ECLI:NL:GHSHE:2024:2677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
20-002807-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake vernieling en wederspannigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijke vernieling en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1976, heeft op 6 juli 2022 in Weert ruiten vernield die aan zijn vader toebehoorden, uit boosheid over een erfenis. Daarnaast heeft hij zich op 25 maart 2023 in Wessem verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren, waarbij hij geweld heeft gebruikt. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het eerdere vonnis behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere straf van twee weken gevangenisstraf, waarvan één week voorwaardelijk, vernietigd en een nieuwe straf opgelegd van vier weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn psychische problemen, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. De verdachte heeft eerder onherroepelijk veroordelingen voor soortgelijke misdrijven op zijn naam staan, wat meeweegt in de strafbepaling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002807-23
Uitspraak : 21 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-197257-22 en de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 03-082761-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (03-197257-22) en ‘wederspannigheid’ (03-082761-23) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat opnieuw rechtdoende de verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van de tenlastegelegde vernieling en wederspannigheid tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft betwist dat sprake is van wederspannigheid alsmede de verdachte ter zake daarvan te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op overmacht en voor het overige een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-197257-22 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2022 te Weert opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ruiten, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [verdachte] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03-082761-23 tenlastegelegd dat:hij op of omstreeks 25 maart 2023 te Wessem, gemeente Maasgouw, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding, door zijn, verdachtes, arm aan te spannen en/of niet te buigen en/of een kopstootbeweging te maken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-197257-22 en in de zaak met parketnummer 03-082761-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 03-197257-22:
hij op 6 juli 2022 te Weert opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ruiten, die aan [verdachte] toebehoorden, heeft vernield.
In de zaak met parketnummer 03-082761-23:hij op 25 maart 2023 te Wessem, gemeente Maasgouw, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding door zijn, verdachtes, arm aan te spannen en/een kopstootbeweging te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
In de zaak met parketnummer 03-197257-22:
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of die van de verdachte uitsluiten. Het feit is strafbaar en de verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
In de zaak met parketnummer 03-082761-23:
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 03-082761-23 aangevoerd dat geen sprake is van wederspannigheid, omdat de verdachte niet wilde dat zijn armen werden gebogen. De verdachte had last van scheuren in de pezen van zijn schouder en hem kan daarom niet kwalijk worden genomen dat hij bij het boeien van zijn handen op zijn rug en zijn armen de andere kant op heeft bewogen. In redelijkheid kon van de verdachte aldus niet worden gevergd dat hij aan het boeien zou meewerken, aldus de raadsman. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de verbalisanten heeft laten weten dat sprake is van letsel aan zijn schouders en hij om die reden heeft gevraagd of de boeien voor het lichaam konden worden aangelegd. De raadsman heeft zich om die reden op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op (fysieke) overmacht toekomt waardoor de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof dient te beoordelen of de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht aannemelijk kan worden geacht, dan wel of die toedracht het beroep kan doen slagen.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding in verband met overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht zijn bij de verdachte handboeien aangelegd met het oog op gevaar voor ontvluchting. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] dat de verdachte na het aanleggen van de handboeien en gezeten op de achterbank van de politieauto eigener beweging is uitgestapt en daarbij aanstalten heeft gemaakt om van de verbalisanten vandaan te geraken. De voorziene mogelijkheid van vlucht was dan ook niet louter denkbeeldig. Nu op dit punt geen verweer is gevoerd noch anderszins is gebleken dat handboeien niet als dwangmiddel gebruikt hadden mogen worden, ligt thans de vraag voor of het van de verdachte in redelijkheid kon worden gevergd dat hij vanwege letsel aan de schouders zich niet zou verzetten tegen het op de rug aanleggen van handboeien. Bij de beantwoording van deze vraag betrekt het hof het gegeven dat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de verbalisanten heeft gevraagd de handboeien niet op zijn rug maar voor zijn lichaam aan te leggen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina 20 en verder van het politiedossier) blijkt dat de verdachte naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in verband met het vermoeden dat hij met de bestuurder op weg was brandstof te stelen. De verdachte gaat over de noodzaak daarvan met de verbalisanten in discussie, noemt enkel zijn achternaam en weigert verder zijn medewerking. Als bij het aftasten van de kleding geen identiteitsbewijs wordt aangetroffen en de verdachte vervolgens weigert zijn personalia op te geven, volgt de aanhouding.
Het hof leidt uit het gedrag van de verdachte af dat reeds voordat de aanhouding plaatsvond en handboeien werden aangelegd, hij geen medewerking wilde verlenen. Van pijn aan de schouders ten gevolge van het op de rug aanleggen van handboeien kon op dat moment nog geen sprake zijn.
