ECLI:NL:GHSHE:2024:2660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
200.342.065_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in Turkije. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2024, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 17 september 2024. De moeder stelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd en dat de verlenging disproportioneel was, gezien de positieve ontwikkelingen in de opvoedsituatie.

De Gecertificeerde Instelling (GI) en de vader, die als belanghebbende was aangemerkt, steunden de beslissing van de rechtbank. De GI benadrukte dat er nog steeds zorgen waren over de identiteitsontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, en dat er geen onbelast contact was tussen de kinderen en de vader. Het hof heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld en vastgesteld dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden op het moment van de procesinleiding.

Het hof concludeerde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling destijds noodzakelijk was om de positieve ontwikkelingen in de opvoeding van de kinderen te waarborgen. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant ter attentie van het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 augustus 2024
Zaaknummer : 200.342.065/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/401193/ JE RK 24-137
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
Stichting Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Turkije), hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] (Turkije), hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (Turkije), hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen of de minderjarigen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Geuze.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog voor alle kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2024, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juli 2024, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. A. Houtman. Voor de moeder is opgetreden als tolk in de Syrische/Libanese taal de heer S. Nazenini met tolkennummer 3079;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- mr. J.J. Geuze namens de vader.
2.4.1.
De raad is behoorlijk opgeroepen en met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader is behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 maart 2024;
  • de brief van de raad van 11 juli 2024, ingekomen ter griffie op 15 juli 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders en de minderjarigen hebben de Syrische nationaliteit. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat de minderjarigen de gewone verblijfplaats hadden op het moment van de procesinleiding, te weten op 25 januari 2024. De minderjarigen hadden op dat moment (en nog steeds) de gewone verblijfplaats in Nederland waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is.
3.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
3.3.
Uit het ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn de kinderen geboren.
3.4.
De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 17 maart 2024. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van zes maanden, tot 17 september 2024.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat dit met name komt doordat zij geen onbelast contact kunnen ervaren met beide ouders. Het is de vader zelf die heeft besloten dat hij geen rol wil spelen in het leven van de kinderen. Het doel van de ondertoezichtstelling om tot een onbelast contact te komen tussen de vader en de kinderen kan daardoor niet worden gerealiseerd en is om die reden disproportioneel. Het gegeven dat de moeder de zorg heeft voor twee extra kinderen die bij haar zijn geplaatst maakt dit niet anders.
Verder zijn de overige doelen van de ondertoezichtstelling behaald en voor zover die nog niet volledig zijn behaald staat de moeder open voor vrijwillige hulpverlening. De ontwikkelingsbedreigingen waaronder de (taal)ontwikkeling, de basale zorg en – de emotionele en fysieke beschikbaarheid van de moeder zijn er niet meer, zo blijkt uit de stukken. De verlenging van de ondertoezichtstelling is niet nodig.
3.8.
De GI stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht en op de juiste gronden de ondertoezichtstelling heeft verlengd voor de duur van zes maanden. Hoewel er sprake was van een voorzichtige positieve ontwikkeling, was er ten tijde van het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Die was gelegen in de zorgen over hun identiteitsontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling. Er waren zorgen rondom de spraak- en taalontwikkeling van de kinderen en over het wisselende contact tussen de vader en de kinderen. Er is nog altijd geen onbelast contact tussen de kinderen en de vader. De redenen voor een verlenging van de ondertoezichtstelling waren aanwezig en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.9.
De vader vindt de verlenging van de ondertoezichtstelling nodig omdat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De vader verwijst naar de inhoud van het inleidend verzoekschrift van de GI. Ook de school maakt zich zorgen over de kinderen. Bovendien is er geen contact tussen de vader en de kinderen door toedoen van de moeder. Wanneer de kinderen de vrijheid hebben om te vader te willen zien, dan hervat de vader graag de omgang. De grieven van de moeder falen en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.4.
Ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking was nog onverkort sprake van ernstige ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen. Wel was er ook sprake van een voorzichtig positieve ontwikkeling. De ontwikkelingsbedreigingen konden toen echter niet zonder gedwongen kader worden opgeheven omdat het risico aanwezig was dat de moeder zou afhaken met betrekking tot het aanvaarden van opvoedondersteuning als deze zou worden ingezet binnen het vrijwillig kader. De moeder was voorheen immers van mening geen hulp nodig te hebben. De moeder accepteert inmiddels dankzij de inzet van passende en effectieve hulp in het gedwongen kader de huidige hulpverlening en zij kan de aangereikte instrumenten steeds beter toepassen in de opvoeding. Door de betrokkenheid van de GI, de inzet van de hulpverlening vanuit [instantie] en de inzet van de moeder in het gedwongen kader hebben de positieve ontwikkelingen zich de afgelopen periode verder doorgezet. Uit de stukken en de toelichting van de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de moeder is gegroeid in haar opvoedrol. De school ziet ook dat de samenwerking met de moeder door inzet van hulpverlening en de jeugdbeschermer is verbeterd. De taalontwikkeling van de kinderen verloopt goed en de kinderen ontwikkelen zich hierin. De kinderen zijn onderdeel van de groep en spelen met hun leeftijdgenootjes. Ook zijn de kinderen inmiddels allemaal aangemeld voor een hobby. Deze ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen in de opvoedsituatie zijn daarmee gedurende de periode van de huidige ondertoezichtstelling voldoende weggenomen.
Er is helaas nog steeds geen sprake van onbelast contact tussen de kinderen en de vader. Tijdens de ondertoezichtstelling zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet om tot contactherstel te komen, maar de vader heeft deze hulpverlening steeds afgewezen of niet volgehouden. Afgesproken is nu dat de vader zelf het initiatief zal moeten nemen om met behulp van passende hulpverlening te komen tot een contactherstel tussen hem en de kinderen. Omdat deze ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet kan worden weggenomen in het verplicht kader maakt dit dat een nadere voortzetting van de huidige ondertoezichtstelling niet meer doelmatig is. De GI onderzoekt of de ouders een aanspreekpunt kunnen krijgen in het vrijwillig kader.
Gelet op al deze ontwikkelingen is de GI niet voornemens de ondertoezichtstelling te verlengen na 17 september 2024. De GI heeft dit voornemen inmiddels voorgelegd aan de raad en is in afwachting van het advies van de raad.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de in de bestreden beschikking toegewezen verlenging van de ondertoezichtstelling destijds noodzakelijk was maar zeker ook noodzakelijk is gebleken, om zo de huidige positieve ontwikkelingen tot stand te kunnen brengen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 22 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.