:954 lid 2 BW. Nadat hij [xxx] aansprakelijk had gesteld, heeft Achmea zich gemeld en aangegeven dat [xxx] de schade onder de polis heeft gemeld en dat de verdere afhandeling door Achmea geschiedt, aldus [geïntimeerde] .
3.4.3.
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:954 lid 6 BW dient [geïntimeerde] bij het instellen van een rechtsvordering tegen Achmea, de verzekerde van Achmea, zijnde Boomrooierij [xxx] B.V., tijdig in het geding te roepen. Daarmee is hij in gebreke gebleven. Het niet oproepen van de verzekerde kan in hoger beroep worden hersteld. Het hof zal [geïntimeerde] alsnog in de gelegenheid stellen om ex artikel 118 Rv Boomrooierij [xxx] B.V. op te roepen tegen de in het dictum aangegeven roldatum. Indien Boomrooierij [xxx] B.V. zich stelt, zal zij een termijn krijgen om een memorie na tussenarrest in te dienen.
3.4.4.
In het geval dat Boomrooierij [xxx] B.V. zich niet stelt, zich bij memorie refereert aan het oordeel van het hof of zich voegt aan de zijde van Achmea, zal de grief niet leiden tot een niet ontvankelijkheid van [geïntimeerde] .
In het geval Boomrooierij [xxx] B.V. zich op een andere wijze uitlaat in de memorie, zullen [geïntimeerde] en Achmea een termijn krijgen om hierop bij antwoordmemorie na tussenarrest te reageren, waarna het hof bij arrest op grief I zal beslissen.
3.4.5.
In het geval grief I niet leidt tot een niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde] , beoordeelt het hof de andere grieven van Achmea als volgt.
Grief II: de verklaring voor recht
3.5.1.
Achmea betoogt in grief II dat zij jegens [geïntimeerde] niet rechtstreeks aansprakelijk is voor zijn schade zodat de verklaring voor recht dient te worden afgewezen. [geïntimeerde] stelt dat, nu Achmea de aansprakelijkheid heeft erkend, de verklaring voor recht wel kan worden toegewezen.
3.5.2.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief. Weliswaar heeft Achmea de aansprakelijkheid erkend, maar dat heeft zij in haar hoedanigheid van verzekeraar gedaan, hetgeen [geïntimeerde] ook wist, althans heeft moeten begrijpen. De uitleg die aan de verklaring moet worden gegeven, is dat Achmea namens haar verzekerde de aansprakelijkheid heeft erkend en, voor zover de verzekering dekking biedt, ook tot betaling van deze schadevergoeding zal overgaan. Dit deel van de vordering, het gevorderde onder 1, zal het hof afwijzen.
Grief III: de schade
3.6.1.
Achmea betoogt in grief III dat de rechtbank het causaal verband tussen de klachten van [geïntimeerde] en het ongeval niet had mogen aannemen. Onvoldoende onderbouwd is dat
  • [geïntimeerde] voor het ongeval geen klachten/beperkingen had;
  • het ongeval de oorzaak is voor het ontstaan van de nTOS en
  • de duizeligheid is veroorzaakt door het ongeval.
Er dient nadere informatie te worden verstrekt door de huisarts ten aanzien van de situatie voorafgaande aan het ongeval en voor de vaststelling van het causaal verband is voorlichting door een neutraal deskundige noodzakelijk, aldus Achmea.
3.6.2.
[geïntimeerde] stelt dat hij vóór het ongeval geen klachten had aan nek, rug, schouder, linkerarm of linkerhand. Hij had evenmin serieuze hoofdpijn, duizeligheids- en/of evenwichtsklachten. Er is, zo stelt [geïntimeerde] , geen alternatieve oorzaak voor het ontstaan van deze klachten (dan het hem overkomen ongeval). Wel heeft hij in 2019 zijn heup gebroken maar daarvoor behoefde hij geen behandeling. Vóór 2016 had [geïntimeerde] geen huishoudelijke hulp en geen hulp van een glazenwasser of hulp bij het schoonmaken van het zwembad, aldus [geïntimeerde] .
3.6.3.
Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van [geïntimeerde] om met behulp van het huisartsenjournaal zijn stelling te onderbouwen dat hij voorafgaande aan het ongeval geen klachten of beperkingen had. Het hof draagt [geïntimeerde] op om een kopie van het huisartsenjournaal vanaf 2011 in rechte te overleggen. Indien hij daartegen bezwaar heeft, dan dient hij dit stuk aan de medisch adviseur van Achmea toe te zenden.
3.6.4.
[geïntimeerde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen over zijn klachten en beperkingen, informatie van zijn behandelaars overgelegd. Voor de beoordeling van de door Achmea opgeworpen verweren acht het hof voorlichting door een deskundige noodzakelijk. Het hof denkt aan de benoeming van een neuroloog en is voornemens aan deze de IWMD-vragen voor te leggen.
3.6.5.
