ECLI:NL:GHSHE:2024:2632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.323.923_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het plaatsen van een schutting en bewijslevering in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de plaatsing van een schutting rondom een gehuurde woning. [appellante] huurt sinds 1 februari 2018 een woning van [geïntimeerde], die de eigendom van de woning in verhuurde staat heeft overgenomen. [geïntimeerde] vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en verwijdering van de schutting die [appellante] heeft geplaatst. De kantonrechter heeft de vorderingen tot ontbinding en ontruiming afgewezen, maar de vordering tot verwijdering van de schutting toegewezen. [appellante] stelt dat zij mondelinge toestemming had van de verhuurder voor het plaatsen van de schutting en is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Het hof laat [appellante] toe tot bewijslevering van deze mondelinge toestemming. De beslissing over de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming wordt aangehouden in afwachting van deze bewijslevering. Het hof heeft ook diverse vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van kosten beoordeeld, waarbij het hof enkele vorderingen heeft toegewezen en andere heeft afgewezen. De zaak wordt vervolgd met een getuigenverhoor om de mondelinge toestemming te bewijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.323.923/01
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. L.P.H. Hameleers te Roermond,
tegen
[X engineering B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T.B. van Dreumel te Enschede,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 april 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 9878741 \ CV EXPL 22-2271 gewezen vonnis van 30 november 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 april 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 27 juli 2023;
  • de memorie van grieven met drie producties;
  • de memorie van antwoord, tevens grieven in incidenteel hoger beroep en vermeerdering van eis met producties 14 tot en met 21;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens antwoordakte vermeerdering van eis;
  • de mondeling behandeling op 31 juli 2024, waarbij partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 19 juli 2024 door mr. Hameleers toegezonden producties HB 4 t/m7, die bij de mondeling behandeling bij akte in het geding zijn gebracht;
  • de bij H12-formulier van 19 juli 2024 door mr. Duurtsema toegezonden producties 22 en 23, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht;
  • het op 29 juli op verzoek van het hof toegezonden H15 formulier met - voor zover nog beschikbaar - de producties 7 en 8 bij conclusie van antwoord in conventie, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht;
  • de bij H12-formulier van 30 juli 2024 door mr. Duurtsema toegezonden productie 24, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding is gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellante] huurt een woning van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en verwijdering van een schutting die [appellante] heeft opgericht. Daarnaast vordert [geïntimeerde] betaling van diverse facturen. De kantonrechter heeft de vorderingen tot ontbinding en ontruiming afgewezen, de vordering tot verwijdering van de schutting toegewezen en de vordering tot betaling van diverse facturen (deels) toegewezen. [appellante] is het niet eens met de toewijzing van de vordering tot verwijdering van de schutting. Zij stelt dat zij mondeling toestemming had van de verhuurder voor het plaatsen van de schutting. Het hof zal [appellante] toelaten tot bewijslevering van die mondelinge toestemming.
[geïntimeerde] vordert in hoger beroep opnieuw ontbinding en ontruiming. Het hof zal die beslissing aanhouden in afwachting van de bewijslevering.
Tevens zal het hof beslissen op diverse vorderingen tot betaling van [geïntimeerde] . Het hof zal een en ander hierna toelichten.
6.2.
De kantonrechter heeft een aantal feiten vastgesteld. Het hof zal uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen geen grieven of bezwaren tegen zijn gericht. Aangevuld met enkele andere in hoger beroep gebleken feiten gaat het om het volgende.
6.2.1.
[geïntimeerde] is een participatiemaatschappij die zich bezighoudt met het beheer en de verhuur van onroerend goed. Zij heeft op 31 december 2020 de recreatiewoning aan de [adres] te [postcode] [plaats] in eigendom overgenomen van [persoon A] Het gehuurde is gelegen op bungalowpark “Stille Wille” te [plaats] .
6.2.2.
[appellante] huurt voornoemde woonruimte vanaf 1 februari 2018, aanvankelijk van [persoon A] en na voormelde eigendomsoverdracht van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft de eigendom van de woonruimte dus in verhuurde staat overgenomen.
6.2.3.
De huurovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Leveringen en diensten, verplichtingen huurder
6.1.
De door of vanwege verhuurder voor huurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten zijn de volgende: n.v.t.
6.2.
Huurder dient zelf zorg te dragen voor de levering van elektriciteit, gas en water (pelletskorrels) voor het verbruik in het woonruimtegedeelte van het gehuurde op basis van een zich in dat gedeelte bevindende individuele meter.
