ECLI:NL:GHSHE:2024:2678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
20-002548-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 september 2023. Het hof heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan. De verdachte is ter zake van de feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en een verbeurdverklaring van € 17.350,00. De inbeslaggenomen verdovende middelen zijn onttrokken aan het verkeer, terwijl de teruggave van een horloge aan de verdachte is gelast. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot dezelfde straf. De raadsman heeft echter betoogd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad van een hoeveelheid cocaïne en amfetamine. Het hof heeft de bewezenverklaring van een deel van de feiten herzien, maar heeft de verdachte niet vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de strafmodaliteit bevestigd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002548-23
Uitspraak : 21 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-202504-21 en 03-151989-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens opgaaf van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijnde verdachte bereikbaar op navolgend postadres, zijnde diens kantooradres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (parketnummer 03-202504-21, feit 1)
  • ‘eenvoudig witwassen’ (parketnummer 03-202504-21, feit 2);
  • ‘om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (parketnummer 03-202504-21, feit 3);
  • ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan’ (parketnummer 03-151989-22, feit 1);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2° of onderdeel 7°’ (parketnummer 03-151989-22, zowel feit 2 als feit 3);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (parketnummer 03-151989-22, feit 4),
veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is een bedrag van in totaal € 17.350,00 verbeurdverklaard, zijn de inbeslaggenomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer en is de teruggave aan de verdachte gelast van een horloge, te weten een namaak Rolex.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat - opnieuw rechtdoende - de verdachte voor alle tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd. De advocaat-generaal heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-202504-21 onder 1 tenlastegelegde een hoeveelheid van 483 gram amfetamine bewezen kan worden verklaard, in plaats van de door de rechtbank bewezenverklaarde 586 gram. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg is gedaan. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van kracht blijft totdat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat de verdachte als gevolg van bewijsuitsluiting integraal dient te worden vrijgesproken van alle feiten onder beide parketnummers. Voorts heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan het onderzoek te heropenen voor het geval het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en voor het overige is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Verder heeft de raadsman ten aanzien van de voorlopige hechtenis primair verzocht deze op te heffen bij eindarrest en subsidiair verzocht de advocaat-generaal te volgen in haar vordering ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-202504-21 onder 1 tenlastegelegde, omdat het hof een kleinere hoeveelheid amfetamine bewezen acht. Om die reden zal het hof de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-202504-21 onder 1 tenlastegelegde vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen.
Bewezenverklaring
Als gevolg van de vernietiging van het vonnis ten aanzien van een deel van de bewezenverklaring van feit 1 onder parketnummer 03-202504-21, is het hof gehouden dat feit opnieuw en volledig bewezen te verklaren.
Mitsdien acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-202504-21 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2021 in de gemeente Landgraaf opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1846 gram cocaïne en 483 gram amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 03-202504-21 onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken
Voor wat betreft de strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-202504-21 verwijst het hof naar de ongewijzigde kwalificatie van dit feit als vermeld in het beroepen vonnis alsmede naar de ongewijzigde strafbaarheid hiervoor van de verdachte.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter - net als de rechtbank overigens - gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de raadsman -hoewel de verdachte heeft bekend- nadien zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vrijspraak heeft bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
De opsomming wordt waar nodig verbeterd en aangevuld door deze te vervangen door de bewijsmiddelen zoals deze in geval van cassatie zullen worden uitgewerkt en opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Hieronder zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsoverwegingen van de rechtbank als vermeld onder ‘3 De beoordeling van het bewijs’, meer in het bijzonder onder 3.3 ‘Het oordeel van de rechtbank’ in het beroepen vonnis aanvullen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv heeft de raadsman in hoger beroep nog het volgende naar voren gebracht.