Met betrekking tot het aanleggen van de handboeien is onder andere het volgende in voornoemd proces-verbaal van bevindingen gerelateerd.
Ik, [verbalisant 2] , vertelde aan de verdachte dat hij was aangehouden en dat ik hem handboeien aan zou leggen. Ik plaatste mijn handboei aan zijn rechter pols. Ik zag en voelde dat de verdachte zijn rechterpols een stuk naar beneden bracht maar vervolgens zijn arm aanspande. Ik, [verbalisant 2] , (hof: vroeg) aan de verdachte of hij zijn rechterarm naar zijn rug wilde brengen. Ik, [verbalisant 2] , voelde dat de verdachte dit niet deed. Ik, [verbalisant 2] , voelde dat de verdachte zijn rechterarm stijf voor zich hield, waarop ik deze arm met een enige dwangmatige kracht naar zijn rug bracht. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de verdachte zijn linkerhand op het dak van de auto hield, en begeleidde ook deze naar zijn rug, waarop wij de verdachte verticaal op de rug konden boeien. De verdachte werd verbaal steeds vervelender en bleef opmerken dat wij niet voldeden aan artikel 2 ambtsinstructie. Voorts vertelde hij dat hij door eerder politiegeweld pezen in zijn schouders had gescheurd en dat hij daar binnenkort voor geopereerd moest worden. De verdachte riep dat wij hem daarom niet hadden mogen boeien. Wij hoorden de bestuurder roepen dat dit inderdaad waar was.Ik, [verbalisant 2] , zei vervolgens meerdere malen tegen de verdachte dat hij zich rustig moest gedragen om te voorkomen dat hij zichzelf pijn zou doen.
Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat de verdachte de verbalisanten heeft gevraagd om de handboeien voor in plaats van achter zijn lichaam aan te leggen. Dat dit abusievelijk niet zou zijn gerelateerd lijkt niet aannemelijk nu de verbalisanten wel relateren dat de verdachte heeft gezegd dat ze hem niet mochten boeien. Niet mogen boeien is wezenlijk anders dan op een andere plaats van het lichaam boeien.
Het feit dat de verdachte verbaal steeds vervelender werd en bleef opmerken dat niet is voldaan aan artikel 2 van de Ambsinstructie wijst niet op het feit dat pijn aan de schouders als gevolg van het boeien op de rug verdachtes grootste zorg was, gesteld dat van pijn als gevolg van dit handelen al sprake was.
Ook de uit het dossier blijkende hevigheid van de kracht waarmee de verdachte zich tegen twee verbalisanten heeft verzet vormt geen aanwijzing dat de mobiliteit van de ledematen van de verdachte, in het bijzonder zijn armen, door pijn werd beperkt. Ook de kopstoot die de verdachte, eenmaal door de verbalisanten in het dienstvoertuig geplaatst, poogde te geven aan verbalisant [verbalisant 2] getuigt allerminst van pijn bij de verdachte, gelet op de bijkomende omstandigheden dat de verdachte daarbij hard “boe” meende te moeten roepen en begon te lachen.
De bewezenverklaarde wederspannigheid past bij het bewust niet meewerken dat de verdachte direct voorafgaand aan zijn aanhouding reeds had getoond toen naar zijn identiteit werd gevraagd en past bovendien in een patroon van vele onherroepelijke veroordelingen ter zake van ditzelfde strafbare feit.
Gelet op het vorenstaande is de feitelijke toedracht zoals de verdachte ten grondslag heeft gelegd aan zijn verweer niet aannemelijk geworden. Mitsdien is evenmin aannemelijk geworden dat verdachte onder dusdanige benarde omstandigheden verkeerde dat van de verdachte in redelijkheid niet te vergen viel dat hij de tenlastegelegde wederspannigheid naliet. Het hof verwerpt mitsdien het ter zake gevoerde verweer in alle onderdelen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of die van de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn daarom strafbaar.

Het bewezenverklaarde wordt mitsdien gekwalificeerd als: wederspannigheid.

Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft ten aanzien van de vernieling verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, omdat de vader van de verdachte - die destijds aangifte heeft gedaan - nadien te kennen heeft gegeven dat hij niet langer wenst dat de verdachte daarvoor wordt veroordeeld. Daarnaast heeft de raadsman verzocht ten aanzien van de wederspannigheid te volstaan met een taakstraf, eventueel aangevuld met een geldboete, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte doende is met therapie ter behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van ruiten van het bedrijf van zijn vader door spullen tegen de ruiten aan te gooien, waaronder messen en bierflesjes. De verdachte heeft dit gedaan, omdat hij boos was over een erfenis. Dit gedrag van de verdachte en de schade die dit heeft berokkend moeten voor zijn vader erg hinderlijk zijn geweest. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verzet tegen een politieambtenaar die hem trachtte te boeien in verband met een aanhouding op verdenking van diefstal van brandstof. De verdachte heeft daarbij ook een kopstootbeweging gemaakt richting de politieambtenaar toen hij eenmaal geboeid in de politieauto was geplaatst. De verdachte heeft daarmee het openbaar gezag van de politie ondermijnd. Dit getuigt van een gebrek aan respect voor de politie en laat zien dat de verdachte weinig ontzag heeft voor de publieke taak die zij hebben. Ambtenaren met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met verzet. De verdachte heeft er blijk van gegeven zich van de gevolgen van zijn handelen niets aan te trekken en acht het kwalijk dat hij - in plaats van zich te beheersen – heeft laten leiden door zijn impulsen.
Blijkens het strafblad van 30 mei 2024 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ten aanzien van soortgelijke misdrijven, waarbij vooral de veelvuldige recidive in het kader van geweld tegen politie in het oog springt. Het hof weegt dit bij de strafbepaling in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer blijken uit het NIFP rapport van 10 mei 2016 (onder supervisie van [psycholoog 1] , GZ- psycholoog, door [psycholoog 2] , GZ-psycholoog opgemaakt) en het reclasseringsadvies van 9 oktober 2023 (opgemaakt door [naam] ).
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat volgens de reclassering sprake is van vermoedens van psychische problemen bij de verdachte, die wellicht een rol hebben gespeeld bij de onderhavige verdenkingen. In dat verband is onder meer verwezen naar de Pro Justitia rapportage van 10 mei 2016, het adviesrapport ten behoeve van een zitting in september 2020 en diagnostiek die zou uitgevoerd door FPP de Horst in 2017.
Uit voornoemd psychologisch rapport volgt dat bij de verdachte in 2016 sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een persoonlijkheidsstoornis, en daarnaast was sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk ADHD en middelenafhankelijkheid. Toentertijd was de conclusie dat de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en ADHD de gedragskeuzes van de verdachte hadden beïnvloed. De aanwezige persoonlijkheidsstoornis had er destijds aan bijgedragen dat de verdachte, onder druk, minder goed in staat was situaties goed in te schatten en er op een adequate manier op te anticiperen. Indien hij onder spanning stond en hij niet goed zijn emoties en gedachtes wist te reguleren, dan reageerde hij veelal met impulsief gedrag (verbale en fysieke agressie). Hij had de neiging om snelle conclusies te trekken gebaseerd op zeer weinig informatie. Hij werd onder druk achterdochtig en was ervan overtuigd dat men het op hem had voorzien. Deze paranoïde gedachtegang was bij de verdachte niet te corrigeren en hij handelde naar deze gedachte, reden waarom toentertijd werd geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier naar voren komen alsmede gehoord de persoonlijke omstandigheden zoals zijdens de verdachte en de raadsman toegelicht ter terechtzitting alsmede hetgeen door de reclassering is gerapporteerd, acht het hof het alleszins aannemelijk dat de hiervoor omschreven persoonlijkheidsproblematiek nog onverkort actueel was ten tijde van het bewezenverklaarde. Naar het oordeel van het hof heeft deze persoonlijkheidsproblematiek, gelet op het naar mag worden aangenomen in tijd redelijk onveranderlijke karakter daarvan, de gedragskeuzes van de verdachte dan ook ten tijde van het bewezenverklaarde in de onderhavige zaak beïnvloed. Het hof zal het bewezenverklaarde daarom in verminderde mate aan hem toerekenen.
Alles afwegende acht het hof in verband met de ernst van de feiten en de recidive een hogere straf dan in eerste aanleg is opgelegd (te weten: een gevangenisstraf van twee weken, waarvan een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren) gerechtvaardigd. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de omstandigheid dat de verdachte veelvuldig eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven onvoldoende tot uiting komt. Het hof zal daarom een gevangenisstraf van vier weken, waarvan - rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid - drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren opleggen. Deze straf dient ertoe de verdachte van de ernst van de feiten te doordringen en hem te motiveren zich niet opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Hoewel het valt te prijzen dat de verdachte doende is met schematherapie ter behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek, ziet het hof daarin noch in hetgeen voor het overige omtrent de persoonlijke omstandigheden is gebleken aanleiding de straf te matigen. In hetgeen door de raadsman ten aanzien van de vernieling naar voren is gebracht ziet het hof overigens geen aanleiding de verdachte daarvoor schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Het hof is van oordeel dat, gelet op al het voorgaande en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die ook onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Met het daarnaast opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 180 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-197257-22 en in de zaak met parketnummer 03-082761-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-197257-22 en in de zaak met parketnummer 03-082761-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 21 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.