6.2.4.
Op de huurovereenkomst zijn ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte’ van toepassing.
In artikel 4.2. van de algemene bepalingen is het volgende opgenomen:
"Het is huurder niet toegestaan om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
verhuurder toevoegingen op of aan de buitenzijde van het gehuurde, met inbegrip van het
erf, het balkon, de gemeenschappelijke ruimten en van de tuin (tenzij het gaat om de
inrichting als siertuin) aan te (laten) brengen of te hebben.”
In artikel 9.2. van de algemene bepalingen is het volgende opgenomen:
"Het is huurder niet toegestaan zonder toestemming van de verhuurder erfafscheidingen,
schuren, getimmerten en andere opstallen te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen.”
In art. 17.1 van de algemene bepalingen (Kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten) is het volgende opgenomen:
“Bovenop de huurprijs zijn voor rekening van huurder de kosten van levering, transport, de meting en het verbruik van gas, water en elektriciteit ten behoeve van het gehuurde, waaronder begrepen de kosten van het aangaan van de betreffende overeenkomsten en de meterhuur, alsmede eventuele andere kosten en boetes die door de nutsbedrijven in rekening worden gebracht.”
6.2.5.
Op enig moment heeft [appellante] een schutting geplaatst rondom het gehuurde.
6.2.6.
Op 20 september 2021 ontving [geïntimeerde] via de parkbeheerder een klacht over de schutting van [appellante] .
6.2.7.
Per e-mail van 5 oktober 2021 sommeert [geïntimeerde] [appellante] om de schutting uiterlijk op 15 oktober 2021 te verwijderen en verwijderd te houden.
6.2.8.
[geïntimeerde] heeft twee facturen aan [appellante] gezonden voor de huur van de gas- en watermeter en de postbus ad € 137,81 en voor de park- en servicekosten ad € 1.108,78.
Deze facturen zijn niet betaald. Op 29 december 2022 heeft [appellante] nog twee facturen aan [appellante] gezonden waarbij servicekosten over 2023 (€ 1.047,39 excl btw) en huur van de ga- en watermeter en de postbus (€ 157,51 excl btw) in rekening worden gebracht.
6.3.
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg:
- ontbinding althans beëindiging van de huurovereenkomst;
- ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van [appellante] om de schutting te verwijderen en verwijderd te houden;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van een contractuele boete van € 4.300,-- te
vermeerderen met € 20,-- per dag voor elke dag dat de schutting niet verwijderd is;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van € 2.171,88 te vermeerderen met wettelijke rente;
- veroordeling van [appellante] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 394,20 te vermeerderen met wettelijke rente;
- veroordeling van [appellante] in de proceskosten (onder voorwaarde) te vermeerderen met wettelijke rente.
6.4.
[appellante] voerde verweer. Voor zover relevant komt dat verweer hierna bij de beoordeling aan de orde.
6.5.
De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing:
- [appellante] veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de
schutting te verwijderen en verwijderd te houden op verbeurte van een dwangsom van € 20,-
per dag. voor iedere dag dat de schutting na het verstrijken van deze termijn niet is
verwijderd, met een maximum van € 5.000,-;
- [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van
€ 2.171,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot aan de dag van
betaling;
- [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van
€ 394,20 ter zake incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot
aan de dag van betaling;
- [appellante] veroordeeld in de proceskosten aan de kant van [geïntimeerde] , begroot op € 1.367,22;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde ontzegd.
6.6.
De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat niet is komen vast te staan dat [appellante] toestemming had van de verhuurder voor het oprichten van de schutting. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat [appellante] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar hoofdverbintenis. Zij betaalt stipt de huur.Het gaat om bijkomende verplichtingen
zoals de betaling van de servicekosten en andere kosten, en het plaatsen van een schutting
zonder toestemming. Deze tekortkomingen rechtvaardigen geen ontbinding van de
huurovereenkomst, aldus de kantonrechter.
6.7.
[appellante] voert in hoger beroep 6 grieven aan.
6.7.1.
Met grief I komt zij op tegen de door de rechtbank vastgestelde datum van eigendomsoverdracht van de recreatiewoning aan [geïntimeerde] . Met die grief heeft het hof rekening gehouden bij de feitenvaststelling hiervoor onder 6.2.1.
6.7.2.