Het proces-verbaal van bevindingen op pagina’s 33 en 34 is opgemaakt op 28 juli 2021, terwijl de machtiging tot binnentreden van de woning op 27 juli 2021 is opgemaakt. Hieruit volgt dat de machtiging tot binnentreden en de daarop volgende doorzoeking niet waren gebaseerd op een vooraf opgemaakt proces-verbaal waarin het redelijk vermoeden was vastgelegd, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Artikel 8 EVRM is geschonden. De verdachte heeft hiervan nadeel ondervonden, nu hij heeft moeten dulden dat opsporingsambtenaren onbevoegd het pand binnen zijn gegaan, aldaar zoekend hebben rondgekeken en later die dag onder leiding van de rechter-commissaris het pand hebben doorzocht. Het verzuim is ernstig en een geslaagd beroep op artikel 359a Sv dient ertoe willekeurig politieoptreden te voorkomen. Daarnaast heeft de raadsman het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat de feiten en omstandigheden waarop de verdenking is gebaseerd, zoals vermeld in de anonieme brief, onvoldoende zijn om van een verdenking als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet te kunnen spreken, dan wel zijn deze feiten en omstandigheden onvoldoende onderzocht en/of geverifieerd. Gelet op al het voorgaande dient het aan de hand van de doorzoeking verkregen bewijsmateriaal van het bewijs te worden uitgesloten. Dit resulteert erin dat sprake is van onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring en dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Volgordelijkheid van informatie en binnentreden
Het hof stelt voorop dat het in eerste instantie aan de bevoegde autoriteit, in casu de hulpofficier van justitie, is geweest om te beoordelen of sprake is van een redelijke verdenking als bedoel in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet. Met die verdenking is tevens de bevoegdheid gegeven om elke plaats te betreden, derhalve ook een woning. Indien en voor zover van die verdenking sprake is, is de hulpofficier bevoegd om met inachtneming van de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) een machtiging tot binnentreden te geven aan de binnentredende opsporingsambtenaren. Uit het voorgaande volgt dat de verdenking vooraf gaat aan de machtiging tot binnentreden. De wet schrijft evenwel niet voor dat reeds voorafgaand aan de verlening van een machtiging tot binnentreden de verdenking dient te zijn vastgelegd in een proces-verbaal. In voorkomende gevallen - denk bijvoorbeeld aan een spoeddoorzoeking - kan het redelijk vermoeden zoals dat op het moment van het verlenen van de machtiging tot binnentreden bekend was ook achteraf worden vastgelegd in een proces-verbaal. Het hof ziet in het gevoerde verweer dan ook geen reden om een vormverzuim aan te nemen.
Beschikbare informatie en het aannemen van een redelijke verdenking
Het hof heeft vervolgens te oordelen of de bevoegde autoriteit in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen en in het verlengde daarvan of de doorzoeking rechtmatig is geweest.
Voor de feiten en omstandigheden die de grondslag vormden voor het aannemen van een verdenking als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, wordt in het proces-verbaal van bevindingen, dat eveneens op 28 juli 2021 is opgemaakt, op pagina 36 verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen onder nummer 2021117091-4. Dit proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL2300-2021117091-4 bevindt zich inclusief de daarbij behorende bijlage op de pagina’s 33 tot en met 35). Dit laatstgenoemde proces-verbaal van bevindingen behelst informatie die is verkregen aan de hand van een op 27 juli 2021 door verbalisant [verbalisant] ontvangen anonieme brief en een in verband daarmee verricht vervolgonderzoek in de eigen systemen.
De beantwoording van de vraag of de verkregen anonieme informatie toereikend is voor het – kort gezegd – betreden van de woning van de verdachte is in belangrijke mate afhankelijk van een weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van hof is de informatie die uit de anonieme brief naar voren komt – zoals de voornaam en het signalement van de bewoner, een eerder incident, de soort en type auto’s die bij het pand verschijnen, gegevens met betrekking tot enkele kentekens, de (ongebruikelijke) materialen die in de woning werden gebracht en de (ongebruikelijke) tijden waarop licht op zolder werd gezien – aan te merken als voldoende concreet om een verdenking te kunnen aannemen. Bovendien geven BRP-gegevens en een antecedent op het gebied van de Opiumwet steun aan deze verdenking. Naar het oordeel van het hof kon de politie op basis van deze informatie het redelijke vermoeden hebben als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet. Hiermee vult het hof aan het gelijkluidende oordeel dat ook de rechtbank op dit punt had. Van een vormverzuim is dan ook in hoger beroep niet gebleken.
