Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 19 januari 2024;
- een brief van 7 februari 2024 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 september 2023;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2024;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 21 maart 2024;
- een brief van [verweerster] met productie 10, ingekomen ter griffie op 13 maart 2024;
- een brief van [verweerster] met producties 1 tot en met 7 uit de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 20 maart 2024;
- de brief van [appellante] van 22 april 2024;
- de brief van [verweerster] van 22 april 2024.
(…)
qua hoofdsomnimmer opeisbaar is geworden.
Wat is daar thans de status van?
over en weer gestorte grote bedragen” (waarop [verweerster] zich beraadt) en de toelichting op “
de zeer hoge posten”(waarop [appellante] zich beraadt).
Wat is daar thans de status van?
[appellante] betwist de hoogte van de contributie- en abonnementskosten en behoudt zich het recht voor aanvullende vragen te stellen”.
Wat is daar thans de status van? Wenst [appellante] aanvullende vragen te stellen en zo ja welke? Zijn deze inmiddels al gesteld en /of beantwoord?
De hoogte van de kosten die door [betrokkene] in rekening werden gebracht, waren voor [verweerster] (mede) aanleiding om een andere accountant en een andere boekhouder in te schakelen. De grootboekkaarten van het jaar 2020 bevinden zich vermoedelijk nog steeds in het bezit van [betrokkene] , waardoor een verdere toelichting op dit moment niet mogelijk is. [verweerster] is primair echter van mening dat zij aan haar informatieplicht ex artikel 4:78 BW heeft voldaan, nu voldoende informatie is verstrekt om te kunnen vaststellen dat de onderneming op de sterfdatum geen positieve waarde vertegenwoordigde. [verweerster] is van mening dat zij niet kan worden gehouden om nog meer informatie te verstrekken, omdat van haar geen rekening en verantwoording kan worden verlangd.”
3.De beoordeling
“recht heeft op een afschrift van die akte, alsmede op een afschrift van de aangifte voor de erfrechtbelasting en bijbehorende gegevens.”
geenerfgenaam is, hetgeen hier dus strikt genomen niet aan de orde is.
Deze waardering – nu partijen het daar niet over eens kunnen worden – moet worden vastgesteld door een onafhankelijk deskundige (zie hierna).
de exacte(althans zo exact mogelijk bepaalde) waarde per sterfdatum. Wanneer die minder negatief is dan [verweerster] op basis van de voorshands te summiere informatie (bovendien uitgaande van 31 december 2020 in plaats van sterfdatum) stelt dan heeft dat ook invloed op – uiteindelijk - de omvang van de legitimaire massa en dus de legitieme portie van [appellante] . Van een fishing expedition is in het geheel geen sprake.