Met grief II voert [appellante] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] geen toestemming had van de toenmalig verhuurder [persoon A] om de schutting op te richten.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof gaat er met de kantonrechter van uit dat ook een mondeling gegeven toestemming van de toenmalige verhuurder om de schutting op te richten in de weg staat aan toewijzing van de vordering tot verwijdering van die schutting door [geïntimeerde] .
Op [appellante] , die zich bij wijze van bevrijdend verweer beroept op deze toestemming, ligt de stelplicht en bij betwisting daarvan de bewijslast van die toestemming.
[appellante] stelt dat verhuurder [persoon A] omstreeks juni 2020 in het recreatiepark toestemming heeft gegeven voor het oprichten van de schutting.
[geïntimeerde] betwist gemotiveerd dat sprake is geweest van toestemming. In dat kader legt zij een schriftelijke verklaring van [persoon B] , de zoon van [persoon A] , over waarin deze schrijft dat zijn vader vanwege zijn gezondheidstoestand al sinds het najaar van 2019 niet meer in het recreatiepark is geweest. Voorts voert [geïntimeerde] aan dat de schutting veel later dan in juni 2020 is opgetrokken. Zij verwijst daartoe naar de bij e-mail van 16 september 2020 geuite klacht, waarin het volgende wordt geschreven:
Sinds enkele weken(onderstreping hof) is mijn uitzicht in de straat, en dat van mijn buren veranderd. Ik heb nu meer het idee dat naast een "kampje" woon, (zie foto's bijlage) Ik weet niet of jullie (directie Stille Wille) hier iets aan kunnen/willen doen. De schutting/afscherming op de [adres 2] doet echt geen goed aan de bewoners.”Tevens legt [geïntimeerde] twee foto’s over van de recreatiewoning die, aldus [geïntimeerde] , op 6 augustus 2020 zijn gemaakt en waarop geen schutting zichtbaar is.
In reactie daarop heeft [appellante] foto’s overgelegd die op 20 juni 2020 zouden zijn gemaakt en waarop de (aanleg van de) schutting duidelijk zichtbaar is. Voorts is door [appellante] in eerste aanleg een beroep gedaan op de schriftelijke verklaring van [persoon C] (een kennis van [appellante] ) met de volgende inhoud:
“In Juni 2020 sprak ik [persoon B] (2e verhuurder van [appellante] ) toen ik bij [appellante] met de tuin bezig was en [appellante] er bij stond en zei tegen [persoon B] dat ik voor [appellante] een schutting wilde bouwen en [persoon B] gaf hiervoor mondeling
akkoord. En toen ik was begonnen met de schutting te bouwen in juni 2020 kwam in deze
periode [persoon B] vaak langs en [persoon B] zei regelmatig dat hij de schutting er
heel mooi vond uitzien.”
In hoger beroep legt [appellante] twee schriftelijke verklaringen over van respectievelijk [persoon D] en [persoon E] . Daarin valt te lezen dat zij in juni vaker langs de recreatiewoning van [appellante] liepen, dat zij regelmatig een man op een rode scootmobiel zagen, dat [appellante] hen meedeelde dat dit haar verhuurder [persoon A] was en dat zij meedeelde dat zij toestemming had van [persoon A] om de schutting te plaatsen. [appellante] biedt aan te bewijzen dat sprake is van mondelinge toestemming,
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] acht het hof met de overgelegde schriftelijke verklaringen (nog) niet bewezen dat sprake is van mondelinge toestemming van verhuurder [persoon A] om een schutting te plaatsen. Het hof zal [appellante] overeenkomstig haar bewijsaanbod toelaten tot bewijslevering als na te melden.
Iedere verdere beslissing over de schutting, de daaraan verbonden dwangsom en de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden aangehouden in afwachting van bewijslevering.
6.7.3.
Met de grieven III en IV komt [appellante] op tegen de toewijzing van diverse door [geïntimeerde] gevorderde bedragen. Het hof zal die posten achtereenvolgens beoordelen.
Huur van de gas- en watermeter en de postbus € 137,81
Dit betreft een factuur van 12 januari 2022 met de volgende vermelding:
Conform paragraaf 17.1 huurcontract € 137,81Huur gasmeter, watermeter, postbusperiode 1-1-2022 t/m 31-12-2022
Totaal € 137,81
[appellante] betwist dat zij deze factuur verschuldigd is omdat zij beschikt over een eigen gas- en watermeter en geen postbus heeft.