Het hof zal, indien wordt toegekomen aan de beoordeling van deze grief, ambtshalve een mondelinge behandeling bepalen. Tijdens deze mondelinge behandeling zullen de volgende onderwerpen aan de orde komen.
a. relevante voorgeschiedenis
Het hiervoor genoemde huisartsenjournaal zal vier weken voor de zitting in de procedure moeten worden overgelegd of, indien dit op bezwaren stuit, vier weken voor de zitting in het bezit van de medisch gemachtigde van Achmea moeten zijn gesteld. Het hof gaat ervan uit dat Achmea aan de hand hiervan kan bepalen of sprake is van een relevante voorgeschiedenis. Achmea dient zich hierover tijdens de zitting uit te laten.
b. benoeming deskundige(n)
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich tijdens de zitting uit te laten over de persoon (personen) van de te benoemen deskundige(n) en over de vraagstelling. Het hof verzoekt partijen te bezien of zij alsdan een gezamenlijk gedragen voorstel kunnen doen en daartoe de periode tussen de datum van dit arrest en de zitting te benutten Daarbij tekent het hof aan dat het uiterlijk twee weken voor de zitting wenst te beschikken over ofwel het hiervoor bedoelde gezamenlijk gedragen voorstel voor de persoon (personen) van de te benoemen deskundige(n) en de te stellen vragen ofwel, bij gebreke van tijdige overeenstemming, een eigen schriftelijk voorstel daarvoor van ieder der partijen afzonderlijk. In het laatste geval dienen partijen hun eigen voorstel aan het hof te zenden onder gelijktijdige toezending aan de wederpartij.
c. reactie op de laatst ingediende producties
Tijdens de mondelinge behandeling zal Achmea in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de producties die [geïntimeerde] bij antwoordakte nog in het geding heeft gebracht.
d. schikking
Het hof zal tijdens de mondelinge behandeling eveneens met partijen bespreken of zij mogelijkheden zien om hun geschil in der minne te beslechten.
3.6.8.
Het hof zal de verdere beoordeling van deze grief aanhouden.
Grief IV: de buitengerechtelijke kosten
3.7.1.
Achmea betoogt in grief IV dat deze post niet is onderbouwd en het aannemelijk is dat de kosten betaald zijn door de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] . Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om, als de kosten voor zijn rekening kwamen, een gespecificeerde rekening over te leggen.
3.7.2.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord een factuur en een specificatie overgelegd. Hij heeft gesteld dat hij geen vergoeding van enige rechtsbijstandsverzekeraar krijgt en dat hij de rekening van de kosten, na het bestreden vonnis, heeft ontvangen en door middel van verrekening heeft betaald.
3.7.3.
Het hof stelt vast dat de werkzaamheden waarvoor de declaratie is verstuurd, zijn verricht in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 25 januari 2023. De dagvaarding in eerste aanleg dateert van 28 juli 2022 terwijl op 8 juli 2021 een eerste concept dagvaarding is opgesteld. De hoofdregel is dat verrichtingen die dienen ter voorbereiding van processtukken en ter instructie van de zaak worden gezien als gemaakte proceskosten en niet als buitengerechtelijke kosten.
3.7.4.
Het hof verzoekt partijen zich hierover tijdens de mondelinge behandeling uit te laten (onder e) en, indien dit leidt tot een aanpassing van de vordering, de onderliggende berekening over te leggen. Achmea dient aan te geven tegen welk deel van het gevorderde haar verweer zich richt.
3.7.5.
Iedere verdere beoordeling van deze grief wordt aangehouden.
Grief V: de veroordeling
3.8.
Achmea betoogt in grief V dat de veroordeling van haar in de proceskosten ten onrechte is uitgesproken. Deze grief heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft.

4.De uitspraak

Het hof:
stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid om de verzekerde Boomrooierij [xxx] B.V. ex artikel 118 Rv op te roepen tegen de roldatum van 24 september 2024;
 in het geval dat Boomrooierij [xxx] B.V. niet verschijnt:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor dit hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door het hof te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.6.5. en 3.7.4. vermelde doeleinden;
en
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2024 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken, te rekenen vanaf 8 oktober 2024;
en
bepaalt dat het hof na de desbetreffende roldatum dag en uur van de zitting zal vaststellen;
en
verzoekt partijen de in dit arrest genoemde informatie tijdig aan de wederpartij en aan het hof toe te zenden;
 indien Boomrooierij [xxx] B.V. zich heeft gesteld en zich bij memorie na tussenarrest heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof of zich heeft gevoegd aan de zijde van Achmea:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor dit hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door het hof te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.6.5. en 3.7.4. vermelde doeleinden;
en
verwijst de zaak naar de rol van 2 weken na indiening van deze memorie voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na indiening van deze memorie;
en
bepaalt dat het hof na de desbetreffende roldatum dag en uur van de zitting zal vaststellen;
en
verzoekt partijen de in dit arrest genoemde informatie tijdig aan de wederpartij en aan het hof toe te zenden;
 indien Boomrooierij [xxx] B.V. zich heeft gesteld en bij memorie na tussenarrest inhoudelijk verweer voert:
verwijst de zaak naar de rol van 4 weken na indiening van deze memorie voor een antwoordmemorie na tussenarrest aan de zijde van [geïntimeerde] en Achmea;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, B.E.L.J.C. Verbunt en H.A.W. Vermeulen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2024.
griffier rolraadsheer