Aanvullende algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten slotte
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht brengt het hof verder niet tot andere overwegingen en beslissingen ten aanzien van het bewezenverklaarde in de zaken met parketnummers 03-202504-21 en 03-151989-22, met uitzondering van het onder 1 bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-202504-21 zoals hiervoor is vermeld.
Voorwaardelijk verzoek tot heropening
Het hof overweegt als volgt op het door de raadsman in hoger beroep gedane voorwaardelijke verzoek.
De raadsman heeft - indien het hof zich niet voldoende voorgelicht acht over de persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de medische situatie, van de verdachte - verzocht het onderzoek te schorsen, zodat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om ter terechtzitting aanwezig te zijn en/of zijn medische situatie toe te lichten dan wel zodat daarnaar nader onderzoek door een deskundige kan worden gedaan. De raadsman heeft omtrent de medische situatie van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte medio februari 2024 een tweede herseninfarct, na een eerste in augustus 2023, heeft gehad en mogelijk detentieongeschikt is. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek verwezen naar de informatie van Stichting Zuyderland Medisch Centrum. Over andere of meer recente informatie beschikt de raadsman niet.
Het hof overweegt dat hervatting van het onderzoek slechts dan kan plaatsvinden ingeval tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof acht zich op grond van het journaal van de Stichting Zuyderland Medisch Centrum van 15 maart 2024 voldoende voorgelicht over de medische situatie van de verdachte. Daarin staat vermeld dat de verdachte op 16 februari 2024 een herseninfarct heeft gehad en op 23 februari 2024 wordt onder de revalidatie van de verdachte vermeld dat hij algemeen dagelijkse verrichtingen zelfstandig kan uitvoeren, dat de dysartrie (spraak) is verbeterd, dat hij actiever is dan begin die week, dat hij zich goed kan uiten, dat hij kan lopen met de rollator en dat traplopen goed gaat. Het hof is van oordeel dat hieruit niet volgt dat de verdachte detentieongeschikt is en ziet hierin noch in hetgeen zijdens de raadsman naar voren is gebracht enige noodzaak zich over de medische situatie nader door de verdachte te laten informeren dan wel daarnaar nader onderzoek te laten doen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Aanvullende overwegingen met betrekking tot de op te leggen straf
In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank onder ‘6 De straf’ in het beroepen vonnis, meer in het bijzonder in aanvulling op ‘6.3 Het oordeel van de rechtbank’ overweegt het hof als volgt.
In hetgeen de raadsman omtrent de medische situatie van de verdachte en verdachtes overige persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht en hoewel het hof een kleinere hoeveelheid amfetamine bewezen acht, ziet het hof daarin geen aanleiding een andere beslissing te nemen ten aanzien van de strafmodaliteit dan wel de strafomvang als door de rechtbank is opgelegd.
Wel merkt het hof nog op dat sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De verdachte is op 27 juli 2021 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 11 september 2023 vonnis gewezen, zodat tussentijds 25,5 maanden zijn verstreken. De verdachte verkeerde gedurende ruim vier maanden in voorlopige hechtenis, waardoor het de vraag is of de overschrijding van de redelijke termijn plaatsvindt na 16 maanden of na 24 maanden. Nu de voorlopige hechtenis van de verdachte reeds vanaf 3 december 2021 is geschorst en de verdachte zijn berechting grotendeels in vrijheid heeft kunnen afwachten, ziet het hof geen reden om een overschrijding van de redelijke termijn na ommekomst van 16 maanden aan te nemen, maar eerst na 24 maanden. Hiervan uitgaande volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn voor een korte duur, te weten met 1,5 maand, is overschreden. Daarbij heeft het hof ook gelet op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep.
De voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van kracht blijft totdat de einduitspraak onherroepelijk is geworden. De raadsman heeft verzocht dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven en subsidiair verzocht de advocaat-generaal te volgen in haar vordering.
Het hof acht termen aanwezig het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in te willigen, zodat het primaire verzoek van de raadsman zal worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 03-202504-21 en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit 1 in de zaak met parketnummer 03-202504-21 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-202504-21 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. H.A.T.G. Koning en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 21 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.