[geïntimeerde] heeft een factuur van bungalowpark Stille Wille aan [geïntimeerde] overgelegd waarin de kosten die [geïntimeerde] aan Stille Wille dient te betalen als volgt zijn uitgesplitst:
Huur gasmeter 01-01-2022 t/m 31-12-2022 € 47,17
Huur watermeter 01-01-2022 t/m 31-12-2022 € 47,37
Huur postbus 01-01-2022 t/m 31-12-2022 € 55,67
Daarmee heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten gemaakt worden ten behoeve van de levering van gas- en water voor de woning van [appellante] . Hetzelfde geldt voor de servicekosten verbonden aan de postbus. Vaststaat dat er een voorziening is op het Bungalowpark op grond waarvan [appellante] post kan ontvangen. De totale kosten zijn redelijk. Grief III voor zover gericht tegen de toewijzing van deze vordering faalt.
€ 1.108,78 park- en servicekostenHet hof is met [appellante] van oordeel dat deze kosten niet kunnen worden toegewezen.
[geïntimeerde] legt een factuur van Stille Wille aan haar over. Die factuur is echter niet gespecificeerd. Zo wordt niet vermeld om welke bijkomende leveringen en diensten het zou gaan, op welke wijze die worden omgeslagen over de recreatiewoningen en evenmin ontbreekt een duidelijke grondslag voor deze kosten nu art. 6.1 van de huurovereenkomst bepaalt:
“De door of vanwege verhuurder voor huurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten zijn de volgende: n.v.t”.
Dit deel van grief III slaagt.
€ 925,29 voorschot waterverbruik over de jaren 2021 en 2022De tegen toewijzing van deze vordering gerichte grief IV faalt.
[appellante] voert aan dat het NIBUD het gemiddeld waterverbruik voor een eenpersoonshuishouden aanzienlijk lager schat dan het aan haar in rekening gebrachte voorschot van € 450,-- per jaar.
[geïntimeerde] betoogt dat [appellante] weigert om haar meter af te laten lezen door de parkbeheerder. Ook ter zitting is gebleken dat [appellante] nog steeds, zonder gegronde reden, weigert om mee te werken aan het aflezen van de meterstand door een medewerker van de parkbeheerder, zonder dat zij daarvoor naar het oordeel van het hof gerechtvaardigde redenen heeft. Onder die omstandigheden acht het hof het met de kantonrechter redelijk dat [geïntimeerde] bij wege van voorschot een ruimer bedrag in rekening brengt. [geïntimeerde] heeft ter zitting toegezegd de bedragen te corrigeren na verifieerbare inzage in de meterstand.
6.7.4.
Grief V ziet op de toewijzing van een bedrag van € 394,20 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dat sprake is van buitengerechtelijke werkzaamheden is voldoende aannemelijk gemaakt. Bij eindarrest zal het hof dit bedrag definitief vaststellen.
6.7.5.
De beslissing over de proceskosten, waarop grief VI ziet, wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
Het incidenteel hoger beroep en de vermeerdering van eis van [geïntimeerde]
6.8.
In incidenteel beroep richt [geïntimeerde] drie grieven tegen de afwijzing van de gevorderde opzegging en/of ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Die grieven zijn met name gegrond op de stelling dat de schutting zonder toestemming van de verhuurder is opgericht. Het hof houdt de beslissing op die grieven aan in afwachting van de bewijslevering.
6.9.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] haar vordering in hoger beroep vermeerderd. Zij vordert de servicekosten over het jaar 2023 en de kosten in verband met huur van de gas- en watermeter en postbus over dat jaar. Het verzet van [appellante] tegen de vermeerdering van eis verklaart het hof ongegrond. Door de vermeerdering van eis wordt [appellante] niet onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt en de procedure wordt evenmin onredelijk vertraagd.
De vordering voor wat betreft de servicekosten zal het hof afwijzen. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de servicekosten over 2022. De vordering met betrekking tot de huur van gas- en watermeter en postbus over 2023 zal bij eindarrest worden toegewezen. Het hof verwijst naar hetgeen over deze posten in principaal hoger beroep is overwogen.
6.10.
Iedere verdere beslissing in incidenteel hoger beroep zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal hoger beroep:
laat [appellante] toe te bewijzen dat zij mondelinge toestemming had van [persoon A] om een schutting rond het gehuurde perceel te plaatsen;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 3 september 2024 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt, voor het geval [appellante] nog schriftelijke bewijsstukken wil overleggen, dat die bewijsstukken eveneens bij voormelde akte dienen te worden overgelegd;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
op het principaal en het incidenteel hoger beroep:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, J.I.M.W. Bartelds en E.L. Traag en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 augustus 2024.
griffier rolraadsheer